Parketnummer: 20-004935-08
Uitspraak: 10 maart 2010
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 december 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-810051-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van feit 1 subsidiair (bedoeld is kennelijk: feit 1 meer subsidiair) en feit 2 (beide bewezenverklaringen gekwalificeerd als: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen met aftrek van voorarrest.
Bij voornoemd vonnis werd de benadeelde partij, [benadeelde/getuige], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft bij akte van 24 december 2008 onbeperkt tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte van 26 januari 2010 heeft de officier van justitie het hoger beroep voor zover het betreft feit 2 ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is aldus beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof, gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, hierna tevens voor het door de eerste rechter onder 2 bewezenverklaarde feit, de straf zal bepalen.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde/getuige] niet
toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep – binnen de grenzen van
haar eerste vordering – opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. H.C.J.M. de Goede, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. L. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte ten aanzien van dit feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof verdachte ten aanzien van het onder 2 (reeds door de rechtbank
‘s-Hertogenbosch) bewezenverklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij, [benadeelde/getuige], niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal
worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging onder 1 – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en voorts omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 12 mei 2008 te Eindhoven en/of Tilburg, althans in Nederland opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (meerdere malen) met kracht met zijn (tot vuist gebalde) hand(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 26 mei 2008 is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 12 april 2008 te Eindhoven en/of Tilburg, althans in Nederland aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde zijn levensgezellin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten bloedingen, althans een bloeding, en/of (een) zwelling(en) in haar hoofd, heeft toegebracht, door opzettelijk met kracht (meermaals) met zijn (tot vuist gebalde) hand(en) tegen het tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 26 mei 2008 is overleden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 12 mei 2008 te Eindhoven, althans in Nederland opzettelijk mishandelend zijn levensgezellin [slachtoffer] (telkens) met zijn (tot vuist gebalde) handen(en) tegen haar hoofd althans/en/of haar lichaam heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 26 mei 2008 is overleden.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt als volgt.
Onder 1 primair is tenlastegelegd de doodslag op [slachtoffer]. Voor een bewezenverklaring is vereist dat de verdachte (ten minste voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer].
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het hof stelt vast – zoals hieronder nader wordt gemotiveerd – dat de verdachte in de ten laste gelegde periode vuistslagen heeft gegeven op het hoofd van [slachtoffer], waaronder op 12 mei 2008 vuistslagen op/bij de rechterslaap van die [slachtoffer]. Op 26 mei 2008 is [slachtoffer] overleden aan verwikkelingen van bloedingen onder het harde hersenvlies, welke bloedingen naar het oordeel van het hof – zoals hieronder nader wordt gemotiveerd – zijn veroorzaakt door de vuistslagen van verdachte.
De slapen vormen een kwetsbare plaats op het hoofd van een mens. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hard slaan tegen de slaap van een persoon onder omstandigheden een aanmerkelijke kans op de dood van die persoon oplevert. Bij gebrek aan een contra-indicatie moet deze wetenschap bij verdachte worden verondersteld.
Uit deze omstandigheid kan naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer volgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen bekomen dat verdachte die [slachtoffer] heeft willen doden. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij dit gevolg niet heeft gewild en dat hij niet heeft stilgestaan bij de mogelijkheid dat [slachtoffer] als gevolg van zijn klappen zou kunnen overlijden. De verdachte heeft geen slagwapen of ander wapen gebruikt. Daarbij is ook de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen niet zo zeer gericht op het doden van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat de verdachte ervan is uitgegaan dat het gevolg – de dood van het slachtoffer – niet zou intreden.
Concluderend is het hof van oordeel dat niet blijkt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard, zodat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2008 tot en met 12 mei 2008 te Eindhoven, aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde zijn levensgezellin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten bloedingen en een zwelling in haar hoofd heeft toegebracht, door opzettelijk met kracht meermaals met zijn (tot vuist gebalde) hand(en) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 26 mei 2008 is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van de door [vriendin slachtoffer] overgelegde brief
De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir aangevoerd dat er geen reden is de verklaring die de vriendin van [slachtoffer], [vriendin slachtoffer], bij de politie en bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft afgelegd over het handschrift van de aan haar gerichte brief, terzijde te schuiven. [vriendin slachtoffer] heeft vele brieven van haar vriendin ontvangen. Voorts wordt de verklaring van [vriendin slachtoffer] ondersteund door [benadeelde/getuige]. De brief kan daarom worden gebezigd als bewijsmiddel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vaststaat dat de brief niet kan worden toegeschreven aan [slachtoffer].
