typ. MG
zaaknr. HD 200.008.989
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 22 september 2009,
gewezen in de zaak van:
1. [X.],
wonende te [woonplaats] (Luxemburg),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.] BEHEER BV,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: eerst mr. R.H. van Muijen,
thans mr. H. van Lingen,
1. MR. [Z.],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Neder- land of daarbuiten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADVOCATENKANTOOR MR. [A.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
in hoger beroep niet verschenen,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 3 maart 2009 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder tussen partijen gewezen vonnissen van 15 februari 2006 en 20 februari 2008.
5. Het verdere verloop van het geding
5.1 Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [X.] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de kwesties die in dat tussenarrest onder 3.5 en 3.6 zijn aangegeven.
5.2 [X.] heeft onder overlegging van vijf producties op 12 mei 2009 een akte na tussenarrest, tevens akte overlegging producties, tevens voorwaardelijk verzoek tot schorsing procedure genomen.
5.3 [X.] heeft vervolgens de stukken betreffende het hoger beroep overgelegd en uitspraak verzocht.
6. De verdere beoordeling
6.1 In het tussenarrest van 3 maart 2009 heeft het hof aangegeven dat de procedure in hoger beroep tegen mr. [Z.] is geschorst (r.o. 2.2) en dat [X.] niet-ontvankelijk is in zijn beroep voor zover dit mede is gericht tegen het tussenvonnis van 10 juli 2001 (r.o. 3.3).
6.2 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van [X.] in het onderhavige hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen Advocatenkantoor [A.], heeft het hof onder verwijzing naar een door [X.] overgelegd uittreksel uit het Handelsregister betreffende Advocatenkantoor [A.] de vraag opgeworpen of [X.] op 19 mei 2008 een toen nog bestaande vennootschap heeft gedagvaard. Het hof heeft [X.] in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten (r.o. 3.5).
6.3 Voor het geval aangenomen zou moeten worden dat [X.] ontvangen kan worden in zijn beroep tegen Advocatenkantoor [A.], heeft het hof vervolgens de vraag gesteld welk belang in de zin van artikel 3:303 BW [X.] heeft bij dat beroep en [X.] in de gelegenheid gesteld zich ook hierover uit te laten (r.o. 3.6).
6.4 Wat de eerste vraag betreft heeft [X.] bij akte laten weten dat de door het hof aangehaalde vermelding in het uittreksel, die erop neerkomt dat de vennootschap niet meer bestond, achterhaald was. De reden hiervoor is volgens [X.] dat op zijn verzoek de rechtbank Breda bij beschikking van 15 augustus 2000 de vereffening van het vermogen van de ontbonden vennootschap Advocatenpraktijk Mr [B.] BV heeft heropend. Evenals in het desbetreffende verzoekschrift van [X.] is in de beschikking de vennootschap met die naam aangeduid. Het hof gaat ervan uit dat steeds bedoeld is Advocatenkantoor Mr [A.] BV, gelet ook op de vermelding “Heropening liquidatie: 15-08-2000” in het uittreksel van Advocatenkantoor Mr [A.] BV. [X.] vermeldt verder dat de vereffening op 7 april 2003 is gesloten na het uitbrengen van een rekening en verantwoording door de vereffenaar en het uitblijven van verzet daartegen.
6.5 Volgens [X.] is de vennootschap blijven bestaan. Hij merkt op dat deze bijna een half jaar na de sluiting van de vereffening nog incidenteel appel heeft ingesteld. [X.] voert verder aan dat een besloten vennootschap na de ontbinding ervan blijft bestaan voor zover dit voor de vereffening van het vermogen nodig is. De heropening van de vereffening is destijds verzocht met het oog op de bate die als gevolg van de onderhavige bodemprocedure bij aansprakelijkheid van Advocatenkantoor [A.] zou opkomen uit haar aansprakelijkheidsverzekering. Deze grond bestaat nog steeds en volgens [X.] heeft de vereffenaar ten onrechte geoordeeld dat er geen baten meer zouden zijn.
6.6 Deze argumenten gaan niet op. De besloten vennootschap Advocatenkantoor [A.] is per 30 december 1999 opgehouden te bestaan, zoals vermeld in het uittreksel uit het Handelsregister, en is met het oog op de vereffening van het vermogen herleefd in de periode van 15 augustus 2000 tot 7 april 2003. Op 7 april 2003 is aan deze herleving een einde gekomen zodat zich vanaf dat moment weer de daaraan voorafgaande situatie voordeed namelijk dat de vennootschap was opgehouden te bestaan. Hetgeen [X.] in dit verband heeft aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet de conclusie dat Advocatenkantoor [A.] ook na deze periode is blijven bestaan. Het feit dat op naam van de inmiddels niet meer bestaande vennootschap proceshandelingen zijn verricht brengt niet mee dat de vennootschap daardoor ook daadwerkelijk bestond; die handelingen zijn kennelijk door een niet bestaande rechtspersoon verricht. Uit de sluiting van een heropende vereffening blijkt dat voor de vereffening van het vermogen het bestaan van een ontbonden vennootschap niet of niet langer nodig is. Een vennootschap blijft niet desondanks voortbestaan; dat is de situatie die zich hier voordoet. Of de grond die is aangevoerd voor de heropening van de vereffening zich al dan niet nog steeds voordoet is in dit verband niet relevant. Het gaat erom of de vereffening zelf voortduurt dan wel inmiddels is gesloten. Dat laatste is hier het geval zodat de grond voor de heropening niet langer van belang is.
6.7 Een en ander leidt tot de slotsom dat toen [X.] Advocatenkantoor [A.] op 19 mei 2008 in hoger beroep dagvaardde, deze dagvaarding een op dat moment niet meer bestaande vennootschap betrof.
6.8 Subsidiair heeft [X.] aangevoerd dat inmiddels op 7 mei 2009 een nieuw verzoek tot heropening van de vereffening is ingediend. In verband hiermee wenst [X.] schorsing van de procedure totdat op dit verzoek is beslist. Het hof ziet hiervoor geen grond aangezien ook indien dit verzoek wordt toegewezen dit niet meebrengt dat daardoor de situatie op 19 mei 2008 is veranderd. Het verzoek tot schorsing wordt daarom afgewezen.
6.9 De consequentie van het vorenstaande is dat [X.] niet kan worden ontvangen in zijn beroep voor zover dit is gericht tegen Advocatenkantoor [A.]. Gelet op dit resultaat behoeft de tweede vraag die het hof in het tussenarrest aan de orde heeft gesteld geen beantwoording meer. De kosten van het hoger beroep tegen Advocatenkantoor [A.] blijven voor rekening van [X.]. Ten aanzien van mr. [Z.] blijft de procedure in hoger beroep vooralsnog geschorst.
verklaart [X.] niet-ontvankelijk voor zover zijn beroep betrekking heeft op het tussenvonnis van 10 juli 2001;
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de vonnissen van 15 februari 2006 en 20 februari 2008 voor zover dit beroep betrekking heeft op Advocatenkantoor [A.];
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep ten aanzien van Advocatenkantoor [A.], tot op deze uitspraak aan de zijde van Advocatenkantoor [A.] begroot op nihil;
verstaat dat de procedure in hoger beroep is geschorst voor zover dit beroep betrekking heeft op mr. [Z.].
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Venhuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 september 2009.