4.3.1. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
[X.] BV heeft de onderhavige vordering ingesteld op de grond dat [Y.] haar wederpartij was bij de overeenkomst van opdracht tot het maken van kozijnen, en [Y.] derhalve gehouden is daarvoor te betalen. Het is op verzoek van [Y.], aldus [X.] BV, dat de rekening eerst op naam [C.] is gezet. Dit had te maken met het feit dat [Y.] (als ZZP’er) niet meer als aannemer mocht werken.
[X.] BV heeft ter ondersteuning van haar standpunt onder meer gewezen op het onbetwiste feit dat [Y.] aanwezig was bij het opmeten en dat hij haar heeft gevraagd kozijnen te maken.
4.3.2. Als getuige gehoord (in het kader van de door de rechtbank gegeven (tegen)bewijsopdracht als in 4.2.7. vermeld) heeft [D.] verklaard: "Ik had voorafgaand aan het project [A./B.] contact met [Y.] want hij bestelde al eerder producten bij mij. Op enig moment kwam [Y.] bij mij om een afspraak te maken om kozijnen in te meten omdat hij een werk bij [A./B.] had aangenomen. Er is op 18 juli 2003 gemeten. Ik was daarbij en de heer [Y.] en een vrouwelijke bewoner. We hebben toen gemeten en de zaak doorgesproken (..). Ik heb de prijs toen niet uitgewerkt. Tot de levering van de kozijnen is niet over de prijs gesproken. De kozijnen zijn op 10 september 2003 geleverd door een medewerker van mij. Er is toen geen bon getekend. Op 5 september is [Y.] bij mij gekomen met de boodschap dat de bouw was stilgelegd. Hij heeft toen ook gezegd dat de factuur voor de kozijnen naar [C.] moest. (..) Het klopt niet dat ten tijde van het meten al door [Y.] is gezegd dat de kozijnen in opdracht van [C.] werden besteld."
4.3.3. [Y.] heeft steeds gesteld dat hij als vertegenwoordiger [C.] heeft gehandeld. Het werk was al in mei stilgelegd en iedereen wist toen dat [Y.] met [C.] ging samenwerken. Hij heeft ook nooit gezegd, aldus [Y.], dat het werk voor zijn rekening moest worden uitgevoerd.
Als getuige heeft [Y.] verklaard: "Ik heb persoonlijk tegen [D.] gezegd dat ik met [C.] ging samenwerken. Dat zal ook in mei 2003 zijn geweest.(..)Ik heb een afspraak gemaakt met [D.] om kozijnen in te meten voor het werk [A.]. Toen is gesproken over de samenwerking met [C.]. (..) Na het inmeten van de kozijnen bij [A.] heb ik op een moment tegen [D.] gezegd dat hij de kozijnen moest gaan maken. In de tweede of de derde week van september 2003 zijn deurkozijnen geleverd. [D.] was daar zelf niet bij. Volgens mij heeft [E.] toen een afleverbon getekend. Tijdens een gesprek heb ik tegen [D.] gezegd dat de factuur voor de kozijnen naar [C.] moest.(..) Na het meten van de kozijnen ging [D.] de prijs uitrekenen. (..) Ik heb toen gezegd dat ik met [C.] ging overleggen. Daarna heb ik tegen [D.] gezegd de kozijnen te gaan maken."
4.3.4. Vaststaat dat [Y.] in juli 2003 opdracht aan [X.] BV heeft gegeven. [Y.] stelt dat hij dit namens [C.] deed en dat [X.] BV dat wist, dan wel moest weten. Het verweer van [Y.], dat hij weliswaar een overeenkomst met [X.] BV had gesloten, doch dat hij dit als vertegenwoordiger [C.] deed, en dat [X.] BV dat wist of althans had moeten begrijpen, is een zelfstandig bevrijdend verweer, waarvan [Y.] de bewijslast draagt.
4.3.5. Voor vertegenwoordigend handelen is vereist dat de handelende persoon zich kenbaar maakt als vertegenwoordiger. Ontbreekt een uitdrukkelijke verklaring, zoals in het onderhavige geval, dan kan vertegenwoordigend handelen ook blijken uit bijvoorbeeld de opgave van de persoon aan wie moet worden geleverd of van de persoon aan wie de rekening moet worden toegezonden. In het algemeen is beslissend hetgeen de handelende persoon en de wederpartij jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Of de handelende persoon als vertegenwoordiger heeft gehandeld, kan ook worden afgeleid uit verklaringen en gedragingen die zich hebben voorgedaan nadat de handeling is verricht (Vgl. HR 12 januari 2001, NJ 2001, 157).
4.3.6. [Y.] heeft gewezen op het feit dat de rekening door [X.] BV – op zijn verzoek – op naam [C.] is gesteld. Alhoewel niet vaststaat wanneer [Y.] dit aan [X.] BV heeft gevraagd, staat wel vast dat [X.] BV de factuur eerst alleen aan [C.] heeft gezonden. Gegeven de – overigens door [Y.] betwiste - verklaring die [X.] BV hiervoor heeft geven, namelijk de mededeling van [Y.] aan haar dat het werk van [Y.] was stilgelegd, is dit feit op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat [X.] BV hiermee kon en moest begrijpen dat [Y.] niet beoogde haar wederpartij bij de overeenkomst van opdracht te zijn. Grief 3 slaagt dus.
[Y.] zal, alvorens het hof nader op de grieven ingaat, in de gelegenheid worden gesteld zijn stellingen te bewijzen als in het dictum te melden.
4.3.7. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen en iedere verdere beslissing aanhouden.