Parketnummer : 20-001241-09
Uitspraak : 24 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-825072-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave,
waarbij verdachte ter zake van feit 2 primair werd vrijgesproken en terzake feit 1 primair (poging doodslag, meermalen gepleegd), feit 2 subsidiair (mishandeling) en feit 3 (opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest en waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging werd gelast. De rechtbank heeft tevens een beslissing genomen ten aanzien van het beslag.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal
mr. J.W.P. Snijders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. G.H. In ’t Veld, advocaat te Helmond, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte ten aanzien hiervan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met dwangverpleging, subsidiair verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een beslissing zal nemen gelijk aan die van de eerste rechter (teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte en aan het slachtoffer).
De verdediging heeft primair een algehele vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
A. hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot en met 29 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht)
- (al dan niet met een (stomp) voorwerp) tegen haar hoofd, althans tegen haar lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten en/of
- tegen het hoofd, althans lichaam, heeft geschopt en/of getrapt en/of
- met haar hoofd en/of haar lichaam (tegen een tafel en/of een hard voorwerp) heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
B. hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot en met 29 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, nadat die [slachtoffer] op of omstreeks 27 januari 2008 (zwaar) gewond raakte en/of in coma raakte, althans bewusteloos raakte en/of bleef,
- terwijl die [slachtoffer] spastische begingen maakte met haar benen en/of armen en/of
- terwijl er bloed uit de neus van die [slachtoffer] kwam en/of
- terwijl die [slachtoffer] moeilijk ademde en/of die [slachtoffer] geen slikbewegingen maakte terwijl er slijm en schuim uit haar mond kwam en/of
- terwijl die [slachtoffer] (meermaals) uit bed viel,
tot 29 januari 2008 omstreeks 12:30 uur heeft nagelaten om noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer] in te schakelen en/of gedurende die periode (meermalen) uit de caravan en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer] is weggegaan en/of (meermalen) in slaap is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 29 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer], zijn, verdachtes, levensgezel/partner, heeft benadeeld door (voor) die [slachtoffer], die op of omstreeks 27 januari 2008 zwaar gewond en/of in coma raakte, althans bewusteloos raakte, geen adequate verzorging te bieden en/of geen medische hulp in te schakelen, althans door pas op 29 januari 2008 (omstreeks 12.30
uur) medische hulp in te schakelen/het alarmnummer 112 te bellen;
2.
primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2007 tot en met 25 december 2007 te Ommel, gemeente Asten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], zijn, verdachtes, levensgezel/partner, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een pan, althans met zijn, verdachtes, (gebalde) vuisten, in haar gezicht, althans tegen haar hoofd, heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2007 tot en met 25 december 2007 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], zijn, verdachtes, levensgezel/partner, met een pan, althans met zijn, verdachtes, (gebalde) vuisten, in haar gezicht, althans tegen haar hoofd, heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 12 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, althans de banden van een scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Het hof begrijpt het onder 1 primair tenlastegelegde aldus dat gelet op het woord “en” tussen 1.A en 1.B mede is bedoeld een tweetal afzonderlijke feitencomplexen ten laste te leggen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1.A
Het hof stelt het navolgende vast.
Op dinsdag 29 januari 2008, omstreeks 12.30 uur, heeft verdachte 112 gebeld en gemeld dat zijn vriendin sinds zondag (het hof begrijpt: 27 januari 2008) na een val met haar hoofd tegen een tafel niet meer aanspreekbaar was. De politie is ter plaatse gegaan en trof in een caravan te Ommel (het hof begrijpt: gemeente Asten) de vriendin van verdachte aan, [slachtoffer]. Zij rochelde heel zwaar en was niet meer aanspreekbaar. Haar ogen waren opgezwollen en rond de beide ogen was het donker blauw. [slachtoffer] is door het aanwezige ambulancepersoneel overgebracht naar het Elkerliek ziekenhuis te Helmond.
