ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 22 december 2009,
gewezen in de zaak van:
1. [A.],
2. [B.],
3. [C.],
allen wonende te [woonplaats],
4. [D.],
wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
hierna gezamenlijk aan te duiden als familie [A.] en afzonderlijk als vader, moeder, [C.] en [D.],
advocaat: mr. H.M.J. Offermans,
de stichting STICHTING FONTYS HOGESCHOOL VOOR DE KUNSTEN,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als Fontys,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 juli 2008 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 170584 / HA ZA 07-202 gewezen vonnis van 6 februari 2008 tussen familie [A.] als eisers in conventie/verweerders in reconventie en Fontys als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
5. Het tussenarrest van 22 juli 2008
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen bevolen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1. Ter zitting van 12 september 2008 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben geen schikking bereikt, waarna de zaak voor het nemen van een memorie van grieven naar de rol is verwezen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich in afschrift bij de stukken bevindt.
6.2. Familie [A.] is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft bij memorie van grieven producties in het geding gebracht, zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot de toewijzing alsnog van haar vorderingen in conventie.
6.3. Bij memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel heeft Fontys producties in het geding gebracht en de grieven in het principaal appel bestreden. In incidenteel appel heeft Fontys twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot de toewijzing alsnog van haar vorderingen in reconventie.
6.4. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens antwoordakte overlegging producties heeft familie [A.] de grieven in het incidenteel appel bestreden.
6.5. Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd. Familie [A.] heeft daarbij tevens bij akte producties in het geding gebracht.
6.6. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.
8. De verdere beoordeling
8.1.1. In overweging 3.1 van haar vonnis van 6 februari 2008 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze overweging is niet bestreden. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt. Zonder deze feiten te herhalen verwijst het hof naar voornoemde overweging van de rechtbank.
Kort gezegd gaat het over de vraag of Fontys jegens [D.] aansprakelijk is wegens wanprestatie inzake de door Fontys verzorgde vooropleiding dans en wegens het in juni 2001 niet bevorderen van [D.] naar een volgend schooljaar. Vader, moeder en [C.] baseren op dit feitencomplex tevens hun op onrechtmatige daad gegronde vordering tegen Fontys.
8.1.2. Voorafgaande aan het in hoger beroep bestreden eindvonnis van 6 februari 2008 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 11 april 2007 een comparitie na antwoord gelast, welke op 23 mei 2007 heeft plaatsgevonden.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank in conventie de schadevorderingen van familie [A.] afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van de procedure. In reconventie heeft de rechtbank de door Fontys gevorderde terugbetaling van de door haar aan familie [A.] betaalde tegemoetkoming in de kosten van een andere dansopleiding
afgewezen. Fontys is daarbij in de op de procedure in reconventie gevallen kosten veroordeeld, gelet op de aan familie [A.] verleende toevoeging, te betalen aan de griffier.
8.2.1. Met de eerste grief komt familie [A.] op tegen het oordeel van de rechtbank (r.o. 3.5) dat de stelling van familie [A.] dat [D.] te weinig les heeft gekregen als zelfstandige grond voor schadevergoeding onvoldoende onderbouwd is. Familie [A.] stelt dat [D.] in het lesjaar 2000/2001 maar gemiddeld 6.15 uur dansles per week kreeg (antwoordakte principaal appel no. 17), terwijl zij volgens de studiegids recht had op 10 tot 13 uur per week.
Fontys heeft in hoger beroep een – door familie [A.] betwiste - berekening overgelegd (prod. 1 mva in principaal appel) waaruit volgt dat [D.] meer uren dansles kreeg dan familie [A.] aanvoert. Fontys stelt zich overigens op het standpunt dat de hoeveelheid dansuren feitelijk niet ter zake doet omdat de dansdocenten met deze omstandigheid bij het nemen van de beslissing (om [D.] niet te bevorderen naar het volgende jaar; toevoeging hof) rekening hebben gehouden (no. 57 mva principaal appel).
8.2.2. Het hof is van oordeel dat de grief faalt. De rechtbank heeft in haar overweging 3.9 voortgebouwd op r.o. 3.5, waarin zij overwoog: ‘Ten aanzien van het te weinig les krijgen wordt verwezen naar overweging 3.5 waarin is overwogen dat [A.] c.s. de gevolgen van het te weinig les krijgen niet hebben duidelijk gemaakt en onderbouwd. Voorts is evenmin gesteld dat geen rekening is gehouden met deze omstandigheid bij de beoordeling. Bij gebreke hiervan hebben [A.] c.s. hun stellingen onvoldoende onderbouwd’. Het hof overweegt dat familie [A.] tegen deze overweging van de rechtbank onvoldoende kenbaar een grief heeft aangevoerd, en in elk geval niet alsnog de door de rechtbank bedoelde onderbouwing heeft gegeven. Daarenboven heeft familie [A.] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, de hiervoor weergegeven stelling in hoger beroep van Fontys bestreden, te weten dat de dansdocenten met de omstandigheid van het aantal lesuren bij het nemen van de beslissing rekening hebben gehouden.