Het hof overweegt als volgt.
Evenals de rechter in eerste aanleg is het hof van oordeel dat de brief aan [vriendin slachtoffer] niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Gelet op de door de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) in diens brief d.d. 11 juli 2008 neergelegde bevindingen kon geen vergelijkend handschriftenonderzoek worden uitgevoerd, nu niet is komen vast te staan welke formulieren door [slachtoffer] zijn ingevuld. Derhalve kan niet op grond van een onderzoek door een ter zake deskundige worden vastgesteld dat [slachtoffer] de schrijfster van de brief is geweest.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu de verklaringen van de verschillende getuigen ([benadeelde/getuige], [getuige 2], [zoon slachtoffer] en [getuige 3]) onvoldoende concreet en betrouwbaar zijn om een bewezenverklaring van enig feit te kunnen dragen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de voor de bewezenverklaring gebezigde verklaringen betrouwbaar, omdat deze op essentiële punten worden bevestigd door verklaringen van anderen of door technisch bewijsmateriaal. De bij de politie afgelegde verklaring van de jongste zoon van het slachtoffer, [zoon slachtoffer], wordt door het hof niet als bewijsmiddel gebezigd. Het hof is van oordeel dat deze verklaring niet voldoende betrouwbaar is, dit in tegenstelling tot het gedetailleerde uitgewerkte studioverhoor van [getuige 2].
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit
Het hof stelt het navolgende vast.
A.
Het hoger beroep is niet gericht tegen het onder feit 2 bewezenverklaarde. Derhalve staat vast dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008, derhalve voorafgaande aan de onder 1 ten laste gelegde periode, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar telkens met zijn vuisten tegen haar hoofd en/of lichaam te stompen c.q. te slaan, waardoor ze steeds letsel en/of pijn heeft ondervonden.
De volgende bewijsmiddelen zijn ook ter zake het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde van belang:
- Verdachte wordt ook wel [roepnaam verdachte] genoemd. [benadeelde/getuige], dochter van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij omstreeks oktober 2007, ongeveer een maand nadat zij uit huis was gegaan, van haar moeder hoorde dat [roepnaam verdachte] haar had geslagen. Haar moeder vertelde haar vaker dat zij was geslagen. Zij hoorde van haar moeder dat [roepnaam verdachte] haar tegen haar hoofd sloeg. Zij zag dan vaak blauwe plekken op haar hoofd. Ook hoorde zij van haar broertje [zoon slachtoffer] dat hij had gezien dat hun moeder was geslagen.
- [getuige 2] heeft op 7 juli 2008 bij de politie verklaard dat [roepnaam verdachte] haar moeder begon te mishandelen toen zij op de [adres slachtoffer] in Eindhoven gingen wonen, ongeveer een jaar geleden. Hij maakte ook ruzie met haar moeder. Toen zij een paar maanden op de [adres slachtoffer] woonden, was zij er voor het eerst zelf getuige van dat haar moeder door [roepnaam verdachte] werd geslagen. [roepnaam verdachte] trok haar moeder aan haar haren en sloeg haar een paar keer. Zij heeft meerdere malen gezien dat [roepnaam verdachte] haar moeder sloeg. Hij sloeg altijd met zijn vuisten. Zij heeft gezien dat [roepnaam verdachte] haar in het gezicht en op haar hoofd sloeg.
- Op 28 mei 2008 heeft [getuige 2] tijdens het studioverhoor verklaard dat haar moeder bijna elke dag hoofdpijn had sinds haar stiefvader [het hof begrijpt: verdachte] met haar begon te vechten.
B.
[benadeelde/getuige] heeft zich op 25 mei 2008 tot de politie gewend om aangifte te doen van bedreiging en mishandeling van haar moeder [slachtoffer], gepleegd door verdachte. [benadeelde/getuige] verklaarde dat haar moeder in het ziekenhuis was opgenomen met een hersenbloeding, vermoedelijk veroorzaakt door de mishandeling.
Op 26 mei [hof: het proces-verbaal van bevindingen vermeldt maart, maar het hof begrijpt op basis van de verklaring van [naam GGD-arts]: op 26 mei] 2008 is door de GGD-arts [naam GGD-arts] melding gemaakt van het overlijden van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres slachtoffer]. Zij zou zijn overleden in het St. Elisabethziekenhuis te Tilburg. De politie heeft nader onderzoek ingesteld naar het overlijden van die[slachtoffer].