Door de moeder van [slachtoffer], [moeder slachtoffer], is op 6 maart 2008 aangifte namens haar dochter gedaan wegens mishandeling en poging doodslag.
Op 27 maart 2008 heeft [slachtoffer] tegenover de politie verklaard dat verdachte sinds november 2007 bij haar in de caravan te Ommel woonde, zij alles voor hem betaalde en hij ondanks dat zij hem diverse keren had gezegd haar caravan te verlaten, niet weg ging. Zij heeft tevens verklaard dat zij vaak ruzie had met verdachte en dat zij door hem meermalen is geslagen tegen haar hoofd en lichaam. Zij heeft verdachte verteld dat zij een hersenoperatie heeft gehad en dat hij haar niet mocht slaan op of tegen haar hoofd, maar desondanks werd zij door verdachte meestal op haar hoofd geslagen. Over hetgeen op 27 januari 2008 gebeurd is, heeft zij het volgende verklaard. Zij is met de scooter naar de manege [naam manage] gegaan om haar paard te verzorgen en te berijden en was tussen 16.30 en 19.00 uur op de manege. Ze heeft verklaard dat ze niet van haar paard is gevallen en dat ze ook tijdens de rit naar huis niet met de scooter is gevallen. Nadat ze was thuisgekomen, is [verdachte] met de scooter naar Helmond gegaan om cocaïne te kopen. Bij terugkomst van [verdachte] hebben zij samen in de caravan nog cocaïne gebruikt en vanaf dat moment weet zij zich niets meer te herinneren. Door middel van deze verklaring doet [slachtoffer] aangifte van mishandeling en poging doodslag door [verdachte].
De eigenaar van de manage in Heusden, [getuige 1], heeft verklaard dat [slachtoffer] op zondag 27 januari 2008 tussen 17.00 en 18.30 à 19.00 uur in de manege is geweest. Zij heeft haar gezien en gesproken maar zij heeft niets bijzonders aan haar bemerkt; ze zag er normaal uit. Toen zij tussen 18.30 en 19.00 uur door de stal liep was [slachtoffer] weg en het paard was netjes verzorgd.
De videobeelden van het recreatiepark [naam park] te Ommel van zondag 27 januari 2008 zijn door de politie bekeken. Blijkens de beelden is om 16.17.45 uur een grijze scooter de poort uitgereden; de bestuurder droeg een rood/witte helm en had een paarse jas aan (uit het dossier volgt dat [slachtoffer] een grijze scooter en een rood/witte helm had ).
Om 18.53.07 uur is een brommer/scooter het terrein opgereden, maar door de matige verlichting, de duisternis, de snelheid waarmee het voertuig reed en het branden van het voorlicht van dit voertuig, was herkenning van de bestuurder niet mogelijk.
Tot 19.15.00 uur zijn de beelden bekeken maar er is tot die tijd geen scooter/brommer meer het terrein opgereden.
