4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [X.] is aannemer en ontwikkelt zo nu en dan als projectontwikkelaar door haar aangekochte of aan haar ter beschikking gestelde onroerende zaken.
b. In deze procedure gaat het om de ontwikkeling van de onroerende zaak aan de [perceel 1.]te [dorpsnaam]. Het betrof een oud klooster c.q. pastorie, een gemeentelijk monument, gelegen naast de historische kerk van [dorpsnaam], de Sint Laurentiuskerk.
c. [X.] heeft in 1998 contact met de gemeente opgenomen over die ontwikkeling. Op aanraden van de gemeente heeft [X.] de stedenbouwkundige [Y.] ingeschakeld. Op 4 januari 1999 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [X.] en een ambtenaar van de gemeente. [Y.] heeft schetsontwerpen gemaakt die met de gemeente zijn besproken.
d. In de loop van 1999 is van de zijde van de gemeente de mogelijkheid geopperd om het perceel van de gemeente gelegen aan de [perceel 2.] in de plannen te betrekken. In een brief van de gemeente aan [X.] van 11 januari 2000 is vermeld dat als verkoopprijs van dat perceel geldt de prijs die in de gemeente [gemeentenaam] door de gemeenteraad voor woningbouw is vastgesteld, te weten f 325,- exclusief btw per m2. Nadrukkelijk wees de gemeente er daarbij op dat deze brief niet gezien kon worden als een aanbieding, waarbij zij mededeelde dat een definitief aanbod mede afhankelijk zou zijn van plaatselijke ontwikkelingen en immer onder voorbehoud van goedkeuring gemeenteraad.
e. In de daaropvolgende periode vond geregeld overleg plaats tussen [X.] en de gemeente over de mogelijke ontwikkeling van de onroerende zaak. De gemeente deed voorstellen met betrekking tot samenwerking met derden, het inschakelen van een andere stedenbouwkundige en een andere architect. In de loop van 2003 vonden gesprekken plaats tussen [X.] en de Stichting Bernardus Wonen. De architect van die stichting werd bij de plannen betrokken. De gemeente schakelde een derde stedenbouwkundig bureau in, die een stedenbouwkundige visie betreffende de locatie omgeving Laurentiuskerk [dorpsnaam] op schrift stelde.
f. Op 8 december 2003 zond [X.] de gemeente een aantal inrichtingsvarianten ter beoordeling. De gemeente reageerde daarop per brief van 13 april 2004. Hierin staat onder meer het volgende:
“Wij hebben kennis genomen van de inrichtingsvarianten (…) die mogelijk ten grondslag zouden kunnen liggen aan de realisering van een woningbouwproject van 36 woningen (…).
De door u voorgestelde inrichtingsvarianten zijn naar onze mening goed inpasbaar binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden, maar verdienen uiteraard nog veel uitwerking om goed te kunnen beoordelen of het project haalbaar is.
(…)
Vooruitlopend op die uitwerking zijn wij reeds gestart met een zogenaamde quickscan naar de technische en beleidsmatige randvoorwaarden die gelden voor de uitvoering van dit woningbouwproject.
(…)
Onderdeel van de quickscan is de beoordeling van het plan op het gebied van cultuurhistorie en archeologie, welke het initiatief kunnen beïnvloeden.
(…)
Op basis daarvan hebben wij besloten dat medewerking aan uw plannen in het vooruitzicht gesteld wordt onder de voorwaarde dat van uw zijde ingestemd wordt met het aangaan van een inspanningsverplichting die gericht is op het behoud van het gemeentelijk monument.
(…)
Om tot een goede integrale ontwikkeling van het gebied ten zuiden van de Laurentiuskerk te kunnen komen achten wij het van belang dat de kavel die gelegen is aan de [perceel 2.] in eigendom is van de gemeente, betrokken wordt en onderdeel uit gaat maken van de genoemde projectlocatie waarvoor een inrichtingsvariant is opgesteld. Wij hebben dan ook besloten om deze kavel aan u te gunnen en hierover nadere prijsafspraken te maken.
