ECLI:NL:GHSHE:2009:BL8887

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/00416
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
  • J. Swinkels
  • A.C.J. Viersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en vergrijpboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, opgelegd door de Inspecteur. Belanghebbende heeft het aangiftebiljet niet ingediend, waarna de Inspecteur ambtshalve een aanslag van nihil heeft opgelegd. Na een boekenonderzoek bij een onderneming die door de dochter van belanghebbende werd gedreven, heeft de Inspecteur vastgesteld dat de onderneming mede voor rekening en risico van belanghebbende werd gedreven. De winst van de onderneming werd vastgesteld op € 35.917, waarvan de helft aan belanghebbende werd toegerekend. Bij de navorderingsaanslag is per abuis met dit bedrag in guldens gerekend in plaats van euro's.

Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van het boekenonderzoek onjuist zijn. Ook de opgelegde vergrijpboete wordt gehandhaafd. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de Inspecteur niet onredelijk heeft gehandeld door het inkomen van belanghebbende te baseren op de uitkomsten van het boekenonderzoek. Het Hof bevestigt deze beslissing en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector Belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 07/00416
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X, wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 juli 2007, nummer AWB 06/3269, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst, kantoor Roosendaal,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 en de gelijktijdig met het opleggen van deze navorderingsaanslag bij beschikking opgelegde boete.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2000 onder aanslagnummer 0000.00.000.H.07 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 17.959.
Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag is bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 1.502.
Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 14 juni 2006 gehandhaafd en de boete is verminderd tot ƒ 1.441.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete betreft, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot ƒ 1.164, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 16 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan hem te vergoeden.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tijdens het onderzoek ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.5. Het Hof heeft in deze zaak op 26 juni 2009 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 7 juli 2009 aan partijen verzonden.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 24 augustus 2009 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
2.1. De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
"2.1. Belanghebbende heeft het aan hem uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 niet ingediend. Met dagtekening 25 juli 2002 is aan hem ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd van nihil.
2.2. In 2004 is namens de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij A te Y, een onderneming die volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel werd gedreven voor rekening en risico van belanghebbendes dochter B (de dochter). Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat de onderneming mede voor rekening en risico van belanghebbende werd gedreven en in verband daarmee 50% van de winst aan belanghebbende toegerekend. In het rapport van het boekenonderzoek staat onder meer vermeld dat de dochter heeft medegedeeld dat belanghebbende volledig financieel verantwoordelijk was voor de onderneming, dat belanghebbende aanwezig was bij besprekingen met potentiële opdrachtgevers, dat verkoopovereenkomsten van de onderneming mede door belanghebbende werden ondertekend en dat belanghebbende de uitbetaling van de lonen regelde. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat het gehele resultaat van de onderneming aan hem moet worden toegerekend.
2.3. Het boekenonderzoek heeft geleid tot een zestal correcties op de winst van de onderneming. Op basis daarvan is de winst van de onderneming gesteld op € 35.917 waarvan de helft of € 17.959 voor belanghebbende. Bij de navorderingsaanslag is het belastbaar inkomen van belanghebbende per abuis vastgesteld op dit bedrag in guldens. Bij de uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag, eveneens in guldens gehandhaafd.".
2.2. In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur de volgende correcties aangebracht
a. geen afschrijving vrachtauto XX-XX-00 € 7.487
geen afschrijving kraan/kipper 425
aankoop trailer 216
b. minder verlies bij verkoop C, pomp
en opleggers 19.079
c. meer omzet ritten week 2 t/m 7 14.760
d. meer omzet ontbrekende factuurnummers 16.400
e. niet geaccepteerde brandstofkosten 11.505
f. leasekosten D 1.242
Na bezwaar zijn de onder a. tot en met e. genoemde correcties gehandhaafd.
Belanghebbende heeft zich in het onderhavige jaar (2000) bezig gehouden met de in- en verkoop van partijen chemicaliën, met name zwavelzuur, die gebruikt werden voor het ontkleuren van brandstoffen. Bij een doorzoeking van het huis van belanghebbende op 17 september 2003 zijn bescheiden ter zake van deze handel in beslag genomen, welke bescheiden (in kopie) door de Inspecteur als bijlagen A1 tot en met A4 bij zijn verweerschrift in eerste aanleg zijn overgelegd. Het gaat hierbij om in augustus/september 2000 aangekochte hoeveelheden zwavelzuur 96 % van in totaal 2.000 kg.
In zijn aan de Belastingdienst/F gerichte brief van 5 april 2004 heeft het Laboratorium van Douane-West meegedeeld dat 2.000 kg zwavelzuur 96 % voldoende is om ca. 2 miljoen liter rode gasolie te ontkleuren. Deze brief heeft de Inspecteur als bijlage 5 bij zijn verweerschrift in eerste aanleg overgelegd in de zaak met het nummer 07/00417, welke zaak gelijktijdig met de onderhavige zaak ter zitting van 12 juni 2009 is behandeld.
Met deze handel is voor ca € 300.000 tot € 700.000 aan accijns ontdoken, afhankelijk of het gaat om het ontkleuren van huisbrandolie of het ontkleuren van rode diesel die is onttrokken uit de bunkermarkt.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de onderhavige navorderingsaanslag terecht en tot het
juiste bedrag opgelegd?
II. Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag
opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige gedingstukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
4.1. De Rechtbank heeft in zijn uitspraak van 26 juli 2007 onder 2.4 geoordeeld:
"Nu belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangedragen, niet heeft bewezen dat de aanslag te hoog is. De stellingen van belanghebbende, zoals verwoord in de stukken, waaronder de nadere stukken van 11 juli 2007, worden niet door enig bewijs ondersteund. Datzelfde geldt voor hetgeen belanghebbende daar ter zitting aan heeft toegevoegd. De rechtbank is tevens van oordeel dat de inspecteur niet onredelijk heeft gehandeld door het inkomen van belanghebbende te baseren op de uitkomst van het boekenonderzoek. Belanghebbende heeft immers niet bestreden dat de administratie van de onderneming gebrekkig was en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies van het boekenonderzoek onjuist zijn. Het gegeven dat tussen partijen vaststaat dat één van de uit het boekenonderzoek voortvloeiende correcties, de correctie lease D ad € 1.242, niet terecht was, kan niet leiden tot een andere conclusie nu de daardoor toe te passen verlaging van het inkomen ruimschoots is gecompenseerd door het feit dat de inspecteur een bedrag in guldens heeft gecorrigeerd dat in euro's had moeten luiden."
4.2. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat een correcte boekhouding van de onderneming is bijgehouden en hij gaat vervolgens in op elke van de, na bezwaar gehandhaafde, vijf correcties, waarbij hij een vijftal bankrekeningafschriften met overmakingen van G en een vrachtbrief van H overlegt. Verder bestrijdt belanghebbende, onder verwijzing naar de inschrijving bij de KvK en het controlerapport waarin slechts een werknemer, niet belanghebbende, wordt genoemd, dat de onderneming mede voor rekening en risico van hem werd gedreven en dat onterecht de helft van de winst van de onderneming aan hem is toegerekend.
4.3. De Inspecteur voert gemotiveerd verweer tegen het hoger beroep van belanghebbende. Voorts beroept de Inspecteur zich op interne compensatie. De correctie van de winst van de onderneming is bij het boekenonderzoek berekend op € 35.197. Bij de vaststelling van de navorderingsaanslag is de helft van dit bedrag in guldens, f 17.959, als belastbaar inkomen van belanghebbende aangemerkt. De stelling, in beroep, van belanghebbende dat het resultaat van de onderneming hem volledig aangaat, geeft dan ruimte voor interne compensatie tot € 35.197 - (f 17.959 = € 8.149) = € 27.048. Tevens is de Inspecteur van mening dat belanghebbende met de handel in olie en/of andere vloeistoffen en de ontkleuring daarvan verdiensten moet hebben genoten tot een ruim hoger bedrag dan thans als inkomen is aangemerkt.
4.4. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen betreffende de voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Met hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij niet bewezen dat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. De stellingen van belanghebbende, zoals naar voren gebracht in de stukken, waaronder de ter zitting voorgedragen pleitnota, zijn door de Inspecteur gemotiveerd weersproken en worden door belanghebbende onvoldoende met bewijs ondersteund. Hoewel belanghebbende heeft bestreden dat de administratie van de onderneming gebrekkig was, heeft hij met hetgeen hij heeft aangedragen, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van het boekenonderzoek niet juist zijn. Nu de correcties uit het boekenonderzoek in euro's zijn berekend en de bestreden navorderingsaanslag in guldens luidt, is deze navorderingsaanslag naar het oordeel van het Hof niet te hoog berekend door de Inspecteur.
4.5. Bij de navorderingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd.
4.5.1. De Rechtbank heeft onder 2.5 en 2.6 van zijn uitspraak geoordeeld:
"2.5. Bij de navorderingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd van ƒ 1.502. In de uitspraak op bezwaar is de boete verminderd tot ƒ 1.441 in verband met het terugnemen van de onder 2.4. vermelde correctie lease D. Ter zitting heeft de inspecteur er mee ingestemd dat de boete als volgt moet worden berekend, uitgaande van de omstandigheid dat de correcties weliswaar in Euro's zijn berekend, maar de navordering in guldens is vastgesteld:
Bedrag inkomstenbelasting/premies ƒ 3.220
Winstcorrecties Boete Boetebedrag
Geen afschrijving leaseauto € 8.128 25% 94
Minder verlies bulkopleggers € 19.079 25% 220
Facturen G € 14.760 50% 340
Ontbrekende facturen € 16.400 50% 378
Niet geaccepteerde brandstofkosten 11.505 25% 133
Totaal € 69.872 ƒ 1.164
2.6. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende bewust, en voor wat betreft de ontbrekende facturen opzettelijk het aan hem toekomende deel van de winst van de onderneming niet heeft aangegeven en dat het aldus aan zijn grove schuld respectievelijk opzet te wijten is dat bij de primitieve aanslag te weinig belasting en premies zijn geheven. De rechtbank acht de boete van f 1.164 onder deze omstandigheden passend en geboden.".
4.5.2. Partijen hebben in hoger beroep betreffende deze vergrijpboete geen afzonderlijke stellingen ingebracht. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing over de, vermindering van de, vergrijpboete tot ƒ 1.164 genomen en het Hof maakt deze gronden tot de zijne. Nu er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, handhaaft het Hof de boete, door de Rechtbank nader bepaald, op ƒ 1.164.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Slotsom
4.8. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 11 december 2009 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en A.C.J. Viersen, leden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.