Op grond van het vorenstaande valt niet met zekerheid vast te stellen hoe laat [slachtoffer], na haar vertrek vanaf de manage te Heusden, thuis in Ommel is aangekomen. Wel staat vast dat zij om 19.33 uur nog met haar vader heeft gebeld en dat deze tijdens dat (korte) telefooncontact niets vreemds aan haar heeft bemerkt, zij het dat het een erg kort gesprek was. Het hof acht het derhalve aannemelijk dat het letsel niet vóór 19.33 uur is ontstaan. In dit verband overweegt het hof dat de vader van [slachtoffer] haar niet heeft horen klagen over pijn en dat hij geen belemmerde spraak (“dikke tong”) heeft gemeld, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij dit die avond bij [slachtoffer] heeft waargenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 maart 2010 verklaard dat hij niet meer weet hoe laat [slachtoffer] is thuisgekomen. Voorts heeft hij verklaard dat zij vervolgens weer is vertrokken en dat hij niet weet hoe lang zij toen is weggebleven. Uit het dossier volgt dat verdachte dinsdag 29 januari 2008 om 12.30 uur via 112 heeft gemeld dat zijn vriendin op zondag om 20.00 uur of 21.00 uur ’s avonds thuis is gekomen en toen pijnklachten had aan haar rug, dat hij haar op de bank had geholpen, dat zij toen is opgestaan en meteen is gevallen tegen de rand van de tafel en dat zij sindsdien niets meer heeft gezegd of gedaan. Tegenover de politie heeft hij op 29 januari 2008 verklaard dat [slachtoffer] ’s avonds thuiskwam, een beetje pijn had en zei dat verdachte weg moest gaan, dat zij op een gegeven moment opstond en meteen een smak maakte tegen een tafel; eerst op haar zij en toen met de rechterzijkant van haar hoofd op de tegels van de tafel. Op 30 januari 2008 verklaarde verdachte dat [slachtoffer] rond 19.00 uur of 20.00 uur thuis was gekomen met blauwe ogen en een opgezwollen gezicht alsof ze klappen had gehad, minder dan een minuut had gezeten, toen was opgestaan en meteen was gevallen, waarbij zij eerst met de rechterzijde van haar lichaam de tafel had geraakt en toen met de rechterzijde van haar hoofd op de bovenkant van de tafel was geklapt. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat toen [slachtoffer] weer thuiskwam zij er gehavend uit zag. Nadat zij 5 minuten later van de bank is opgestaan, is zij tegen de tafel die in de woonkamer van de caravan stond, gevallen. Zij raakte daarbij de tafel met de rechterkant van haar hoofd en vanaf dat moment was ze niet meer bij bewustzijn. Verdachte zag dat er meteen bloed uit de neus van [slachtoffer] kwam.
Verdachte heeft gesteld dat [slachtoffer] een groot deel van het bij haar geconstateerde letsel reeds eerder moet hebben opgelopen en om die reden op de tafel moet zijn gevallen. Nadat [slachtoffer] op de tafel is gevallen, was zij volgens verdachte meteen niet meer aanspreekbaar, ademde ze moeilijk, kwam er bloed uit haar neus en een hoop slijm uit haar mond, maakte zij wilde bewegingen met haar benen en heeft hij haar eerst op de bank en later in bed gelegd. Zij is al die tijd niet meer bij bewustzijn geweest. Verder heeft verdachte gemeld dat hij die avond, nadat hij [slachtoffer] buiten bewustzijn in bed heeft gelegd, nog naar Helmond is gereden. Hij heeft daar eerst van de bankrekening van [slachtoffer] een bedrag van EUR 50,-- gepind, heeft daarmee vervolgens cocaïne gekocht en is vervolgens na een klein uur weer in de caravan teruggekeerd, waar hij [slachtoffer] nog steeds bewusteloos en zwaar ademend inmiddels naast het bed aantrof. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte op zondag 27 januari 2008 omstreeks 23.35 uur met het pasje van [slachtoffer] geld heeft opgenomen uit een geldautomaat van de Rabobank aan de Kerkstraat 33 te Helmond.
Het hof stelt ten aanzien van het letsel dat bij [slachtoffer] is waargenomen het volgende vast.
Blijkens verkregen medische informatie d.d. 30 januari 2008 heeft de arts [naam arts 1] het volgende letsel bij [slachtoffer] waargenomen: brilhaematoom (bloeduitstorting rond de ogen passend bij schedelbasisfractuur) en huiddefectjes op het hoofd. De arts stelt vast dat [slachtoffer] in een diep coma is. De CT-scan die van de schedel van [slachtoffer] is gemaakt, toonde fracturen aan met name de rechterkant. Het botfragment dat bij een vroegere hersenoperatie is losgemaakt, heeft meerdere breuken en verder is er een fractuur van de schedelbasis en het voorhoofdsbot. [naam arts 1] heeft daarbij de opmerking geplaatst dat de combinatie van deze fracturen niet te verklaren is door één keer stoten.
