Parketnummer : 20-002052-08
Uitspraak : 11 augustus 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 21 mei 2008, parketnummer 03/700106-08, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 03/635254-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
mogelijk verblijvende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte van feit 2 primair en feit 2 subsidiair werd vrijgesproken en ter zake van “mishandeling” (feit 1), “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” (feit 2 meer subsidiair), “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” (feit 3) en “mishandeling” (feit 4) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te [vestigingsplaats], [adres], te stellen richtlijnen ook als dat inhoudt deelname aan dagbehandeling bij de Forensische Psychiatrische Afdeling van de Verslavingszorg (FPAV) van de Mondriaan Zorggroep te [plaats] of een soortgelijke instelling zolang de reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt en waarbij de vordering van de officier van justitie van 29 april 2008, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Maastricht van 16 juni 2006, parketnummer 03/635254-05, aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand, werd toegewezen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, zal opleggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de officier van justitie van 29 april 2008, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Maastricht van 16 juni 2006, parketnummer 03/635254-05, aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand, zal toewijzen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), met een kapotte bierfles, in elk geval een stuk glas, heeft geslagen/geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet (met) een kapotte bierfles, in elk geval (met) een scherp en/of puntig voorwerp, naar de keel, in elk geval naar het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestoken/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met) een kapotte bierfles, in elk geval (met) een scherp en/of puntig voorwerp, naar de keel, in elk geval naar het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestoken/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente [plaats][slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een kapotte bierfles voor die [slachtoffer 2] gehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij die [slachtoffer 2] kapot zou maken en/of zou vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2006 in de gemeente [plaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood, ik steek je neer als je hier niet blijft staan" en/of "Ik maak je nog een keer kapot als dit zo doorgaat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 11 januari 2008 tot en met 12 januari 2008 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal tegen het (boven-)been heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof met betrekking tot het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde de navolgende feiten en omstandigheden vast:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende als de door haar op 16 februari 2008 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Vandaag ben ik omstreeks 15:00 uur naar [verdachte] [het hof begrijpt: verdachte] gegaan. Hij woont in [plaats], [adres]. Ik ben begonnen met mijn spullen te pakken. Ik ben omstreeks 18:00 uur op MSN gegaan om te kijken of mijn moeder online was. Ik heb haar gevraagd of zij mij op het busstation wilde ophalen. Ik ben naar buiten gelopen. Ik had toen mijn spullen bij mij. Buiten zag ik dat mijn moeder en mijn twee zusjes, [getuige 1] en [getuige 2], net aan kwamen lopen. [getuige 2] zag dat [verdachte] mij achterna kwam lopen. Ik ben met mijn moeder en zusjes teruggelopen naar het busstation. Ik keek om en zag dat [verdachte] ons achterna liep. [verdachte] liep dusdanig dat hij voor ons uit kwam te lopen. Ik zag dat hij hierop iets van de grond oppakte en datgene ergens tegenaan sloeg. Op het busstation kwam ik vlakbij hem te staan. Ik zag dat hij iets in zijn handen had. [verdachte] vroeg mij of ik terug kwam. Ik vertelde hem dat ik naar huis ging. Ik zag hierop dat hij naar mijn moeder liep. Ik zag dat hij aan de haren van mijn moeder trok en datgene dat hij in zijn handen hield tegen [het hof begrijpt: in de richting van] haar keel duwde. Ik zag dat het een afgebroken flesje betrof. Ik zag dat [getuige 1] hem hierop in zijn nek sloeg. Ik wilde hem wegduwen en toen ik dat deed sloeg hij naar mij. Hij sloeg mij met de hand waarin hij dat flesje had zitten. Terwijl hij sloeg keek hij naar mij. Ik voelde dat hij mij raakte aan mijn rechterhand. Mijn moeder duwde op dat moment [verdachte] van zich af. Ik zag dat [verdachte] hierop wegrende. Ik bemerkte dat mijn rechterhand aan het bloeden was. Ik bloedde op de locatie alwaar [verdachte] mij geraakt had. Ik heb een snee in mijn duim en drie in mijn wijsvinger. Mijn vingers zijn op dit moment erg gevoelig, het topje van mijn wijsvinger tintelt op dit moment.