(…)”
g. De besprekingen tussen [X.] en de gemeente werden voortgezet. Per brief van 26 oktober 2004 schreef het college van B&W van de gemeente aan [X.] onder meer het volgende:
“Na een afweging van alle bekend zijnde gegevens hebben wij in onze vergadering van 18 oktober 2004 besloten dat op basis van de vastgestelde stedenbouwkundige visie van december 2003 een bouwplan kan worden ontwikkeld waarbij naast de reeds gestelde randvoorwaarden (…) als uitgangspunt geldt dat zoveel als mogelijk het v.m. zusterklooster aan de [perceel 1.]behouden dient te blijven doch in ieder geval de voorgevel. In laatstgenoemd geval wordt de mogelijkheid van façadebouw door ons gemeentebestuur als aanvaardbaar geacht.
Het programma voor de woningbouwlocatie is gericht op het ontwikkelen van 36 woningen, waarvan een 30-tal in de vorm van appartementen en 6 zogenaamde grondgebonden woningen.
(…)”
h. Op 13 december 2004 heeft [X.] een presentatie van haar plannen gegeven aan de gemeente, waarbij zij maquettes van twee varianten toonde. Bij brief van 28 december 2004 verzocht de gemeente aan [X.] een van die varianten uit te werken in een conceptbouwplan. In de brief is ook vermeld dat de gemeente een globale prijscalculatie had gemaakt voor de verwerving van haar grond aan de [perceel 2.], ca. 1.037 m2, waarbij de prijsindicatie € 518.631,75 (excl. omzetbelasting, incl. btw) bedroeg. [X.] reageerde daarop per brief van 11 februari 2005 met de mededeling dat de prijs uitonderhandeld zou moeten worden.
i. Bij brief van 13 april 2005 herhaalde de gemeente de eerdergenoemde prijsindicatie. Zij nodigde [X.] uit, een concept- bouwplan in te dienen dat zou kunnen worden voorgelegd aan welstandszorg Noord-Brabant. Zij deelde daarbij mede dat zij niet langer gehouden was aan haar aanbod van het perceel aan de [perceel 2.] indien [X.] niet tijdig een uitgewerkt conceptbouwplan aanleverde dat afgestemd was op en uitvoering gaf aan het standpunt van de gemeente.
j. Op 31 mei 2005 heeft [X.] een concept bouwplan ingediend bij de gemeente. Blijkens een brief van de gemeente van 2 juni 2005 betrof het een schetsplan voor 35 appartementen, 11 woningen en een parkeerkelder. Per brief van 18 juli 2005 berichtte de gemeente aan [X.] dat de welstands- alsmede de monumentencommissie van mening waren dat het plan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. Uit het advies van de welstandscommissie bleek dat de commissie van oordeel was dat de maat van het project het dorpse karakter van [dorpsnaam] oversteeg. Verder had de commissie bezwaren tegen de vormgeving van de raampartijen, waarbij zij aantekende dat de samenhang in de raampartijen evenals een opbouw in de hoogte, inspelend op de kenmerkende traditionele gevel karakteristiek, niet verloren diende te gaan. De commissie oordeelde voorts dat de restzone tussen de te handhaven gevel en de achterliggende gevel van de nieuwbouw te weinig functionele betekenis had. De commissie adviseerde de woningen of delen van de woningen daadwerkelijk met deze gevel te verbinden en te bezien of de overgang tussen de te handhaven gevel en de nieuwbouw aan de voorzijde niet geleidelijker kon worden vormgegeven. De gemeente verzocht [X.] gewijzigde/aanvullende tekeningen/stukken in te dienen, waarbij rekening zou worden gehouden met de door de commissies gemaakte opmerkingen.
k. [X.] heeft herziene plannen ingediend op 12 en 29 september 2005. Bij brief van 18 oktober 2005 heeft de gemeente de gespreksnotitie van de bespreking van de plannen door de welstandscommissie aan [X.] toegezonden. Beide commissies gingen niet akkoord met de plannen. In de gespreksnotitie van de welstandscommissie is een vijftal onderwerpen besproken. Met betrekking tot het hergebruik van de pastorie merkte de commissie op:
“De opzet van het plan met een omvangrijke serre in de goot roept naar de mening van de commissie in deze omgeving geen acceptabel beeld op. De commissie adviseert om het bestaande gebouw veel meer als uitgangspunt te nemen voor het appartementengebouw en deze opgave niet alleen te zien als het maken van een overgang tussen een nieuwbouw appartementencomplex en een monumentale gevel die daar hinderlijk voor staat.”