De arts [naam arts 2] van het Elkerliekziekenhuis te Helmond heeft op 29 januari 2008 tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] al comateus was bij aankomst in het ziekenhuis en dat ze in kritieke toestand verkeerde. Er was sprake van mogelijk hersenletsel met mogelijk dodelijke afloop. Ze had, aldus [naam arts 2], een aangezicht- en schedelfractuur, welke door een voormalige operatie vanwege een hersentumor tien jaar eerder, werd verergerd en er waren meerdere nieuwe fracturen.
Over de aard van het letsel heeft drs. [naam deskundige] een rapport d.d.
2 maart 2009 uitgebracht, bevattende het verslag van een forensisch-medisch onderzoek
(p. 10-20 van dit rapport).
[naam deskundige] constateert de volgende hoofdletsels:
A. Aan de rechterkant van het hoofd: een bloeduitstorting op het rechter voorhoofd, een breuk in het voorhoofdsbot rechts en meerdere breuken in de botlap in het oude operatiegedeelte met daarachter een kneuzingshaard van de hersenen. Deze letsels maken het waarschijnlijk dat aan de rechterzij- en voorkant van het hoofd minimaal één en waarschijnlijk meer impacts hebben plaatsgevonden;
B. Twee schedelbasisfracturen; één in de middelste schedelgroeve rechts en één in de voorste schedelgroeve rechts doorlopend naar links, met een daaruit voortvloeiend brilhematoom en diverse kneuzingshaarden van de hersenen links en rechts aan de bovenzijde van het hoofd met een bloeding onder het harde hersenvlies. Deze letsels zijn waarschijnlijk veroorzaakt door minimaal één impact;
C. Aan de linkerkant van het gezicht: een blauw oog links (waarschijnlijk ontstaan door een direct trauma), een breuk in de linker en in de rechter grote voorhoofdsholte, een breuk van het neusbeen en een breuk van de boog van het linker jukbeen. Deze bevinding ondersteunt de hypothese dat er een direct stomp trauma op de linkerkant van het gelaat is uitgeoefend, terwijl deze verwondingen direct aanleiding geven tot bloedverlies uit de neus. Ook deze letsels zijn waarschijnlijk veroorzaakt door minimaal één impact.
[naam deskundige] concludeert dat voormelde verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer] behoren tot de categorie stomp letsel en kunnen zijn veroorzaakt door slagen met de vuist. Er zijn in totaal minimaal drie impacts op het hoofd van [slachtoffer] geweest, maar waarschijnlijk meer. Gezien het uitgebreide schedel- en hersenletsel is het zeer aannemelijk dat het slachtoffer binnen minuten nadat het letsel is toegebracht het bewustzijn heeft verloren. Een dergelijk trauma leidt in de regel tot geheugenverlies, zowel retrograad (voorafgaand aan het gebeuren) als anterograad (na het gebeuren).
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 maart 2009 is drs. [naam deskundige] als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat gezien het letsel van [slachtoffer] deze direct haar bewustzijn moet hebben verloren maar dat als je de letsels apart bekijkt, je bij een paar fracturen enige minuten kunt doorlopen voordat je het bewustzijn verliest. Voorts heeft [naam deskundige] daar verklaard dat er een trauma van links moet zijn geweest waardoor het slachtoffer is gaan bloeden en dat er sprake moet zijn geweest van een forse bloedneus, met massaal bloedverlies uit de neus. Bovendien acht [naam deskundige] het onwaarschijnlijk dat de schedelbasisfractuur is ontstaan door de val op de tafel.
Het hof begrijpt deze verklaring van de deskundige aldus dat met “trauma van links“ gedoeld wordt op het letsel onder C en met “schedelbasisfractuur” het letsel onder B.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het letsel moet zijn ontstaan tussen 19.33 uur en uiterlijk omstreeks 21.00 uur (zijnde het laatste door de verdachte genoemde tijdstip waarop [slachtoffer] thuiskwam vermeerderd met de weinige minuten die het daarna volgens verdachte nog heeft geduurd voordat [slachtoffer] haar bewustzijn verloor), maar in ieder geval uiterlijk enige minuten voordat zij in de caravan het bewustzijn is verloren.