Noot verbalisant: Aangeefster laat haar rechterhand zien. Duidelijk zichtbaar is er een snee te zien aan de bovenzijde van de duim, een snee aan de linkerkant van haar wijsvinger, een snee aan de bovenzijde van haar wijsvinger en een snee aan de rechterzijde van haar wijsvinger.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende als de door haar op 16 februari 2008 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Mijn dochter [slachtoffer 1] heeft twee jaar lang een relatie gehad met [verdachte]. Deze relatie is sedert twee weken door [slachtoffer 1] beëindigd. Heden te 18:00 uur was ik in mijn woning in [plaats]. [slachtoffer 1] was op dat moment in de woning van [verdachte] om haar kleren op te halen. Conform afspraak zou [slachtoffer 1] via MSN laten weten wanneer ze klaar was. Ik zou [slachtoffer 1] dan gaan ophalen. Ik ben met mijn dochters [getuige 2] en [getuige 1] met de lijnbus naar het station in [plaats] gereden. Aangekomen op het busstation zijn wij alle drie naar de [adres] gelopen. Aangekomen bij de [adres] zag ik dat [slachtoffer 1] al naar ons toe kwam lopen. Ik zag dat achter [slachtoffer 1] een mannelijk persoon liep, die ik herkende als zijnde [verdachte]. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde: “Als jij met de bus weggaat dan doe ik je wat”. Wij hebben besloten om terug naar het busstation te lopen. [getuige 1] attendeerde mij erop dat [verdachte] ons achterna bleef lopen. Ik hoorde dat [verdachte] op een gegeven moment luidkeels schreeuwde: “Als jij nu in die bus stapt, weet je wat ik ga doen”. Ik zag dat [slachtoffer 1] naar ons toe kwam lopen. [verdachte] volgde [slachtoffer 1]. Ik ben met [getuige 2] en [getuige 1] naar één van de bushaltes gelopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] bij ons kwam staan. Op een gegeven moment kwam [verdachte] ook bij ons staan. Ik zag dat [verdachte] vervolgens [slachtoffer 1] aankeek en schreeuwde: “Als jij met die bus mee gaat, vermoord ik jullie allemaal”. [verdachte] dit uitgesproken had liep hij richting mij. [verdachte] mij passeerde en naast mij stond greep hij direct met zijn linkerhand aan mijn haren. Ik had geen tijd om te reageren. Dit gebeurde allemaal zo plotseling. Ik voelde dat hij met zijn linkerhand mijn paardenstaart vasthield en hier vervolgens krachtig aan begon te trekken. Door de kracht waarmee [verdachte] aan mijn haren trok, werd ik naar achteren getrokken. [verdachte] mij naar achteren sleurde, zag ik dat hij zijn rechterhand naar mijn keel wilde brengen. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een stuk glas vasthield. [verdachte] bracht dit stuk glas naar mijn keel. Ik vreesde op dit moment voor mijn leven. Ik probeerde nogmaals los te komen, maar dit lukte mij weer niet. Ik had het gevoel dat [verdachte] mijn hals wilde doorsnijden en zijn bedreigingen welke hij zojuist geuit had werkelijkheid wilde maken. [verdachte] het stuk glas dichter bij mijn hals wilde brengen kwam mijn dochter [getuige 1] er tussen. Door [getuige 1] liet [verdachte] mijn haren eindelijk los.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , voor zover inhoudende als de door haar op 16 februari 2008 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik ben vandaag met mijn moeder, genaamd [slachtoffer 2], en mijn zusje, genaamd [getuige 2], naar mijn zus [slachtoffer 1] gegaan. Mijn zus [slachtoffer 1] was eerder vandaag naar haar ex-vriend, genaamd [verdachte], gegaan. Hij woont in een flat aan de [adres] te [plaats], [adres]. [slachtoffer 1] heeft ongeveer 2 weken geleden de relatie met [verdachte] verbroken. Vandaag ging [slachtoffer 1] haar kleren, welke nog bij [verdachte] in de woning lagen, ophalen. Wij kwamen bij de woning van [verdachte]. Ik zag dat [slachtoffer 1] ons tegemoet kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] achter [slachtoffer 1] aanliep. We zijn vervolgens richting het busstation gelopen. Ik zag dat [verdachte] een glazen bierflesje van de grond oppakte. Ik zag dat [verdachte] dit flesje bij de hals vastpakte en deze kapot sloeg op een stoeprand. Ik zag dat [verdachte] een scherf van het kapotte flesje in zijn hand pakte. We liepen door in de richting van het busstation. We bleven staan bij een bushalte. Ik zag dat [verdachte] richting ons kwam gelopen. Ik zag dat [verdachte] plotseling mijn moeder bij de haren vastpakte en haar naar zich toe trok. Ik zag dat [verdachte] haar kin omhoog probeerde te duwen. Ik zag dat [verdachte] in zijn andere hand het afgebroken stuk glas pakte en dit in de richting van de nek van mijn moeder duwde. Ik dacht dat [verdachte] mijn moeder de nek door wilde snijden met het glas. Ik zag dat mijn moeder [verdachte] probeerde weg te duwen. Ik zag dat dit niet lukte. Vlak voordat [verdachte] met het glas bij de nek van mijn moeder kwam heb ik hem met gebalde vuist tegen zijn nek geslagen. Ik zag dat [slachtoffer 1][verdachte] vastpakte bij zijn arm. Dit was de hand waarin hij het glas vasthield. Ik zag dat [verdachte] mijn moeder losliet. Ik zag dat mijn zus [het hof begrijpt: [slachtoffer 1]] aan haar hand bloedde.