Tenslotte overweegt het hof nog dat [D.] geen nakoming van de overeenkomst vordert, maar schadevergoeding. Gesteld noch gebleken is dat [D.] of haar ouders Fontys tijdens het schooljaar 2000/2001 in gebreke hebben gesteld ter zake de veronderstelde tekortkoming.
8.3.1. De tweede grief is gericht tegen r.o. 3.8 van de rechtbank dat bij marginale toetsing familie [A.] onvoldoende feiten heeft gesteld, die, indien bewezen, tot de conclusie kunnen leiden dat het besluit van Fontys inhoudelijk onjuist is en in redelijkheid niet genomen had kunnen worden.
8.3.2. Het hof overweegt dat familie [A.] terecht geen grief heeft gericht tegen r.o. 3.7 waarin de rechtbank overweegt: ‘Als uitgangspunt heeft te gelden dat bij de beoordeling of Fontys in haar beoordeling van de kwaliteiten van [D.] toerekenbaar is tekortgeschoten, waar het immers gaat om een vakdeskundige beoordeling van de vraag of een leerling, in dit geval [D.], een bepaald niveau heeft behaald in een vak, in dit geval dans, de rechter die vakinhoudelijke beoordeling slechts beperkt kan toetsen (...). Slechts indien bij deze beperkte toetsing blijkt dat het besluit in redelijkheid niet genomen had kunnen worden kan gesproken worden van toerekenbaar tekortschieten van Fontys’.
8.3.3. Ook in hoger beroep heeft familie [A.] naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheid aangevoerd om haar stelling te onderbouwen dat het besluit van Fontys om [D.] niet te bevorderen de toetsing aan het hiervoor gegeven criterium niet zou kunnen doorstaan. Voorts heeft Fontys in hoger beroep (no 57 mva principaal appel) in dit verband onder meer aangevoerd dat [D.] er meerdere malen op gewezen is dat zij onvoldoende vooruitgang als danseres boekte en dat zij te weinig danskwaliteiten etaleerde. [D.] is bij het rapport van april 2001 erop geattendeerd dat eindexamen dans met het resultaat van dat rapport niet haalbaar was, maar voor het einde van het schooljaar is er volgens Fontys geen verbetering opgetreden. Familie [A.] heeft, mede in het licht van deze stellingen van Fontys, geen voldoende onderbouwde feiten en stellingen aangedragen, die – indien zij vast zouden komen te staan – tot gevolg kunnen hebben dat de hiervoor bedoelde beperkte toetsing in het voordeel van familie [A.] uit zou dienen te vallen.
8.3.4. Uit het voorgaande volgt dat de tweede grief faalt.
8.4.1. De derde grief is gericht tegen r.o. 3.10 waarin de rechtbank het verwijt van familie [A.], dat [D.] niet weggestuurd had mogen worden, verwerpt.
8.4.2. Het hof overweegt dat de grief faalt omdat het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de beoordeling van de eerste twee grieven, juist is.
8.5.1. De vierde grief is gericht tegen r.o. 3.12 waarin de rechtbank overweegt dat familie [A.] onvoldoende met feiten heeft onderbouwd dat Fontys onrechtmatig zou hebben gehandeld door een conflictsituatie te creëren, waardoor een verstoorde relatie is ontstaan ten gevolge waarvan [C.] redelijkerwijs niet de vooropleiding dans op het Trichter College als middelbare scholier kon voortzetten.
8.5.2. Het hof overweegt dat vaststaat dat [C.] door Fontys was toegelaten tot de vooropleiding. Gesteld noch gebleken is dat Fontys door of na de gerezen problemen met betrekking tot de beoordeling van [D.] de toelating van [C.] ter discussie heeft gesteld. Indien familie [A.] ervoor kiest om na de gerezen onenigheid over de beoordeling van [D.] ook voor [C.] een andere dansopleiding te kiezen, dan staat dat familie [A.] vrij. Niet valt echter in te zien dat de financiële consequenties van deze keuze van familie [A.] voor rekening van Fontys zouden moeten komen. Familie [A.] heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die – indien zij vast zouden komen te staan – aansprakelijkheid van Fontys uit onrechtmatige daad tot gevolg zou kunnen hebben.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook het College van beroep voor de examens, in haar beslissing van 22 november 2002, geen oordeel geeft over de schuldvraag van de verstoorde verhoudingen.
8.5.3. De vierde grief faalt hiermee.
8.6. De vijfde grief, waarin familie [A.] klaagt over de afwijzing van de vorderingen in conventie, heeft geen zelfstandige betekenis.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat de op wanprestatie gebaseerde vorderingen van [D.] niet voor toewijzing in aanmerking komen, evenmin op enige andere grondslag. Hetzelfde geldt voor de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van [C.].