C.
[getuige 2] heeft op 7 juli 2008 verklaard dat zij een week voor moederdag [hof: moederdag was op 11 mei 2008] voor de op een na laatste keer getuige was van een mishandeling van haar moeder.
D.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar stiefvader op maandag 12 mei 2008 ruzie had met haar moeder, omdat haar broertje altijd naast haar moeder wilde slapen. Haar stiefvader wilde dit niet en heeft haar moeder op de bank meerdere vuistslagen tegen het hoofd gegeven. Haar moeder kreeg toen een bloedneus. Dit was echter geen gewone bloedneus. Het bloed was net als water doorzichtig en er zaten een paar sliertjes bloed bij. Enkele minuten later begon haar moeder uit haar mond te bloeden, aldus [getuige 2]. Haar moeder riep “au” en legde haar hoofd in haar handen. [zoon slachtoffer] zat er ook bij toen hun moeder werd geslagen. Haar moeder droeg op dat moment een lichtroze pyjama. Zij heeft haar neus er in gesnoten. De pyjama lag ten tijde van het verhoor nog steeds in de badkamer en was nog niet gewassen. Haar stiefvader zei vervolgens dat haar moeder eten moest gaan maken. [getuige 2] heeft daarop tegen haar moeder gezegd dat zij toch geen eten ging maken terwijl hij haar net had geslagen. Haar stiefvader heeft vervolgens het eten gepakt en naar buiten gegooid, omdat hij vond dat zij een grote mond had. [getuige 2] is met haar moeder op de bank blijven zitten. Zij zag dat haar moeder hoofdpijn had en voorovergebogen haar hoofd met haar handen vasthield.
[benadeelde/getuige] heeft verklaard dat zij haar moeder op 12 mei 2008 heeft gebeld. Haar moeder gaf aan dat zij zich niet lekker voelde en dat zij op bed lag. Zij was duizelig. Volgens [benadeelde/getuige] lag haar moeder wel vaker op bed en had zij wel vaker last van hoofdpijn, maar niet zo erg.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ruzie had met [slachtoffer]. Zij zei dat zij hoofdpijn had. Die hoofdpijn heeft een paar dagen geduurd en was erger dan normaal. Hij heeft een pan met eten naar buiten gegooid, omdat [getuige 2] een grote mond had. Hij was boos.
[benadeelde/getuige] heeft verklaard dat zij op dinsdag 13 mei 2008 bij haar moeder op bezoek ging. Toen zij binnen kwam, rende haar broertje [zoon slachtoffer] naar haar toe. Hij zei dat [verdachte] haar moeder had geslagen met de vuist, omdat hij bij haar moeder in bed wilde slapen, maar dat dit niet mocht van [verdachte]. Ze hoorde ook van [zoon slachtoffer] dat haar moeder toen van [roepnaam verdachte] moest koken en dat [roepnaam verdachte] een pan met eten had weggegooid in de tuin. [benadeelde/getuige] zag dat haar moeder een grote blauwe plek had op de rechterzijde van haar gezicht, ter hoogte van haar rechterslaap. Zij zag verder dat haar moeder raar uit haar ogen keek. Haar ogen waren helemaal wit en groot. Haar moeder zei dat ze hoofdpijn had en misselijk was. Ze kon ook niet goed op haar benen blijven staan en was duizelig. [benadeelde/getuige] heeft deze verklaring bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch herhaald. Zij heeft daaraan toegevoegd dat haar moeder na een dialyse wel eens een beetje duizelig was, maar dat zij die dag echt heel erg duizelig was.
[getuige 3] (de vriend van [benadeelde/getuige]) heeft bij de politie verklaard dat hij met [benadeelde/getuige] op bezoek was bij [slachtoffer]. [zoon slachtoffer] opende de deur en zei meteen tegen [benadeelde/getuige] dat [roepnaam verdachte] [slachtoffer] had geslagen. Hij zag daarbij dat [zoon slachtoffer] met zijn vuist naar zijn hoofd gebaarde. Hij zag dat [slachtoffer] aan de rechterkant van haar gezicht een zwelling had vanaf haar rechterslaap tot onder haar oogkas.
E.