l. [X.] heeft nieuwe plannen ingediend op 20 oktober 2005 en 1 november 2005. Deze plannen zijn besproken in de gecombineerde vergadering van de welstandscommissie en de monumentencommissie op 9 november 2005. Uit het verslag daarvan, dat is toegezonden aan [X.] bij de brief van de gemeente van 23 november 2005, blijkt dat is opgemerkt dat het plan nauwelijks was aangepast. Volgens de monumentencommissie was het plan onacceptabel, om het historische monumentale beeld te behouden zou men het pand tot achter de schoorstenen dienen te handhaven. Alleen de gevel is volgens deze commissie niet genoeg om het plan te dragen. Het advies van de welstandscommissie houdt onder meer het volgende in:
“De commissie is van mening dat met het nu voorliggende plan, waarbij alleen de voorgevel van de voormalige pastorie gehandhaafd blijft, het plan onvoldoende past in de historische karakteristiek van [dorpsnaam]. Wezenlijke kenmerken van de historische bebouwing zoals de relatie tussen gevel en kap zijn in dit plan niet terug te vinden. Het plan maakt daardoor een geamputeerde indruk. Het plan in deze opzet, waarbij de nieuwbouw geen betekenisvolle verbinding met de bestaande pastorie vormt en de gevel van de pastorie eerder belemmerend dan een bijdrage aan de kwaliteit van de nieuwbouw vormt is storend.
(…)
Al eerder is door de commissie aangegeven dat de omvang van het project in haar optiek de maat en schaal van [dorpsnaam] overstijgt.
(…)
Hoewel de architect in het gesprek aangaf dat hij nog een reactie op de eerdere adviezen van de commissie had, verwacht de commissie niet, mede gelet op de summiere reacties in voorgaande stadia, dat die zodanig substantieel zullen zijn dat daarop een positief advies zou kunnen worden gegeven.”
m. De gemeente schreef [X.] per brief van 23 november 2005 onder meer:
“Gelet op het zeer duidelijke advies van beide commissies en gezien de mate van voortgang en de wijze waarop de plannen tot op heden zijn uitgewerkt naar aanleiding van eerder uitgebrachte adviezen, zijn wij tot de conclusie gekomen, dat het huidige plan nooit zal voldoen aan redelijke eisen van welstand en aan de eisen van monumentenzorg.(…) Tevens is ons gebleken dat het plan in steeds mindere mate een goede vertaling in zich heeft van de stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn vastgelegd voor dit gebied.
(…)
Wij hebben dan ook niet het vertrouwen dat de huidige conceptplannen zullen resulteren in een stedenbouwkundig en welstandshalve aanvaardbaar en realiseerbaar bouwplan. (…) U wordt derhalve niet meer verzocht om op basis van de uitgebrachte adviezen een aangepast conceptplan in te dienen.
Het vorenstaande betekent dat wij de afspraken over het gunnen van de percelen aan de [perceel 2.] (…) ter discussie hebben gesteld en geen enkele reden meer zien dat deze percelen onderdeel uit gaan maken van een realiseerbaar bouwplan, dan wel onderdeel gaan vormen van een integrale ontwikkeling die kan voldoen aan het stedenbouwkundig plan voor het gebied.
Wij hebben dan ook besloten ons niet langer te houden aan die gemaakte afspraken, waarbij in beginsel deze gronden voor verwerving zijn aangeboden ten behoeve van de woningbouwontwikkeling op de locatie [perceel 1.]/[perceel 2.]. Wij zullen dan ook geen verdere onderhandelingen met u voeren over het aanbieden van deze kavel en aangezien u op onze eerdere aanbiedingen met prijsindicaties niet inhoudelijk gereageerd heeft, is er naar onze mening dan ook geen sprake van een acceptatie van een aanbod.
(…)”