Parketnummer: 20-003889-09
Uitspraak : 1 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 september 2008 in de strafzaak met parketnummer
13-431887-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van
haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van het in eerste aanleg gevorderde bedrag
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte -evenals in eerste aanleg- zal worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde en terzake van het meer-subsidiair ten laste gelegde (opzetheling) zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de eerste rechter in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen niet, althans onvoldoende, doet uitkomen welke de redengevende feiten en omstandigheden zijn, waaruit het bewezen verklaarde zou kunnen volgen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 13 augustus 2007 te
Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een auto (merk Citroen, kenteken [kenteken]), in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Citroen Nederland, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),en
welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader uit hoofde van haar
persoonlijke dienstbetrekking van/als verkoopassistente en in elk geval anders
dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 13 augustus 2007 te
Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een auto (merk Citroen, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan de Citroen Nederland, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
hij in het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 13 augustus 2007 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een auto (merk Citroën, kenteken [kenteken]) heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist en/of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door verduistering, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het verweer van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zulks op de gronden als vermeld in de pleitnota, welke als hier herhaald en ingelast worden beschouwd, zakelijk weergegeven aangevoerd dat hij weliswaar in eerste aanleg heeft ingestemd met de door het openbaar ministerie gevorderde wijziging van de tenlastelegging, maar dat voortschrijdend inzicht hem heeft gebracht tot de stelling dat deze vordering door de politierechter nimmer had mogen worden toegewezen en alsnog zal moeten worden afgewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, dat, nu de raadsman van de verdachte heeft ingestemd met een wijziging van de dagvaarding deze in hoger beroep niet kan klagen over de toewijzing daarvan en dat de toegelaten wijziging overigens voldoet aan alle daaraan te stellen eisen en in hoger beroep in stand kan worden gelaten.
Nu ter terechtzitting in hoger beroep wordt geklaagd over een tussenbeslissing uit de eerste aanleg, mag daaruit worden afgeleid dat het hoger beroep zich mede tegen die tussenbeslissing richt. Het gerechtshof zal zich hierover dan ook een oordeel vormen. Daarbij is niet van belang dat de verdediging in eerste aanleg met die tussenbeslissing heeft ingestemd.
In het onderhavige geval heeft de eerste rechter beslist dat de vordering van het openbaar ministerie tot wijziging van de tenlastelegging kan worden toegewezen, waarna het onderzoek ter terechtzitting met toestemming van de verdachte en de raadsman direct is voortgezet.
Het verweer van de raadsman komt er vervolgens kort samengevat op neer dat op grond van de in de toegelaten wijziging opgenomen gedragingen (opzetheling) dit feit niet hetzelfde feit betreft in de zin van artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zulks in relatie met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien:
- a. er geen verwantschap bestaat tussen de verschillende delictsomschrijvingen en
- b. er geen sprake is van gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen in de schuld van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat het primair, het subsidiair ten laste gelegde, alsook het na wijziging meer-subsidiair ten laste gelegde, hetzelfde rechtsgoed beschermen, namelijk de eigendom van in dit geval een auto. In de rechtspraktijk wordt al hetgeen ten laste is gelegd ook als vermogensrechtelijk feit geduid, ook al staan de desbetreffende bepalingen in verschillende titels van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts stelt het hof vast dat de ten laste gelegde periode in het primair, het subsidiair ten laste gelegde, alsook het na wijziging meer-subsidiair ten laste gelegde dezelfde is. Dat er in de genoemde periode sprake dient te zijn van een exacte gelijktijdigheid van alle genoemde gedragingen is niet een eis die het recht stelt, mede omdat de meer-subidiair ten laste gelegde heling niet tegelijk met de diefstal kan plaatsvinden, maar eerst daarop kan volgen.
Het hof is gelet op de nauwe verwevenheid tussen de bedoelde ten laste gelegde gedragingen van oordeel dat het ten laste gelegde – na wijziging daarvan - nog steeds ziet op hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zoals bedoeld in artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verweren worden derhalve verworpen.
Nu niet is gebleken van tenlastelegging van een ander feit zoals omschreven in artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering , is het hof van oordeel dat de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
Het hof gaat voor de beoordeling derhalve uit van de in eerste aanleg gewijzigde tenlastelegging.
Het hof is - met de advocaat-generaal en de verdediging en evenals de eerste rechter - van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het primair en het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer-subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 13 augustus 2007 te Amsterdam, een auto (merk Citroën, kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door verduistering verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling, die aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman is ten verwere aangevoerd dat bij bewezenverklaring van de meer-subsidiaire opzetheling niet mag worden uitgegaan van de naar zijn mening te ruime ten laste gelegde periode maar dat deze periode beperkt dient te blijven tot het tijdvak op of omstreeks 3 augustus 2007 tot 13 augustus 2007.
Het hof is van oordeel dat, wat ook zij van het betoog van de raadsman, het strafbare handelen van de verdachte binnen de ten laste gelegde en door het hof bewezenverklaarde periode valt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a. van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Om die zelfde reden wordt ook een hogere straf opgelegd dan de advocaat-generaal heeft geëist.
Het hof zal bij het bepalen van de hoogte van die straf ook rekening houden met de straf die is opgelegd aan degene die (ten behoeve van verdachte) de auto heeft verduisterd, namelijk 200 uur werkstraf subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan 50 uur subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
Ook heeft het hof bij de persoonlijke omstandigheden van verdachte gelet op de inhoud van een omtrent verdachte uitgebracht gedragsdeskundig rapport en daarop ook betrekking hebbende brieven, door de raadsman ter terechtzitting overgelegd, waaruit blijkt van een verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zowel door verdachte als door zijn bovenbedoelde partner in civilibus reeds wordt geprocedeerd met betrekking tot dezelfde vordering, acht het hof voor een dergelijke procedure in het strafproces geen plaats, zodat de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het meer subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de taakstraf, groot 50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. F.C.J.E. Meeuwis,
in tegenwoordigheid van dhr. P.N.M. de Bruijn, griffier,
en op 1 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.C.J.E. Meeuwis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.