[getuige 4] heeft op 5 juni 2008 ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat zij op dinsdag 13 mei 2008 was bevallen. Op 14 mei 2008 is zij bezocht door haar tante, [slachtoffer]. Zij is in totaal maar vijf minuten geweest. Ze heeft daarbij niets gezegd, niet met het kind gespeeld of zelfs maar naar de naam gevraagd. Terwijl zij normaal van alles vertelt, zei ze nu niets. Eerst ging ze op de grond en daarna op bed liggen. Daarna is ze weer vertrokken.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar moeder nog naar haar nicht [getuige 4] is gegaan, omdat [getuige 4] een kind had gekregen. Haar moeder was ’s middags gaan kijken. Zij was toen ook al ziek.
[benadeelde/getuige] heeft verklaard dat zij op 14 mei 2008 heeft gebeld en dat zij haar broertje aan de telefoon kreeg. Haar broertje zei dat haar moeder ziek op bed lag. Haar moeder had hoofdpijn en wilde niet eten en drinken. [benadeelde/getuige] hoorde dat haar moeder de hele dag op bed lag. Volgens [benadeelde/getuige] is zij na de dialyse wel vaker moe, maar dan gaat zij op de bank liggen en eet en drinkt ze wel gewoon.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [slachtoffer] vertelde dat zij bij [getuige 4] op bezoek was geweest, maar dat ze zich ziek voelde en de hele tijd had gelegen.
F.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar moeder donderdag 15 mei 2008 omstreeks 16.30 uur naar haar school was gekomen, omdat zij een handtekening nodig had voor haar stage. Haar moeder zat achterin de auto die door [roepnaam verdachte] werd bestuurd en was te ziek om uit de auto te komen. Om die reden heeft haar stiefvader een handtekening gezet. [getuige 2] zag dat de mond en het tandvlees van haar moeder bloedde en dat haar gezicht heel smal was geworden. Ze had eerder al aan de telefoon gezegd dat ze heel ziek was en hoofdpijn had.
[benadeelde/getuige] heeft verklaard dat zij haar moeder heeft opgehaald na de dialyse. Zij was samen met [verdachte], haar vriend en haar dochtertje. Normaal loopt haar moeder gewoon naar de auto, maar deze keer zat zij in een rolstoel, aldus [benadeelde/getuige]. Haar moeder ging achter in de auto. Ze ging niet zitten, maar liggen. [benadeelde/getuige] zag dat haar moeder bloedde in haar mond. Haar moeder zei bijna niets en was erg suf. Normaal is zij nooit suf als zij van de dialyse komt. [benadeelde/getuige] hoorde dat haar moeder zei dat ze veel hoofdpijn had. Haar moeder is thuis direct naar boven gegaan. Toen [benadeelde/getuige] thee naar boven bracht, zag zij dat haar moeder aan het overgeven was in de badkamer. Het braaksel was zwart van kleur. Haar moeder lag op de grond, op haar rechterzij. Er lag zwart bloed in de wasbak. [benadeelde/getuige] zag dat haar moeder aan het bibberen was. [benadeelde/getuige] had wel gehoord dat haar moeder boven aan het lopen was. Zij heeft verder niets gehoord, geen klap of braakgeluiden. [benadeelde/getuige] besefte dat er misschien iets niet goed was, omdat haar moeder warrig praatte. Zij heeft toen direct een ambulance gebeld. Haar moeder is diezelfde dag nog overgebracht naar het ziekenhuis in Tilburg, waar zij op maandag 26 mei 2008 is overleden.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op de donderdag dat [slachtoffer] in het ziekenhuis is opgenomen bij haar thuis is geweest met zijn vriendin en hun dochter. Hij heeft maar kort met [slachtoffer] gesproken, maar zij is naar boven gegaan omdat zij zich niet goed voelde. Ze was duizelig en had last van haar hoofd. Hij is even weg geweest met [roepnaam verdachte]. Toen zij terug kwamen, lag [slachtoffer] in de douche op de grond. Er is toen een ambulance gekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] op donderdag 15 mei 2008 ging ophalen bij het ziekenhuis, nadat zij een dialysebehandeling had gekregen. Hij heeft [slachtoffer] in een rolstoel gezet, omdat zij niet kon lopen. Hij zag toen dat zij bloed in haar mond had. [slachtoffer] wilde niet terug gaan naar het ziekenhuis, omdat zij naar de school van [getuige 2] moest om haar handtekening te plaatsen. [getuige 2] kon haar stage anders niet afronden. Hij heeft de handtekening uiteindelijk geplaatst, omdat [slachtoffer] niet uit de auto kon komen. Daarna zijn zij weer naar huis gegaan en is hij even weg geweest. Toen hij weer terug kwam, lag [slachtoffer] in de badkamer op de grond.
