ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8045

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.005.154
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Meulenbroek
  • J. Den Hartog Jager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een affectieve relatie zonder formele verbintenis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de financiële afwikkeling van een affectieve relatie tussen [X.] en [Y.], die niet door huwelijk of geregistreerd partnerschap was geformaliseerd. De relatie eindigde in oktober 2004, maar er zijn geschillen ontstaan over de financiële verplichtingen die voortvloeien uit hun samenwoning. [Y.] stelt dat zij gedurende hun relatie samenwoonden en vordert betaling van verschillende bedragen van [X.], terwijl [X.] ontkent dat er sprake was van samenwoning en zich beroept op verrekening van bedragen die hij aan [Y.] verschuldigd zou zijn.

De rechtbank heeft in eerste aanleg verschillende vorderingen van [Y.] toegewezen, waaronder een bedrag van € 18.872,45, dat [X.] aan [Y.] moest betalen. [X.] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de verklaring van 11 november 2004, waarin de gemeenschappelijke middelen werden vastgesteld, onder druk was opgesteld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van [X.] dat de verklaring vernietigd moest worden. Het hof bevestigde de rechtbank in haar oordeel dat de te verdelen gemeenschappelijke middelen € 14.000,= bedroegen.

In het hoger beroep werden de grieven van [X.] grotendeels verworpen. Het hof bekrachtigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, met uitzondering van enkele posten. Uiteindelijk werd het bedrag dat [Y.] van [X.] ontving verlaagd naar € 10.580,33, maar de wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2010.

Uitspraak

typ. CH
zaaknr. HD 103.005.154
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 2 maart 2010,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel bij exploot van dagvaarding van 29 mei 2007,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [X.],
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [Y.],
advocaat: mr. J.W. Weehuizen,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 1 november 2006 en 21 maart 2007 tussen [X.] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [Y.] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 151125/HA ZA 05-1575)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [X.] is van deze vonnissen tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van zeven producties vijftien grieven aangevoerd, zijn eis vermeerderd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
2.2 Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel heeft [Y.] onder overlegging van tien producties de grieven van [X.] bestreden, in het incidenteel appel vier grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
2.3 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [X.] onder overlegging van zestien producties de grieven van [Y.] bestreden.
2.4 Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd; alleen [Y.] heeft de gedingstukken overgelegd. In het procesdossier van [Y.] ontbreken de producties 1 (deels), 2 en 4 tot en met 10 bij de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel. Het hof heeft van deze producties kennis genomen uit het griffiedossier.
3. De gronden van het hoger beroep
In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.
4. De beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1 De memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft grotendeels betrekking op het principaal appel; eerst vanaf punt 105 betreft de memorie het incidenteel appel. Uitgangspunt is in hoger beroep dat partijen elk één processtuk nemen, zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel. Voor zover [X.] in deze memorie ingaat op het principaal appel, voldoet de memorie niet aan dit uitgangspunt zodat het hof de memorie in zoverre buiten beschouwing laat.
4.2 Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, om het volgende.
Partijen hebben gedurende enige tijd een affectieve relatie gehad die niet door huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract is geformaliseerd. Volgens [Y.] hebben partijen gedurende een aantal jaren samengewoond en is de relatie in oktober 2004 geëindigd; volgens [X.] hebben partijen niet samengewoond.
[X.] heeft een “Wils- & Schuldverklaring” d.d. 29 september 2001 opgesteld waarin hij onder meer mededelingen doet over de eigendom van een Volvo Amazon met kenteken [kentekennummer], de betaling van een bedrag van ƒ 10.000,= door [Y.] ten behoeve van een traject dat [X.] in 2001 heeft gevolgd bij de instelling De Voorde en over een bedrag van ƒ 50.000,= dat [Y.] bij overlijden van [X.] uit diens nalatenschap zou ontvangen. Volgens [X.] gaf deze verklaring niet de werkelijke situatie weer.
Vanaf 9 oktober 2003 hebben partijen op hetzelfde adres, [adres 1.] te [woonplaats], ingeschreven gestaan. Van 29 januari 2004 tot en met 12 november 2004 hebben partijen een gezamenlijke bankrekening aangehouden, nummer [bankrekeningnummer 1.] bij de Rabobank. Tot 29 januari 2004 stond deze bankrekening op naam van [Y.]; vanaf 12 november 2004 was dat opnieuw het geval.
