ECLI:NL:GHSHE:2009:BU9766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.002.737 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • A. Venhuizen
  • J. van Laarhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een paard in manege

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een paard dat ter belering in een manege verbleef. De zaak betreft hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin de aansprakelijkheid van de gedaagde partijen werd vastgesteld. De appellante, [X.], en de geïntimeerde, [Y.], waren betrokken bij de rechtszaak, evenals de vennootschap onder firma VOF Paardenhouderij De Gulle Ruif en haar vennoten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Gulle Ruif aansprakelijk was op basis van artikel 6:181 van het Burgerlijk Wetboek, dat risico-aansprakelijkheid regelt voor schade veroorzaakt door dieren die in de uitoefening van een bedrijf worden gehouden.

Tijdens een comparitie van partijen, gehouden op basis van een tussenarrest van 23 december 2008, werd duidelijk dat niet alle partijen het eens waren met het oordeel van het hof over de toepasselijkheid van artikel 6:181 BW in deze specifieke situatie. De partijen verzochten het hof om het oordeel over de risico-aansprakelijkheid aan de Hoge Raad voor te leggen, wat het hof uiteindelijk toestond. Het hof oordeelde dat het oordeel van wezenlijk belang was voor het verdere verloop van de procedures en dat er ruimte moest zijn voor tussentijds cassatieberoep.

Het hof besloot de zaak aan te houden en verwees deze naar de rol van 22 september 2009, zodat partijen hun standpunten konden verduidelijken. De uitspraak van het hof op 12 mei 2009 bevestigde de mogelijkheid van cassatie en hield verdere beslissingen aan, in afwachting van de uitlatingen van de partijen. Dit arrest benadrukt de complexiteit van aansprakelijkheidskwesties in het civiele recht, vooral in situaties waarin dieren betrokken zijn, en de noodzaak voor duidelijke juridische richtlijnen in dergelijke gevallen.

Uitspraak

zaaknr. HD 103.002.737 en HD 103.002.715
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 12 mei 2009,
gewezen in de gevoegde zaken van:
zaaknr. HD 103.002.737:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. C.A.M. Swagemakers,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.H. Blok,
op het hoger beroep van de door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch onder zaaknummer 71288/HA ZA 01-2107 gewezen vonnissen van 22 september 2004 en 13 juli 2005 tussen [appellante] als eiseres en [geintimeerde] als gedaagde,
en
zaaknr. HD 103.002.715:
1. de vennootschap onder firma VOF PAARDENHOUDERIJ DE GULLE RUIF,
gevestigd te [vestigingsplaats],
en haar vennoten:
2. [Z.],
3. [A.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. R.F.L.M. van Dooren,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.H. Blok,
op het hoger beroep van de door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch onder zaaknummer 83603/HA ZA 02-1334 gewezen vonnissen van 22 september 2004 en 13 juli 2005 tussen [geintimeerde] als eiser en De Gulle Ruif cs als gedaagden, ten vervolge op het tussenarrest van 23 december 2008 in voormelde zaken.
9. Het tussenarrest van 23 december 2008, het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep en de verdere beoordeling
9.1.1. Bij het tussenarrest van 23 december 2008 heeft het hof in de zaak met zaaknummer HD 103.002.737 (het hoger beroep in de hoofdzaak), kort samengevat,
a. het bezwaar van [geintimeerde] in het incidenteel appel tegen de door de rechtbank aangenomen contractuele aansprakelijkheid van [geintimeerde] gegrond bevonden (r.o. 7.3.6) en
b. het standpunt van de rechtbank onderschreven dat de omstandigheid dat De Gulle Ruif in het kader van haar bedrijfsvoering het paard ter belering onder zich had en voor die bedrijfsactiviteit werd betaald te scharen valt onder het gebruik van het paard in de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in art. 6:181 BW, zodat gedurende het verblijf van het paard ter belering in de manege de risico-aansprakelijkheid voor door het paard aangerichte schade op grond van voormeld artikel is komen te rusten op De Gulle Ruif (r.o. 7.3.2).
9.1.2. Het hof heeft bij het tussenarrest van 23 december 2008 vervolgens in de beide zaken (zaaknummers
HD 103.002.737 en HD 103.002.715, het hoger beroep in de hoofdzaak en het hoger beroep in de vrijwaring) een comparitie van partijen bevolen om met de partijen in de hoofdzaak en de vrijwaring en hun verzekeraars de processuele consequenties van het in 9.1.1 gerelateerde oordeel van het hof te bespreken. In beide zaken – waarbij het dictum abusievelijk als onderdeel 5 is genummerd, hetgeen gelezen moet worden als onderdeel 8 - is iedere verdere beslissing aangehouden.
9.2.1. Op de ingevolge het tussenarrest van 23 december 2008 gehouden comparitie van partijen is gebleken dat niet alle partijen zich kunnen verenigingen met het hiervoor onder b. gerelateerde oordeel van het hof over de toepasselijkheid van het bepaalde in art. 6:181 BW in een situatie als in deze zaken aan de orde (de situatie dat een paard ter belering in de manege verblijft).
9.2.2. Alle partijen, zowel die in de hoofdzaak als die in de vrijwaring, hebben te kennen gegeven dat het hun efficiënt voorkomt indien eerst het oordeel van het hof over de toepasselijkheid in dit geval van de risico-aansprakelijkheid als voorzien in art. 6:181 BW voor de Gulle Ruif aan de Hoge Raad zou kunnen worden voorgelegd. Zij hebben het hof verzocht om dit mogelijk te maken door het wijzen van een tussenarrest waarin in de mogelijkheid van tussentijds cassatieberoep wordt voorzien.
9.2.3. Het hof stelt voorop dat het oordeel in r.o. 7.3.2 van het tussenarrest van 23 december 2008 een uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven beslissing inhoudt, waarbij het hof in dit tussenarrest blijft. Het hof is met de partijen in de hoofdzaak en de vrijwaring van mening dat het hier gaat om een beslissing die van wezenlijk belang is voor het verdere verloop van de beide zaken en eventuele tussen de partijen te maken (procedurele) afspraken. Het hof zal daarom het door de partijen gedane verzoek honoreren en bij dit tussenarrest tussentijds beroep in cassatie van dit tussenarrest toestaan (waardoor tevens tegen het voorgaande tussenarrest van 23 december 2008 beroep in cassatie kan worden ingesteld).
9.2.4. Voor het geval van de mogelijkheid van tussentijdse cassatie geen gebruik zou worden gemaakt, zal het hof de zaak verwijzen naar de rol van 22 september 2009 om de partijen in de gelegenheid te stellen zich over het door hen gewenste verdere verloop van de procedures in de beide zaken uit te laten.
9.2.5. In de beide zaken zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
10. De uitspraak
in de beide zaken:
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 22 september 2009 voor uitlating door partijen als in r.o. 9.2.4 nader omschreven;
houdt iedere verdere uitspraak aan;
bepaalt dat van dit tussenarrest beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2009.