4.4.1. Art. 32 CMR is een dwingendrechtelijke bepaling. In het tweede lid van art. 32 wordt bepaald dat de verjaringstermijn van een jaar wordt geschorst door een schriftelijke vordering en dat deze schorsing eindigt als de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt. Lid 3 bepaalt dat de schorsing van de verjaring wordt beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is, en dat hetzelfde geldt voor de stuiting van de verjaring.
4.4.2. Het Nederlandse (interne) recht kent de figuur van de schorsing van de verjaring niet (meer). Daaraan kan echter niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de verjaring van CMR-vorderingen niet kan worden geschorst, zoals [appellante sub 1] c.s. stellen. Slechts de wijze waarop kan worden geschorst wordt, gelijk de wijze waarop de verjaring kan worden gestuit, door het interne (hier: Nederlandse) recht beheerst.
4.4.3. Het betreft hier een vraag van uitleg van art. 32 CMR. Volgens HR 18 december 2009, LJN BI6315, dient die te worden beantwoord overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepaling met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van het CMR-verdrag. Voorts zal rekening moeten worden gehouden met de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden.
4.4.4. De omschrijving van de schriftelijke vordering van art. 32 lid 2 CMR moet in dit verband naar het oordeel van het hof worden begrepen in het licht van de strekking van een schorsingshandeling als hier bedoeld, welke neerkomt op een - voldoende duidelijke - waarschuwing aan de vervoerder dat er wegens geheel of gedeeltelijk verlies een vordering (die zo concreet mogelijk moet worden omschreven) op hem wordt gepretendeerd en op welke gronden. Hiermee weet de vervoerder dan wat er van hem gevraagd wordt en wat het standpunt van de wederpartij is. Op zijn beurt zal de vervoerder er rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de wederpartij ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. In geval van onderhandelingen over de vordering welke naar aanleiding hiervan zouden kunnen starten, loopt de verjaringstermijn niet door, zodat de verjaring geen factor is waarmee tijdens die onderhandelingen rekening behoeft te worden gehouden.
4.4.5. Het instellen van een eis in rechte valt a fortiori onder het gehanteerde begrip "schriftelijke vordering" en het maakt - gezien de ratio van art. 32 lid 2 CMR - geen verschil of een eis bij een (naar later gebleken: onbevoegde) buitenlandse rechter of direct bij de bevoegde Nederlandse rechter is ingesteld. In het onderhavige geval is de eis ingesteld bij de Belgische rechter bij dagvaarding van 5 februari 1999. Als eerder overwogen ging de verjaringstermijn lopen op 15 april 1998. Op 5 februari 1999 resteerden derhalve nog 70 dagen van de oorspronkelijke verjaringstermijn van een jaar.
4.4.6. De schorsing eindigt wanneer de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt, aldus art. 32 lid 2 tweede zin CMR. Naar het oordeel van het hof kan onder dit "schriftelijk afwijzen" niet worden verstaan het reageren via een processtuk in een lopende procedure op standpunten van de wederpartij (zoals [geïntimeerde] heeft gedaan door middel van de op 20 september 2001 ingediende "tweede besluiten"). Het in de CMR beschreven geval van schriftelijk afwijzen vergezeld van het terugzenden van de stukken gaat uit van de situatie dat de vervoerder buiten rechte schriftelijk is aangesproken. Het terugsturen door de vervoerder van de stukken dient in dat geval te worden beschouwd als het door die vervoerder definitief afwijzen van de vordering. Het terugsturen van die (originele) stukken geeft doorgaans ook aan dat eventuele onderhandelingen hiermee definitief zijn afgesloten. (Opgemerkt wordt nog dat deze bepaling haar oorsprong vindt in een tijd dat veelal met originele en niet met kopiestukken werd gewerkt, zoals thans wel het geval is.)
4.4.7. Bij het instellen van een vordering in rechte (waarbij de onderliggende stukken niet rechtstreeks aan de wederpartij, maar aan het gerecht worden gezonden, en dit bovendien niet steeds de originele stukken behoeven te zijn) is het niet aan de wederpartij om die stukken terug te sturen. Reeds hierom komt aan deze formaliteit geen betekenis toe. Daarnaast geeft het - ten eerste male inhoudelijk - reageren in rechte een minder definitieve indicatie van het afketsen van de eventuele onderhandelingen, dan het in de CMR bedoelde terugzenden van de originele stukken door de wederpartij bij het aangesproken worden buiten rechte.
4.4.8. Voorts deelt het hof de visie van de rechtbank dat tijdens een aanhangige gerechtelijke procedure een schorsingsperiode wordt onderbroken, maar niet ten einde kan komen, nu de mogelijkheid dat een (bij aanvang van de procedure niet verjaarde) vordering zou kunnen verjaren voordat de rechter een uitspraak heeft gedaan, zich niet met het recht verdraagt.
4.4.9. Het hof zal daarom uitgaan van de eindbeslissing in de aanvankelijk in België aanhangig gemaakte procedure - waarbij de Belgische rechter zich onbevoegd verklaarde van de vordering kennis te nemen - als ijkpunt voor het einde van de schorsingsperiode. Hiervan is sprake toen het vonnis van die rechter in kracht van gewijsde is gegaan, hetgeen op 21 mei 2005 het geval was. De schorsingsperiode is toen ten einde gekomen. De nog resterende verjaringstermijn (als gezegd, 70 dagen) was derhalve verstreken voordat de onderhavige vordering bij de rechtbank Breda werd ingesteld.