Op 16 augustus 2004 heeft [Y.] haar woning aan de [adres 2.] villa [villanummer] te [woonplaats] aan [X.] verkocht en op 12 oktober 2004 aan hem geleverd. [X.] woonde destijds in deze vakantiewoning.
Op 11 november 2004 heeft [Y.] ten huize van [X.] in aanwezigheid van een gezamenlijke kennis, mevrouw [Z.], een verklaring opgesteld die door beide partijen is ondertekend. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
“Bezit van [Y.] en [X.].
Het bedrag van € 14.000,-- is het gezamenlijk bezit bij de aanvang van de ontvlechting van de financiële middelen. Dit bedrag is zonder overleg door [X.]op een privé rekening gezet op naam van [X.] rek nr. [bankrekeningnummer 2.].”
Op 11 december 2004 heeft [Y.] de Volvo Amazon met kenteken [kentekennummer], die aanvankelijk op naam stond van [X.], meegenomen nadat zij het kenteken op haar eigen naam had doen overschrijven.
4.3 In deze procedure stelt [Y.] dat partijen hebben samengewoond en dat zij in verband met de beëindiging daarvan tot een financiële afwikkeling moeten komen. Volgens [Y.] is [X.] haar een aantal bedragen verschuldigd. In conventie vordert zij primair veroordeling van [X.] tot betaling van deze bedragen, na vermindering van eis in totaal € 18.587,38. Deze posten zijn hierna onder 4.4 nader aangeduid als de posten (1) tot en met (6). Subsidiair vordert zij verdeling/verrekening naar aanleiding van de beëindiging van de samenwoning. [X.] betwist dat partijen hebben samengewoond en dat hij aan [Y.] meer verschuldigd zou zijn dan zij aan hem. Hij beroept zich in verband hiermee op verrekening.
Verder stelt [X.] dat [Y.] zich zijn Volvo Amazon heeft toegeëigend en het kenteken daarvan ten onrechte op haar eigen naam heeft laten zetten. Hij vordert in verband hiermee in reconventie, kort gezegd, teruggave van de auto met papieren en veroordeling van [Y.] tot betaling van € 6.285,88 aan schadevergoeding.
4.4 In het tussenvonnis van 1 november 2006 heeft de rechtbank het beroep op verrekening verworpen en de verschillende onderdelen van de vordering van [Y.] als volgt besproken:
De Voorde
(1) Het door [Y.] gevorderde bedrag van € 3.580,33 acht de rechtbank toewijsbaar.
Overdracht woning
(2) Van een bedrag van € 390,10 dat [Y.] vordert acht de rechtbank de helft op zich toewijsbaar, ware het niet dat de post is begrepen in het hierna volgende onderdeel over de verdeling van de gemeenschappelijke middelen.
(3) Een bedrag van € 3.365,98 dat [Y.] vordert in verband met de financiering van de aankoop van de woning door [X.] acht de rechtbank niet toewijsbaar.
(4) Een bedrag van € 350,97 dat van de rekening van [Y.] is afgeschreven in verband met de hypotheek van [X.] dient [X.] naar het oordeel van de rechtbank aan [Y.] te vergoeden.
Verdeling gemeenschappelijke middelen
(5) De vordering betreft € 7.000,=, zijnde de helft van het bedrag van € 14.000,= dat is opgenomen in de verklaring van 11 november 2004. Volgens [X.] is deze verklaring onder invloed van bedreiging door [Y.] tot stand gekomen zodat deze verklaring vernietigd dient te worden. De rechtbank volgt hem niet in dit standpunt. Behoudens tegenbewijs van de kant van [X.] gaat de rechtbank ervan uit dat de tussen partijen te verdelen gemeenschappelijke middelen € 14.000,= bedragen en dat [X.] deze op zijn bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2.] heeft gezet. Tot tegenbewijs heeft de rechtbank [X.] toegelaten.
Alimentatie/tegemoetkoming woonlasten
(6) [Y.] stelde dat partijen hebben afgesproken dat [X.] haar gedurende een jaar € 325,= per maand zou betalen, in totaal
€ 3.900,=. [X.] heeft dit betwist. De rechtbank heeft [Y.] toegelaten deze stelling te bewijzen.
De auto
(7) De vorderingen van [X.] met betrekking tot de Volvo Amazon acht de rechtbank toewijsbaar, zowel wat betreft de teruggave van de auto en papieren als wat betreft de gevorderde schadevergoeding van € 6.285,88.
(8) Naar het oordeel van de rechtbank komt aan [Y.] in verband met de aankoop van de auto ten behoeve van [X.] een bedrag van € 7.941,15 toe.