Naar aanleiding van de verklaring van [getuige 2] dat de bebloede pyjama van haar moeder ongewassen in de badkamer lag, is verbalisant [verbalisant 2] op 28 mei 2008 naar de woning aan de [adres slachtoffer] te [woonplaats] gegaan. Hij heeft daarover gerelateerd dat hij de woning in gezelschap en met toestemming van [getuige 2] heeft betreden, ter inbeslagneming van de door [slachtoffer] gedragen pyjama. In de woning trof hij op aanwijzing van [getuige 2] op de bovenverdieping in de badkamer een besmeurde pyjama aan. Hij zag dat er voor de wasmachine in de badkamer nog een andere besmeurde pyjama lag. Hij heeft beide pyjama’s in beslag genomen en veiliggesteld voor sporenonderzoek.
Op 29 mei 2008 ontving verbalisant [verbalisant 3] uit handen van verbalisant [verbalisant 2] twee pyjama’s, welke [verbalisant 2] op aanwijzing van een van de kinderen van [slachtoffer] had aangetroffen in hun woning. Een van de pyjama’s zou door [slachtoffer] zijn gedragen toen zij door haar vriend werd mishandeld. De betreffende pyjama werd door verbalisant van [verbalisant 2] aangeduid en door verbalisant [verbalisant 3] gewaarmerkt: [DNA spoor 1 pyjama]. Op 4 juni 2008 werd door [verbalisant 4], medewerker van de afdeling Forensisch Technische Ondersteuning van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, nader onderzoek gedaan naar de [DNA spoor 1 pyjama]). Tijdens dit onderzoek werd door hem bloed aangetroffen op het onderste gedeelte van het voorpand. Na dit onderzoek werd de pyjama opnieuw verpakt en voor nader onderzoek aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
Uit het deskundigenrapport van ir. [deskundige] van het NFI blijkt het navolgende:
“De pyjama [DNA spoor 1 pyjama] werd omwikkeld aangetroffen in een witte doek. De pyjama [DNA spoor 1 pyjama] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op het voorpand van de pyjama zijn aan de binnen- en buitenzijde bloedsporen aangetroffen. Eén van de bloedsporen op het voorpand is bemonsterd. De bemonstering is veiliggesteld als [DNA spoor 1 pyjama]#1 voor een DNA-onderzoek. Van het referentiemonster spierweefsel van [slachtoffer] en van het DNA in de bemonstering [DNA spoor 1 pyjama]#1 zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn met elkaar vergeleken. Het DNA-profiel [hof: van het bloedspoor] matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Dit betekent dat het bloed in de bemonstering [DNA spoor 1 pyjama]#1 afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. De kans dat een willekeurig gekozen vrouw een DNA-profiel heeft dat matcht met het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering [DNA spoor 1 pyjama]#1 is kleiner dan één op één miljard.”
G.
In het sectieverslag d.d. 22 oktober 2008 komt drs. [deskundige 2], arts en patholoog tot de navolgende bevindingen:
“Bij de sectie bestond een toestand na de operatie met een luik rechts aan de schedel. Er was sterke hersenzwelling en er waren bloedstolsels beiderzijds onder het harde hersenvlies. Door de ruimte-innemende werking van de bloedstolsels en de begeleidende hersenzwelling waren de hersenen sterk afgeplat. De oorzaak van de bloedstolsels en de bloeding onder het harde hersenvlies wordt gevormd door botsend geweld op het hoofd. De hersenafwijkingen kunnen het overlijden goed verklaren.
