4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. OAC, in de gedingstukken ook wel genoemd Expertis, is een stichting die zich bezighoudt met het verlenen van diensten aan onderwijsorganisaties, waaronder ICT-dienstverlening. Zij is rechtsopvolger van het openbaar lichaam Drienerwoold welke heeft bestaan tot 1 augustus 2003. Bij Drienerwoold waren de medewerkers in dienst op basis van een ambtelijke aanstelling en per 1 augustus 2003 kwamen deze medewerkers in dienst van OAC op basis van een arbeidsovereenkomst.
b. De werknemers van OAC nemen verplicht deel in de pensioenregeling, uitgevoerd door ABP, en in de VUT-FPU regeling, uitgevoerd door het VUT-fonds. OAC is een bij de fondsen verplicht aangesloten lichaam c.q. instelling.
c. Met ingang van 1 februari 2004 hebben zeven werknemers van OAC ontslag genomen bij OAC en zijn in dienst getreden bij de besloten vennootschap DICT BV (verder DICT). Op dat moment waren er volgens OAC 70 à 75 werknemers in dienst van OAC (mvg punt 52). Werknemers van DICT nemen niet deel in de ABP-pensioenregeling en in de VUT-FPU-regeling.
d. ABP heeft zich op het standpunt gesteld dat het vertrek van de zeven werknemers van OAC is aan te merken als een groepsgewijze beëindiging van de deelneming in het fonds, als bedoeld in artikel 4, lid 6 Statuten ABP (prod. 3 inl. dagv.).
Artikel 4, lid 6 bepaalt:
“Een aangesloten lichaam is bij de beëindiging van zijn aansluiting anders dan overeenkomstig artikel 23 van de Wet privatisering ABP, een vergoeding aan het fonds verschuldigd wegens (…) verzekeringstechnisch nadeel (…)
Het bepaalde in dit artikellid is van overeenkomstige toepassing indien de deelneming in het fonds van een gedeelte van de werknemers in dienst van een aangesloten lichaam groepsgewijs wordt beëindigd.”
e. Bij besluit van 14 mei 2004 (prod. 2 inl. dagv.) heeft ABP de vergoeding, verschuldigd wegens verzekeringstechnisch nadeel (verder VTN), vastgesteld op € 30.659,- (verder besluit 1).
f. Het VUT-fonds, vertegenwoordigd door ABP, heeft zich op het standpunt gesteld dat in verband met het vertrek van zeven werknemers van OAC naar Dict sprake is van een vermindering van de omvang van taken zodanig dat dit gepaard gaat met een vermindering van het arbeidsvolume, een en ander als bedoeld in artikel 5 van de Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneeel d.d. 15 december 1997 (prod. B cva).
Artikel 5 bepaalt:
“In het geval dat bij een instelling de omvang van taken wordt verminderd zodanig dat dit gepaard gaat met een vermindering van het arbeidsvolume en daarmee een situatie ontstaat die naar het oordeel van het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin die instelling ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan, zijn de artikelen 2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing.”
Artikel 2 bepaalt:
1. De instelling die ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan, is aan de Stichting fonds vrijwillig uittreden overheidspersoneel voor dekking van de financiële lasten die vanaf dan ontstaan wegens uit een vut-overeenkomst ontstane rechten en plichten van personen die behoren of behoorden tot het personeel van de instelling, een vergoeding verschuldigd.
2. (…...)
3. (……..)”
g. Bij besluit van 14 mei 2004 (prod. 2 inl. dagv.) heeft het VUT-fonds, vertegenwoordigd door ABP, de vergoeding, verschuldigd voor de dekking van de financiële lasten als bedoeld in de Regeling van 15 december 1997 per 1 februari 2004 vastgesteld op € 61.346,- (verder besluit 2).
h. OAC heeft tegen besluit 1 en besluit 2 beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep ABP, respectievelijk de Commissie van beroep Stichting VUT-fonds overheidspersoneel. Tevens heeft op verzoek van OAC op 9 september 2005 en 10 november 2005 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden voor de rechtbank Almelo, waarbij AOC en ABP getuigen hebben doen horen (prod. 1 inl. dagv.)
i. Bij beslissingen van 8 november 2007 heeft de Commissie van Beroep ABP, respectievelijk de Commissie van beroep Stichting VUT-fonds overheidspersoneel geoordeeld dat de genoemde bedragen (verder ook te noemen exit-sommen) terecht in rekening zijn gebracht en het beroep van OAC ongegrond verklaard (prod. 4 en 5 inl. dagv.).
j. OAC heeft op 20 december 2007 de door ABP in rekening gebrachte bedragen (prod. 6 inl. dagv.) aan ABP en het VUT-fonds voldaan.