4.5 In het eindvonnis van 21 maart 2007 heeft de rechtbank [Y.] niet geslaagd geoordeeld in het bewijs met betrekking tot post (5) zodat deze afgewezen wordt. De rechtbank heeft [X.] niet geslaagd geoordeeld in het tegenbewijs met betrekking tot post (4), zodat aan [Y.] € 7.000,= toekomt.
4.6 Aan [Y.] heeft de rechtbank toegewezen:
(1) De Voorde: € 3.580,33
(4) Overdracht woning: € 350,97
(5) Gemeenschappelijke middelen: € 7.000,=
(8) Koopsom auto: € 7.941,15
Totaal: € 18.872,45
Omdat dit bedrag hoger uitkomt dan het primair door [Y.] gevorderde bedrag van € 18.587,38 wijst de rechtbank dit laatste bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2005.
4.7 Aan [X.] heeft de rechtbank in reconventie toegewezen zijn vorderingen met betrekking tot de teruggave van de auto, op verbeurte van een dwangsom, en het bedrag van € 6.285,88 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
4.8 In hoger beroep heeft [X.] zijn vordering tot betaling van schadevergoeding vermeerderd met een bedrag van € 16.997,84 zodat deze vordering thans € 23.283,72 bedraagt. [Y.] heeft de vermeerderde vordering bestreden.
4.9 De eerste drie grieven in het principaal appel betreffen de weergave van de feiten in het tussenvonnis van 1 november 2006 onder 2. In het bovenstaande is hiermee voor zover nodig rekening gehouden. Voor de financiële afwikkeling van de affectieve relatie is niet relevant of partijen al dan niet hebben samengewoond (grief 1). Tot vernietiging van het vonnis leiden de grieven 1, 2 en 3 niet.
4.10 [X.] keert zich in grief 4 en grief 6 tegen de verwerping van zijn beroep op verrekening ten aanzien van de onderdelen van de vordering van [Y.] die toewijsbaar geacht zouden worden. In hoger beroep vermeldt hij nog twee posten die dit beroep op verrekening volgens hem nader onderbouwen (mvg paragraaf H). [Y.] heeft zowel hetgeen [X.] in eerste aanleg in dit verband aan posten heeft genoemd als deze beide nieuwe posten betwist. Het hof overweegt hieromtrent dat voor een beroep op verrekening is vereist dat de tegenvordering op eenvoudige wijze is vast te stellen en voldoende vast staat. [Y.] heeft de gepretendeerde tegenvordering gemotiveerd betwist, zodat deze niet vaststaat. De man heeft ter zake van de hier bedoelde posten geen reconventionele vordering ingesteld (die vordering betreft alleen de kwestie van de auto, die hier los van staat). Op grond hiervan is het hof met de rechtbank van oordeel dat het beroep op verrekening dient te worden afgewezen. De grieven 4 en 6 in het principaal appel, die hierop betrekking hebben worden verworpen.
4.11 Grief 5 in het principaal appel betreft het beroep van [X.] op rechtsverwerking dan wel afstand van recht aan de zijde van [Y.], alsmede zijn verweer dat het instellen van de vorderingen door [Y.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en zijn stellingen dat de gevorderde bedragen al betaald zijn. Het hof verwerpt deze verweren. De vorderingen van [Y.] betreffen enerzijds de uitvoering van de door haar gestelde afspraak van 11 november 2004 betreffende de gemeenschappelijke middelen en anderzijds betalingen die daar los van staan. Hetgeen [X.] in dit verband naar voren heeft gebracht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet de conclusie dat [Y.] op enig moment afstand heeft gedaan van haar recht om de onderhavige vordering in te stellen dan wel het recht daartoe verwerkt zou hebben. Door [X.] is niet onderbouwd dat en waarom het instellen van die vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bijzondere omstandigheden die tot een dergelijke oordeel zouden nopen zijn door hem in ieder geval niet gesteld. De financiële bemoeienis die partijen met elkaar hebben gehad brengt niet mee dat de bedragen die [Y.] thans vordert al door [X.] tijdens die bemoeienis aan [Y.] zouden zijn voldaan. Van specifiek op de gevorderde posten betrekking hebbende (terug)betalingen aan [Y.] is in ieder geval niet gebleken. Grief 5 wordt verworpen.
4.12 Grief 7 in het principaal appel betreft de toewijzing van post (1) inzake De Voorde ten bedrage van € 3.580,33. Het verweer hiertegen van [X.] betreft diens hiervoor behandelde en verworpen algemene verweer, zodat in het voetspoor daarvan grief 7 wordt verworpen. Post (1) is ook naar het oordeel van het hof toewijsbaar.