Door neuropathologisch onderzoek werd de opgetreden hersenschade goed in kaart gebracht en konden de bloedingen onder het harde hersenvlies worden gedateerd. Volgens de neuropatholoog [hof: dr. [deskundige 3]] was er een circa 1 maand oude bloeding onder het harde hersenvlies. Daarnaast was sprake van meerdere recente re-bloedingen in deze bloeding. De bevindingen kunnen passen bij, maar zijn niet bewijzend voor, botsend geweld op het hoofd drie dagen voor de laatste ziekenhuisopname. Bij gebruik van bloedverdunnende middelen kan relatief gering botsend geweld zoals bijvoorbeeld door zichzelf te stoten tot deze ernstige bloedingen aanleiding geven. Bovendien bleek bij de opname in het ziekenhuis dat er sprake was van een afwijkende bloedverdunning. (…)
Door de beademing is er dubbelzijdig longontsteking opgetreden. De longontsteking heeft aan het overlijden een belangrijke bijdrage geleverd. Er is op grond van de sectiebevindingen wel een relatie vast te stellen tussen de oude en recente bloedingen onder het harde hersenvlies en het overlijden.”
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 8 december 2008 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch blijkt dat drs. [deskundige 2] als getuige-deskundige – voor zover thans van belang – onder meer de volgende toelichting heeft gegeven op eerdergenoemd verslag (waarin het hof voor de leesbaarheid tussenkopjes heeft aangebracht):
(Re-)bloedingen
“Volgens patholoog dr. [deskundige 3] dateren de hypoxische beschadigingen, ofwel de door zuurstofgebrek veroorzaakte beschadigingen als gevolg van een hersenzwelling, van circa een maand voor het overlijden van het slachtoffer op 26 mei 2008. De oudste bloeding dateert van ongeveer een maand voor het overlijden. Er hebben meerdere recente re-bloedingen plaatsgevonden. Het was een voortschrijdend proces. Enkele dagen voor het overlijden was er ook weer een re-bloeding dus het re-bloedingsproces is tijdens het verblijf van het slachtoffer in het ziekenhuis verdergegaan. Zie in dit verband ook pagina 2 onder 1 van het rapport van dr. [deskundige 3] waaruit blijkt dat er aanknopingspunten zijn gevonden voor een recente re-bloeding die past binnen het bestek van maximaal een week voor het overlijden. Dat is dus tijdens opname van het slachtoffer in het ziekenhuis geweest.
Mijn opmerking op pagina 5 van het rapport dat ‘de bevindingen kunnen passen bij, maar niet bewijzend zijn voor, botsend geweld op het hoofd drie dagen voor de laatste ziekenhuisopname’moet aldus worden begrepen dat dat botsend geweld (…) 3, maar ook 4 of 5 dagen voor de laatste ziekenhuisopname (kan) hebben plaatsgevonden.”
Inner cerebral trauma
“Naast de (re-)bloedingen was sprake van “inner cerebral trauma”(beschadigingen binnen de hersenen) en een kneuzing rechtsvoor in de hersenen. De kneuzing rechtsvoor als gevolg van een klassieke val waarbij je met je hoofd tegen de grond valt, is uitgesloten. Wanneer je valt, ontstaat er namelijk een kneuzing op de plaats waar je met je hoofd de grond hebt geraakt, maar ook aan de andere kant van je hoofd. Om die reden kan vastgesteld worden dat de kneuzing van het slachtoffer niet het gevolg is geweest van de val tegen de grond. Het inner cerebral trauma is opgetreden als gevolg van botsend geweld met een roterende component. Het inner cerebral trauma kan dus zijn opgetreden door slaan van buitenaf. Dat trauma is niet langer dan twee weken voor overlijden toegebracht. Botsend geweld kan zijn toegediend door bijvoorbeeld het geven van een klap. Een echte val op de grond veroorzaakt ander letsel.
De kneuzing en inner cerebral trauma heeft een geringer aandeel gehad in haar dood dan de (re-)bloedingen.”
Bloedverdunners
“De re-bloedingen kunnen ook zijn veroorzaakt door botsend geweld. Belangrijk is dat het slachtoffer bloedverdunners gebruikte en dat de dosering te hoog was, waardoor haar bloed veel te dun was. Door het gebruik van deze medicatie kan zeer gering geweld een re-bloeding hebben veroorzaakt. Van de buitenkant hoeven dus niet noodzakelijkerwijs blauwe plekken zichtbaar te zijn geweest.
Longontsteking
“De longontsteking heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het overlijden. Longontsteking door verslikken ofwel aspiratie pneumonie is een heel bekende complicatie van bewusteloosheid als gevolg van een coma door hersenletsel. Verslikken is dan onvermijdelijk omdat je in die situatie geen hoestreflex meer hebt. Door beademing worden – bij afwezigheid van die hoestreflex – bacteriën de longen in geblazen die een ontsteking kunnen veroorzaken. Wanneer iemand naar aanleiding van een coma wordt beademd, is de kans op longontsteking groter.”