Nu de vorderingen van de dochters niet kunnen worden toegewezen, geldt hetzelfde voor de vorderingen van de ouders, die menen dat Fontys in verband met de bejegening van hun dochters ook jegens de ouders onrechtmatig zouden hebben gehandeld. Enige zelfstandige grondslag voor aansprakelijkheid van Fontys op grondslag van onrechtmatige daad jegens de ouders is niet gesteld of gebleken, in ieder geval niet met voldoende feiten en omstandigheden onderbouwd. Dit nog daargelaten de vraag of familie [A.] wel enige schade heeft geleden en zo ja, of daarbij sprake is van een rechtens relevant causaal verband tussen die schade en aan Fontys gemaakte verwijten.
8.7.1. Nu familie [A.] in conventie terecht in het ongelijk is gesteld, heeft de rechtbank haar terecht in de kosten van de procedure in conventie veroordeeld. Het onderdeel van grief 6, dat tegen deze beslissing is gericht, faalt daarom.
8.7.2. Het tweede onderdeel van grief 6 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om Fontys in reconventie te veroordelen in de proceskosten te betalen aan de griffier. Familie [A.] stelt dat haar aldus een kans op verrekening van de proceskostenveroordeling in conventie wordt onthouden.
8.7.3. Het hof overweegt dat ook dit onderdeel van de grief faalt omdat de rechtbank, gelet op de aan familie [A.] verleende toevoeging, met juistheid art. 243 Rv heeft toegepast.
8.8.1. Hetgeen familie [A.] voor het overige heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel dan in het voorgaande is gegeven. Het behoeft dan ook geen verdere bespreking. Door familie [A.] zijn met betrekking tot de door haar ingestelde vorderingen evenmin feiten of omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd wordt.
8.8.2. Nu alle grieven falen, zal in het principaal appel het betreden vonnis worden bekrachtigd. Familie [A.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principaal worden veroordeeld. De kosten van het door familie [A.] aangevraagde pleidooi zullen in principaal appel worden berekend. Op vordering van Fontys wordt deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en wordt tevens de gevorderde wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden toegewezen.
8.9.1. De eerste grief van Fontys is gericht tegen r.o. 3.17 waarin de rechtbank overweegt: ‘Fontys was niet rechtstreeks op grond van deze beslissing [van het college van beroep voor de examens; toevoeging hof] gehouden aan [A.] c.s. genoemd bedrag te betalen. Fontys heeft een nieuwe beslissing genomen waarin zij heeft besloten genoemd bedrag te betalen en op grond van dat laatste besluit is de betalingsverplichting ontstaan. Deze beslissing van 6 december 2001 van Fontys is niet vernietigd, zodat de rechtsgrond van de betaling niet is komen te vervallen’.
In haar toelichting voert Fontys aan dat de rechtsgrond van de betaling is gelegen in het oordeel van het college van beroep voor de examens van 22 november 2001. Fontys beroept zich erop dat dit oordeel onjuist is gebleken, zodat de grondslag aan de betaling is komen te ontvallen.
8.9.2. Het hof volgt Fontys niet in zijn stelling dat de grondslag van de betaling in de beslissing van het college van beroep is gelegen. Het college heeft in haar beslissing uitsluitend ten overvloede overwogen dat zij een vergoeding van ƒ 5.000,= billijk vond. Onder de na het kopje ‘BESLISSING’ weergegeven beslissingen komt de schadevergoeding niet terug. Fontys was dus op grond van deze beslissing niet verplicht het voormelde bedrag te betalen. Gelet hierop berust de beslissing van Fontys, zoals weergegeven in haar brief aan familie [A.] van 6 december 2001, op een zelfstandige afweging van Fontys. Met de vernietiging van de beslissing van het college van beroep voor de examens door de Raad van State is derhalve niet de grondslag aan de betaling door Fontys ontvallen.
Gelet hierop faalt de eerste grief.
8.10. In grief II klaagt Fontys over haar proceskostenveroordeling in reconventie. Nu de eerste grief faalt, geldt hetzelfde voor de tweede grief.
8.11. Nu beide grieven falen, zal ook in het incidenteel appel het betreden vonnis worden bekrachtigd. Fontys zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principaal worden veroordeeld, op de voet van art. 243 Rv te voldoen aan de griffier. De kosten van de in hoger beroep gehouden comparitie van partijen zullen tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in principaal en incidenteel appel
9.1. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep
9.2. veroordeelt familie [A.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Fontys tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 455,= aan verschotten en € 2.688,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW hierover vanaf veertien dagen na heden tot de dag der voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
9.3. veroordeelt Fontys in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van familie [A.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op nihil aan verschotten en € 316,= aan salaris advocaat, op de voet van het bepaalde van art. 243 Rv te voldoen aan de griffier van dit hof.
Dit arrest is gewezen door mrs. Fikkers, Venhuizen en Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2009.