4.13 Grief 8 in het principaal appel betreft post (2) inzake Overdracht woning, de helft van € 390,10. Deze post is (en wordt) niet afzonderlijk toegewezen zodat [X.] bij deze grief geen belang heeft. Grief 8 wordt daarom verworpen.
4.14 Grief 9 in het principaal appel betreft de toegewezen post (4) inzake Overdracht woning ten bedrage van € 3.580,33. Partijen zijn het er thans over eens dat deze post niet voor toewijzing in aanmerking komt zodat de grief slaagt en het bedrag van € 3.580,33 alsnog wordt afgewezen.
4.15 Met grief 10 in het principaal appel komt [X.] op tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is de akte van 11 november 2004 wegens bedreiging te vernietigen. Het hof overweegt hierover het volgende. Bij het opstellen en ondertekenen van deze verklaring zijn drie personen aanwezig geweest: [X.], [Y.] en [Z.]. [X.] stelt dat hij de verklaring onder invloed van bedreiging door [Y.] heeft ondertekend, [Y.] betwist dat. Van [Z.] zijn verschillende schriftelijke verklaringen over de gebeurtenissen op 11 november 2004 beschikbaar:
24 februari 2006, op verzoek van [X.] (prod. 4 cvd/cvr);
30 juli 2007, op verzoek van [X.] (prod. 1 mvg);
26 oktober 2007, op verzoek van [Y.] (prod. 6 mva/mvg);
11 juni 2008, op verzoek van [X.] (prod. 11 mva inc).
Uit al deze, op onderdelen van elkaar enigermate afwijkende, verklaringen kan worden afgeleid dat de bijeenkomst aanvankelijk een onaangenaam verloop had maar dat deze daarna in een rustiger vaarwater terecht gekomen is en in dat in die latere fase de verklaring door [Y.] is opgesteld en door beide partijen ondertekend. Uit de verschillende verklaringen van [Z.] kan alles bij elkaar genomen niet worden afgeleid dat zich een situatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3:44 lid 2 BW, zodat van een vernietiging op grond van die bepaling geen sprake kan zijn. Ook hetgeen [X.] hierover in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel, nu daarin in ieder geval niet ligt besloten dat sprake was van een bedreiging van de kant van [Y.] die zodanig was dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed, zoals genoemde bepaling vereist. Voor nadere bewijslevering op dit punt is bij deze stand van zaken geen aanleiding. Grief 10 wordt verworpen.
4.16 Met grief 11 in het principaal appel komt [X.] op tegen het oordeel van de rechtbank dat behoudens door [X.] te leveren tegenbewijs moet worden aangenomen dat de te verdelen gemeenschappelijke financiële middelen van partijen € 14.000,= bedragen en dat [X.] deze op zijn bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2.] heeft gezet. Deze grief faalt omdat op grond van artikel 157 lid 2 Rv deze verklaring tussen partijen dwingend bewijs oplevert, zodat – behoudens tegenbewijs - uitgegaan dient te worden van de juistheid van de verklaring van 11 november 2004. [X.] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gewezen op het verloop van de verschillende bankrekeningen, maar deze gegevens brengen niet mee dat het op voorhand uitgesloten geacht moet worden dat partijen op 11 november 2004 de vaststelling hebben gedaan die in de verklaring is opgenomen.
4.17 Grief 12 in het principaal appel betreft de toegewezen post (8) inzake Koopsom auto ten bedrage van € 7.941,15. Deze grief slaagt, omdat [Y.] deze post niet heeft gevorderd. De vordering van [Y.] betreft alleen de posten (1) tot en met (6) en niet tevens deze post (8).
4.18 Met grief 13 in het principaal appel komt [X.] op tegen het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 21 maart 2007 dat [X.] met betrekking tot post (5) het gevraagde tegenbewijs niet heeft geleverd. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat [X.] de gemeenschappelijke financiële middelen niet heeft overgemaakt op de in de verklaring van 11 november 2004 en bijgevolg in de bewijsopdracht genoemde rekening met nummer [bankrekeningnummer 2.] maar eerst op zijn rekening met nummer [bankrekeningnummer 3.] en vervolgens op zijn rekening met nummer [bankrekeningnummer 4.]. In zijn toelichting op deze grief verwijst [X.] naar mutatieoverzichten waaruit volgens hem blijkt dat deze overweging niet juist is. Volgens [X.] heeft hij hogere bedragen op de gezamenlijke rekening gestort dan door hem van de gezamenlijke rekening zijn onttrokken.