Het hof stelt op basis van het sectieverslag en de verklaring van drs. [deskundige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg het navolgende vast:
De dood van [slachtoffer] is ingetreden door drie factoren:
I. Bloedstolsels onder het hersenvlies en hersenzwelling;
II. Inner cerebral trauma (beschadigingen binnen de hersenen) en kneuzing rechtsvoor in de hersenen;
III. Een dubbelzijdige longontsteking als gevolg van de beademing.
Ten aanzien van de onder I. genoemde factor is door de patholoog, drs. [deskundige 2], in het sectieverslag verklaard dat er sprake was van een circa één maand oude bloeding [hof: derhalve op of omstreeks 26 april 2008 ontstaan] en van (meerdere) recente re-bloeding(en) van de hersenen, welke zijn veroorzaakt door botsend geweld op het hoofd. De deskundige heeft voorts verklaard dat die re-bloedingen kunnen passen bij botsend geweld op het hoofd drie tot vijf dagen voor de laatste ziekenhuisopname op 15 mei 2008.
Het hof stelt vast, zoals hiervoor overwogen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door haar tegen het hoofd te slaan, onder meer gepleegd een week vóór moederdag (begin mei 2008) en op 12 mei 2008. Het hof acht het op basis van de verklaringen van de diverse getuigen aannemelijk dat het slaan van verdachte het botsend geweld oplevert, waarover in het sectieverslag wordt gesproken. Immers, uit de getuigenverklaringen volgt dat [slachtoffer] leed aan hoofdpijn door de mishandelingen van verdachte en dat haar gezondheid vanaf 12 mei 2008 snel ernstig is verslechterd. Bovendien ontbreken aanwijzingen dat het hersenletsel door andere oorzaken is opgetreden.
Het hof acht het dientengevolge waarschijnlijk dat mishandeling(en) door verdachte de oudere bloeding heeft veroorzaakt en dat de mishandeling op (of omstreeks) 12 mei 2008 door verdachte heeft geleid tot de re-bloedingen.
Ook het geringere aandeel aan het overlijden van [slachtoffer] van de onder II. genoemde factor is op basis van de gebezigde bewijsmiddelen waarschijnlijk aan de mishandelingen van verdachte te wijten. Hierbij merkt het hof op dat de getuige-deskundige heeft verklaard dat geconcludeerd kan worden dat de kneuzing van de hersenen van [slachtoffer] niet het gevolg is geweest van een val tegen de grond en dat het inner cerebral trauma is opgetreden als gevolg van botsend geweld, zoals door slaan. Het inner cerebral trauma is bovendien niet langer dan twee weken voor het overlijden van [slachtoffer] toegebracht. Het hof concludeert hieruit dat deze hersenbeschadigingen zich op of omstreeks 12 mei 2008 moeten hebben voorgedaan, de datum waarop [slachtoffer] door de verdachte is mishandeld.
Ten aanzien van de onder III. genoemde factor stelt het hof vast dat de dubbelzijdige longontsteking blijkens de verklaring van drs. [deskundige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg het gevolg is geweest van het gebruik van beademingsapparatuur. Het beademen van [slachtoffer] was echter noodzakelijk, omdat zij door het door de mishandelingen opgelopen hersenletsel in een coma was geraakt. Deze medische complicatie is derhalve niet van zodanige aard dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijze niet meer als gevolg van de mishandelingen aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof komt derhalve tot de conclusie dat alle doodsoorzaken direct of indirect toe te schrijven zijn aan het handelen van verdachte.
Hieraan doet niet af dat [slachtoffer] leed aan suikerziekte en aan een nierziekte, waarvoor zij drie maal per week een dialysebehandeling moest ondergaan en bloedverdunners slikte, waardoor er sprake was van een afwijkende bloedverdunning en relatief gering botsend geweld al tot deze ernstige bloedingen aanleiding kon geven. Immers, in het algemeen is te voorzien is dat het slaan met de vuist tegen het hoofd, meer specifiek tegen de slaap, tot een dergelijk zwaar lichamelijk letsel met dodelijk gevolg kan leiden, hetgeen zich hier ook heeft verwezenlijkt Een bijzondere vatbaarheid van het slachtoffer voor dit risico staat niet in de weg aan de toerekening van het gevolg aan de gedragingen van de dader.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de mishandelingen door verdachte en het overlijden van [slachtoffer].