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], voor zover inhoudende als de door haar op 16 februari 2008 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Mijn zus, [slachtoffer 1] genaamd, is vandaag bij [verdachte] geweest om haar kleren op te halen. [slachtoffer 1] verscheen op MSN en vroeg of mijn moeder haar kon komen halen. Mijn moeder, [getuige 1] - mijn andere zus - en ik zijn [slachtoffer 1] vervolgens gaan ophalen. Wij zijn middels de lijnbus naar het station in [plaats] gegaan en vervolgens te voet naar de flat [het hof begrijpt: van verdachte] gelopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] al buiten stond. Ik zag [verdachte] ook. Wij, [slachtoffer 1], [getuige 1], mijn moeder en ik, zijn vervolgens terug naar het busstation gelopen. Al die tijd is [verdachte] ons achterna gelopen. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: “Als jij instapt, weet je wat ik ga doen”. Ik zag dat [verdachte] bukte en zag dat hij een bierfles opraapte. Ik zag ook dat [verdachte] deze bierfles op de grond kapot sloeg. Ik zag dat [verdachte] dit stuk glas in zijn rechterhand vasthield. Wij zijn naar de bushalte gelopen. Toen [slachtoffer 1] bij ons was aangekomen hoorde ik dat [verdachte] schreeuwde: “Als je de bus in gaat, vermoord ik jullie allemaal”. Ik zag dat [verdachte] mijn moeder aan haar haren vastpakte. Ik zag dat [verdachte] heel hard aan mijn moeders paardenstaart begon te trekken. Ik zag ook dat [verdachte] de andere hand waar hij het glas in vasthield naar de hals van mijn moeder bracht. Op dat moment zag ik dat mijn zus [getuige 1] er tussen kwam. Ik zag dat [verdachte] mijn moeder daardoor losliet. Ik zag dat [verdachte] nog een slag uitdeelde richting [slachtoffer 1]. Ik dacht echt dat [verdachte] mijn moeder wilde vermoorden.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte , voor zover inhoudende als de door hem op 17 februari 2008 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik was gisteren met [slachtoffer 1] in mijn woning aan de [adres] te [plaats]. Ik zag dat ze haar spullen pakte en naar onder liep. Ik ben toen achter haar aan gelopen. Ik zag buiten de flat de moeder van [slachtoffer 1], genaamd [slachtoffer 2], en twee zusjes van [slachtoffer 1], genaamd [getuige 2] en [getuige 1]. Ik zag dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [getuige 2] en [getuige 1] wegliepen richting het busstation. Bij mij knapte er wat. Ik pakte een bierfles van de grond. Ik ben achter [slachtoffer 1] en de rest aangerend. Ik zei tegen [slachtoffer 1] dat wanneer het echt uit was zij de vriendschapsring maar af moest doen. Ik zag dat ze dit ook deed. Op dat moment werd ik helemaal gek. Ik zei: “Dan pak ik je moeder”. Ik pakte [slachtoffer 2] vast. Het kan zijn dat ik het haar van [slachtoffer 2] vast had. Ik had in mijn rechterhand die kapotte bierfles. Ik pakte [slachtoffer 2] hard vast en trok erg hard aan haar.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd door mijn ex-vriend [verdachte].
Op 25 januari 2006 had ik [het hof begrijpt: in [plaats]] afgesproken met [verdachte]. Ik heb [verdachte] gebeld, omdat ik eerder uit school was. Ik zag dat [verdachte] in de hal van de school stond. Ik zag dat [verdachte] met zijn vinger een beweging maakte, waaruit ik begreep dat ik naar hem moest komen. Ik ben naar hem toe gelopen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Het is uit”. Ik zei toen tegen [verdachte]: “Ja, ok”. Ik ben toen de school uitgelopen. Ik zag dat [verdachte] me achterna kwam gerend. Ik voelde dat [verdachte] me hard bij mijn rechter bovenarm vastpakte. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat ik moest blijven staan. Ik voelde dat [verdachte] me weer hard bij de arm vastpakte en dat hij me naar een steegje trok. Toen we in het steegje stonden, hoorde ik dat [verdachte] tegen mij zei: “Ik maak je dood, ik steek je neer als je hier niet blijft staan”. Ik was erg bang dat [verdachte] me iets aan zou doen. Ik ben uit angst maar blijven staan.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: vraag
A: antwoord
V: Kun je iets vertellen over het incident dat zich op voornoemde datum [het hof begrijpt: 25 januari 2006] heeft afgespeeld met [slachtoffer 3], jouw toenmalige vriendin?
