III.in de maand december 2007 via internet bij [benadeelde partij 10] te Enschede goederen waaronder een harddisk voor een totaalbedrag van Euro 179,39.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1. is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2. is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat aan verdachte een forse werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, zodat verdachte zijn woning kan behouden en zijn huidige werkzaamheden kan blijven verrichten.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten het vertrouwen in het handelsverkeer, in het bijzonder voor de direct betrokken (rechts)personen schenden;
- de mate waarin de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten financiële schade voor die betrokkenen teweeg hebben gebracht, waarbij het hof tevens acht heeft geslagen op de aanzienlijke ergernis die daardoor bij hen is veroorzaakt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
2 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor misdrijven door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. De door de raadsman bepleite werkstraf acht het hof geen passende sanctie. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, ook indien wordt uitgegaan van de door de raadsman - overigens niet nader door schriftelijke bescheiden onderbouwde - gestelde omstandigheid dat verdachte thans een woning en werk heeft, kunnen daaraan niet afdoen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte op 25 mei 2010 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken ter zake van oplichting in de periode van 7 oktober 2009 en 7 december 2009. Het hof acht het daarom raadzaam aan verdachte een forse voorwaardelijke straf op te leggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 712,33. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.570,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 2.798,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente waarop de benadeelde partij per brief jegens verdachte aanspraak heeft gemaakt, met ingang van de datum van binnenkomst van het voegingsformulier, te weten 3 maart 2009, tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 450,94, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 16 oktober 2007 tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De [benadeelde partij 6]
, namens deze [naam 1] ,heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
EUR 241,63, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 6] , namens deze [naam 1] , als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 4 december 2007 tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde.
De [benadeelde partij 9]
, namens deze [naam 2] ,heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 4.975,39, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 9] , namens deze [naam 2] , als gevolg van verdachtes onder 2.II. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de datum van ondertekening van het voegingsformulier, te weten 9 februari 2009, tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De [benadeelde partij 10]
, namens deze [naam 3] ,heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 214,22. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 179,39.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het ingediende voegingsformulier (met bijlagen) blijkt dat de benadeelde partij ten gevolge van verdachtes onder 2.III. bewezen verklaarde handelen een bedrag van EUR 151,27 (excl. BTW) schade heeft geleden ter zake van door verdachte niet betaalde maar wel aan hem geleverde goederen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Voorts vordert de benadeelde partij vergoeding van gemaakte kosten ten bedrage van in totaal EUR 62,95. De laatste post komt het hof niet onredelijk voor en komt voor vergoeding in aanmerking op basis van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof zal de vordering toewijzen als hierna te melden.
Het hof ziet aanleiding ter zake van voornoemde vorderingen van de benadeelde partijen de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 60a, 63, 326 en 326a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.