4.19 Het hof overweegt hierover het volgende. De reconstructie die [X.] heeft gemaakt van het verloop van de gezamenlijke rekening met nummer [bankrekeningnummer 1.] (prod. 4 mvg) laat onverlet de vaststelling dat tijdens het bestaan van deze gezamenlijke rekening daaraan door [X.] (ook) aanzienlijke bedragen zijn onttrokken en dat hij op 3 november 2004 een bedrag van € 14.300,= van zijn ene rekening naar zijn andere rekening heeft overgeboekt. Een verklaring hiervoor heeft [X.] niet gegeven; [X.] volstaat met de mededeling dat de overboekingen tussen zijn privérekeningen niet van belang zijn. Op zichzelf genomen is dat juist, maar in verband met de inhoud van de verklaring van 11 november 2004 die juist een dergelijke bedrag noemt, ook niet toereikend. De stukken die [X.] heeft overgelegd sluiten niet uit dat ten tijde van het beëindigen van de relatie partijen de financiële middelen die als gezamenlijk bestempeld dienden te worden op
€ 14.000,= hebben gesteld en dat dit bedrag door [X.] aan de gezamenlijke rekening was onttrokken. Het gaat er niet om het precieze verloop van de geldstromen aan te tonen; aan de orde is de vraag of [X.] erin is geslaagd het dwingend bewijs dat voortvloeit uit de verklaring van 11 november 2004 door [X.] is ontzenuwd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit niet het geval is. Dit brengt mee dat grief 13 wordt verworpen.
4.20 Grief 14 in het principaal appel betreft de conclusie van de rechtbank in conventie dat [X.] aan [Y.] een bedrag van in totaal € 18.872,45 verschuldigd is en dat, omdat dit bedrag hoger uitkomt dan het primair door [Y.] gevorderde bedrag van
€ 18.587,38 dit laatste bedrag toewijsbaar is. Deze grief slaagt in zoverre dat uit het vorenstaande voortvloeit dat alleen de posten (1) ad € 3.580,33 en (5) ad € 7.000,= toewijsbaar zijn, derhalve in totaal € 10.580,33. Tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente heeft [X.] niet afzonderlijk gegriefd, zodat het hof hierin de rechtbank zal volgen.
4.21 De grieven van [Y.] in het incidenteel appel en de vermeerdering van de eis in reconventie van [X.] in hoger beroep betreffen de kwestie van de Volvo Amazon die [Y.] op 11 december 2004 heeft meegenomen. Naar aanleiding van het eindvonnis van 21 maart 2007 is de auto met de autopapieren aan [X.] teruggegeven. Partijen discussiëren over de vraag of dit al dan niet tijdig is gedaan en of [Y.] in verband hiermee dwangsommen heeft verbeurd, maar die vragen zijn in de onderhavige procedure, gelet op de hierin ingestelde vorderingen, niet aan de orde. Aan de orde zijn alleen de incidentele grieven van [Y.] en de vermeerdering van eis in reconventie van [X.] met een bedrag van € 16.997,84 waardoor zijn vordering thans in totaal € 23.283,72 bedraagt.
4.22 Met grief III in het incidenteel appel komt [Y.] op tegen de verklaring voor recht in het eindvonnis van 21 maart 2007 dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de auto zonder toestemming van [X.] mee te nemen. Deze grief wordt verworpen. Door [Y.] is ter toelichting op deze grief alleen aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de auto van haar was. Het hof gaat hieraan voorbij aangezien de omstandigheden die in het tussenvonnis van 1 november 2006 zijn weergegeven (r.o. 4.13.4) en waartegen [Y.] geen grieven heeft aangevoerd, geen andere conclusie toelaten dan dat [Y.] wist of ten minste moest weten dat een dergelijke veronderstelling ongegrond was.
4.23 De overige grieven in het incidenteel appel betreffen de door de rechtbank toegewezen schadevergoeding. In eerste aanleg heeft [Y.] het door [X.] opgevoerde bedrag niet afzonderlijk betwist. In hoger beroep heeft zij dit bedrag weliswaar in algemene termen betwist, maar tegenover de gedetailleerde en met bescheiden onderbouwde opgave van [X.] van de schade per 22 juni 2005 (prod. 20 cva/cve) kan dit niet als een voldoende gemotiveerde betwisting worden aangemerkt. De grieven I, II en IV van [Y.] stranden hierop.