A: Ik kan mij het conflict tussen haar en mij nog wel herinneren. Dit was in [plaats].
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende als de door haar op 12 januari 2008 te 02:40 uur afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Op 11 januari 2008 ben ik met de bus naar [verdachte], wonende op de [adres] te [plaats], gegaan. Ik zag [verdachte] naar de koelkast lopen. Ik ben toen ook opgestaan en heb wat te drinken gepakt. Blijkbaar zinde [verdachte] dit niet. Ik moest terug de woonkamer in gaan. Ik zag mijn telefoon liggen op de tafel. Ik heb toen snel mijn telefoon gepakt. [verdachte] had dit gezien en wilde de telefoon van mij afpakken. Hierdoor ontstond een worsteling. Opeens voelde ik een klap op mijn bovenbeen. Ik voelde een pijnscheut. Ik zag dat [verdachte] mij getrapt had. Ik hoorde opeens geklop op de voordeur. [verdachte] wilde in eerste instantie de politie niet binnen laten. De politie heeft mij even apart genomen en toen heb ik verteld wat er was gebeurd.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, wonende te [plaats] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Noot verbalisant: Op 12 januari 2008 is er aangifte gedaan ter zake van mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1].
V: vraag
A: antwoord
V: Wat is er gebeurd nadat [slachtoffer 1] [het hof begrijpt: op 11 januari 2008] bij jou [het hof begrijpt: in de woning van verdachte te [plaats]] is teruggekomen?
A: Ik heb haar tegen haar bovenbeen geschopt.
Bijzondere overwegingen omtrent de door hof gebezigde bewijsmiddelen
Op grond van de hiervoor genoemde vastgestelde feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde overweegt het hof voorts nog het navolgende.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 16 februari 2008 te [plaats] - nadat hij een bierflesje had opgeraapt en kapot had geslagen en nadat hij had geroepen: “Ik vermoord jullie allemaal” - [slachtoffer 2] aan haar haren achterover heeft getrokken en vervolgens die kapotte bierfles dan wel een scherf van die bierfles in de richting van de keel van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, tot het moment dat [getuige 1] hem in zijn nek sloeg en [slachtoffer 1] zijn arm vastpakte waarin hij die kapotte bierfles/scherf vasthield. Naar het oordeel van het hof kunnen deze gedragingen, in het bijzonder gelet op de aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer 2], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het opzet op dit gevolg heeft gehad. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof acht derhalve, met de advocaat-generaal en anders dan van de zijde van de verdediging is betoogd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven.
Door de verdachte is tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer 1] wilde laten schrikken door haar moeder zo vast te pakken. Nu verdachte niet vrijwillig is gestopt met het duwen van de kapotte bierfles dan wel een scherf van die bierfles in de richting van de keel van [slachtoffer 2], acht het hof deze verklaring - een en ander bezien in samenhang met hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld en overwogen - ongeloofwaardig en stelt deze verklaring als zodanig terzijde.
Het hof acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 februari 2008 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) met een stuk glas heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen;
2.
hij op 16 februari 2008 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een scherp voorwerp naar de keel van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2006 in de gemeente [plaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood, ik steek je neer als je hier niet blijft staan";
4.
hij in de periode van 11 januari 2008 tot en met 12 januari 2008 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) tegen het bovenbeen heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 4 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45, eerste lid, van die wet.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 mei 2009 eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld;
- de mate waarin het onder 2 bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 2], zoals daarvan blijkt uit haar brief van 17 maart 2009;
- het maatschappelijk verwerpelijke en gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde;
- de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, te weten de vernieling van een asbak, suikerpot en schemerlamp op 14 juni 2007 te [plaats], voor welk feit de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van de zich in het dossier bevindende deskundigenrapport van drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, d.d. 21 april 2008, in welk rapport ondermeer wordt geconcludeerd dat verdachte voor het hem ten laste gelegde, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof verenigt zich met deze conclusie en maakt deze tot de zijne.
Voorts heeft het hof in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte geen lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Op grond van vorenstaande overwegingen, acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman van de verdachte ter verdediging is bepleit, niet op zijn plaats.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht de hierna op te leggen straf, zowel wat betreft strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Maastricht van 29 april 2008, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Maastricht van 16 juni 2006, parketnummer 03/635254-05, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, van oordeel, dat - nu is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 45, 57, 63, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. en 4., telkens:
Mishandeling.
3.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Maastricht van 16 juni 2006 onder parketnummer 03/635254-05, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Aldus gewezen door mr. E.F.G.M. Gelderman, voorzitter, mr. H. Eijsenga en mr. M. van Zinnen,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe en S. Buisman LLB, griffiers,
en op 11 augustus 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.