Het hof acht op basis van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] in de periode van 1 april 2007 tot en met 12 mei 2008 [slachtoffer] meerdere malen opzettelijk en met kracht met zijn tot vuist gebalde hand(en) tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan [slachtoffer] op 26 mei 2008 is overleden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid juncto tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 304 aanhef en onder 1 van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (doodslag) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de straf ten aanzien van het onder 2 door de eerste rechter bewezen verklaarde feit een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden zal opleggen.
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer], zijn levensgezellin, in haar eigen huis en gedurende een langere periode zwaar mishandeld door haar tegen haar hoofd te slaan. De laatste weken van haar leven is [slachtoffer] in betrekkelijk korte tijd een aantal keer geslagen. [slachtoffer] moet fysiek en mentaal ernstig hebben geleden onder de terreur van haar partner. Deze mishandelingen hebben uiteindelijk geleid tot haar dood. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit.
Door zijn gewelddadige handelen heeft verdachte groot leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de kinderen van het slachtoffer ten tijde van het overlijden van hun moeder slechts 19, 15 en 10 jaar oud waren en dat de twee jongere kinderen regelmatig ooggetuige zijn geweest van de mishandelingen. De oudste dochter is door haar moeder meermalen op de hoogte gesteld van de situatie.
Tevens overweegt het hof dat door een dergelijk gewelddadig feit de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en het in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengt.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof zal verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden opleggen. Deze gevangenisstraf is minder hoog dan de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Het hof acht echter het subsidiair ten laste gelegde bewezen (zware mishandeling de dood tengevolge hebbend), terwijl de advocaat-generaal de strafeis heeft gebaseerd op het bewijs van het primair ten laste gelegde (doodslag).
Het hof bepaalt de straf ten aanzien van het door de eerste rechter onder 2 reeds bewezen verklaarde op de helft van de door de eerste rechter voor feit 1 en feit 2 samen opgelegde straf van 170 dagen, derhalve op een gevangenisstraf voor de duur van 85 dagen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2010 heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd. De verdachte en zijn raadsman zijn in de gelegenheid geweest zich over deze vordering uit te laten. De raadsman heeft betoogd dat het hof de vordering van de advocaat-generaal dient af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt. Bij de onderhavige uitspraak wordt verdachte ter zake van zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, begaan tegen zijn levensgezel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden. Verdachte wordt veroordeeld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien is sprake van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en is naar het oordeel van het hof, gelet op de aard van het onder 1 bewezenverklaarde feit en op het aan (in de eerste plaats) de kinderen van het slachtoffer aangedane leed, de rechtsorde door het bewezenverklaarde feit ernstig geschokt. Dit brengt mee dat sprake is van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert van de verdachte. Het hof zal dan ook de gevangenneming van de verdachte bevelen.
De benadeelde partij [benadeelde/getuige] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 6.956,63. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
De benadeelde partij heeft een bedrag van EUR 5.260,80 gevorderd ter zake van de kosten voor de uitvaartverzorging van [slachtoffer]. Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden. De benadeelde partij [benadeelde/getuige] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2010 verklaard dat de kosten van de uitvaartverzorging zijn betaald door de gemeente. Zij is er niet van op de hoogte of de gemeente deze kosten op enig moment zal terugvorderen. Om die reden kan het hof niet vaststellen dat de kosten voor de uitvaartverzorging door de benadeelde partij zijn gedragen en dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van haar vordering.
De benadeelde partij heeft voorts schadevergoeding gevorderd ter zake van dwangbevelen en aanmaningen die zij heeft ontvangen in verband met niet betaalde (verkeers)boetes en motorrijtuigenbelasting, welke door handelen van de verdachte zouden zijn veroorzaakt. Een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ontbreekt. De benadeelde partij [benadeelde/getuige] kan daarom ook in dit deel haar vordering niet worden ontvangen.
Aldus zal het hof de benadeelde partij integraal niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 57, 63, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
Zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, begaan tegen zijn levensgezel.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt de aan de veroordeelde opgelegde hoofdstraf voor het niet aan het oordeel van het hof onderworpen bewezenverklaarde en gekwalificeerde feit, bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 01/810051-08 feit 2, op een gevangenisstraf voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde/getuige], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde/getuige], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. F.A.G.M. Vluggen,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 10 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.