4.24 Met betrekking tot de vermeerderde eis in reconventie overweegt het hof het volgende. [X.] heeft zijn aanvullende vordering ten bedrage van € 16.997,84 onderbouwd met een tweede overzicht van kosten, namelijk voor de periode volgend op die van het eerste overzicht, 22 juni 2005, tot 27 juli 2007. Als uitgangspunten vermelden beide overzichten dat alleen alternatieve, meer- of minderkosten zijn berekend. Het hof acht aannemelijk dat ook in het tweede overzicht dit uitgangspunt daadwerkelijk is gevolgd. Voor het tweede overzicht geldt eveneens dat het aannemelijke posten bevat, dat het een gedetailleerde opgave van die posten inhoudt en dat deze opgave met bescheiden wordt onderbouwd.
4.25 Tegenover deze gedocumenteerde opgave van [X.] mag van [Y.] worden verwacht dat een betwisting harerzijds eveneens gedetailleerd is. Dat is evenwel niet het geval, met uitzondering van haar betwisting van de waardevermindering en de reparatiekosten. Ten aanzien van de reparatiekosten merkt [Y.] op dat de factuur dateert van 20 januari 2006, derhalve van vóór het moment dat de auto naar [X.] terugging. Dit punt kan evenwel in het midden blijven aangezien de waarde- vermindering van de auto door onoordeelkundig gebruik en onvoldoende onderhoud door [X.] voldoende is onderbouwd en daartegenover door [Y.] onvoldoende gemotiveerd betwist. De schade die door genoemd gebruik is ontstaan vertaalt zich ofwel in een bedrag voor waarde-vermindering ofwel in een bedrag aan reparatiekosten. Het is het één of het ander, niet beide. Door [X.] is in ieder geval niet aangetoond dat ook na uitvoering van de door hem opgevoerde reparaties de waarde van de auto nog zodanig is verminderd als door hem aangegeven met betrekking tot de situatie dat die reparaties kennelijk nog niet zijn uitgevoerd. Van de tweede opgave van [X.] acht het hof een bedrag van € 10.896,76 voldoende aannemelijk gemaakt zodat dit bedrag voor toewijzing vatbaar is in aanvulling op het reeds toegewezen bedrag van € 6.285,88.
4.26 [X.] heeft bij zijn vermeerderde eis de wettelijke rente gevorderd met ingang van de dag der dagvaarding. Het hof gaat ervan uit dat [X.] hiermee wat betreft het in eerste aanleg gevorderde bedrag het oog heeft op de datum van de conclusie van eis in reconventie, 9 november 2005, en wat betreft het in hoger beroep gevorderde bedrag de datum van de memorie van grieven, 18 september 2007. Het hof zal de wettelijke rente dienovereenkomstig toewijzen.
4.27 Resteert grief 15 in het principaal appel inzake de proceskosten. De rechtbank heeft deze in eerste aanleg gecompenseerd. Zowel vanwege het feit dat het geschil tussen partijen voortvloeit uit de relatie die tussen hen heeft bestaan als vanwege het feit dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld acht het hof een compensatie van kosten, ook in hoger beroep, aangewezen.
4.28 De slotsom is dat het tussenvonnis van 1 november 2006 en het eindvonnis van 21 maart 2007 worden bekrachtigd met uitzondering van hetgeen daarin is overwogen en beslist over de posten (4) en (8) en met dien verstande dat in reconventie tevens een bedrag van € 10.896,76 wordt toegewezen en de wettelijke rente vanaf de hiervoor aangeduide ingangsdata verschuldigd is.
5. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
bekrachtigt het tussenvonnis van 1 november 2006 met uitzondering van hetgeen daarin is overwogen over de posten (4) en (8) en vernietigt dit vonnis in zoverre;
bekrachtigt het eindvonnis van 21 maart 2007 in conventie met dien verstande dat in plaats van € 18.587,38 wordt toegewezen een bedrag van € 10.580,33 en vernietigt dit vonnis ten aanzien van het meerdere;
bekrachtigt het eindvonnis van 21 maart 2007 in reconventie met dien verstande dat de wettelijke rente over € 6.285,88 wordt toegewezen vanaf 9 november 2005 tot aan de dag der voldoening en dat tevens wordt toegewezen een bedrag van
€ 10.896,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2007 tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat partijen zowel van het principaal appel als van het incidenteel appel de eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Meulenbroek en Den Hartog Jager en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 maart 2010.