Het hof acht een alternatief scenario, zoals door verdachte geschetst, inhoudende dat het slachtoffer vlak voor haar thuiskomst door een ander dan verdachte moet zijn mishandeld, uitgesloten en wel op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
1. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het slachtoffer binnen een beperkt aantal minuten na binnenkomst in de caravan met de rechterzijde van haar hoofd op of tegen de tafel is geklapt en dat hij daarna zag dat zij uit de neus bloedde en het bewustzijn had verloren. In de lezing van verdachte is er vanaf de binnenkomst van [slachtoffer] in de caravan die avond behalve die val niets meer gebeurd wat bovengenoemde letsels (A, B en C) van [slachtoffer] kan verklaren. Uit de deskundigenrapportage volgt echter dat een direct trauma aan de linkerkant van het gelaat (waarschijnlijk op het linkeroog van [slachtoffer]) direct fors bloedverlies uit de neus moet hebben veroorzaakt (letsels C).Dit directe trauma links (waarschijnlijk een klap op het linkeroog) kan derhalve niet zijn veroorzaakt door een val met de rechterzijde van het hoofd op de tafel. Dit trauma links zou [slachtoffer] in de lezing van verdachte dan al moeten hebben opgelopen voordat zij de caravan betrad en had in dat geval (reeds vanwege het forse bloedverlies) door verdachte moeten zijn opgemerkt. De verklaring van verdachte is hiermee niet te verenigen. Verdachte stelt immers dat [slachtoffer] pas na verloop van circa 5 minuten na binnenkomst in de caravan is gevallen en dat er toen pas bloedverlies uit de neus optrad. Verdachte heeft op geen enkel moment verklaard dat [slachtoffer] reeds bloedde of had gebloed bij binnenkomst in de caravan. Dit betekent dat [slachtoffer] de letsels onder C tussen 19.33 uur en circa 21.00 uur in de caravan op een andere wijze moet hebben opgelopen. Uit de verklaringen van zowel verdachte als [slachtoffer] volgt dat er die avond niemand anders in de caravan aanwezig was.
2. Ook het hoofdletsel onder B kan niet worden verklaard door de val op de tafel. Volgens [naam deskundige] kun je bij een paar fracturen enige minuten doorlopen voordat je het bewustzijn verliest. Indien [slachtoffer] die schedelbasisfracturen vóór binnenkomst in de caravan zou hebben opgelopen, is het onaannemelijk dat zij enkel pijnklachten aan haar rug of “een beetje pijn” had, zoals verdachte kort na zijn aanhouding verklaarde. Bovendien ontstaat een brilhematoom als gevolg van een schedelbasisfractuur na minimaal enkele uren, aldus [naam deskundige] ter terechtzitting van 6 maart 2009. Dat maakt het eveneens onwaarschijnlijk dat [slachtoffer], die omstreeks 19.00 uur nog ongeschonden vanaf de manege huiswaarts was vertrokken en om 19.33 uur nog een normaal telefoongesprek had gevoerd met haar vader, bij binnenkomst rond 20.00/21.00 uur al blauwe ogen had, zoals verdachte in latere instantie heeft verklaard. Hierbij zij opgemerkt dat het blauwe oog links pas in de caravan moet zijn veroorzaakt (onderdeel van letsel C).
3. De letsels onder A bevinden zich wel aan de rechterzijde van het hoofd. Dat dit hoofdletsel zou zijn veroorzaakt door één klap met haar rechterhoofd op de tafel, is minder waarschijnlijk. [naam deskundige]: “In theorie is het mogelijk dat dit complex van breuken met één impact is ontstaan, het is echter waarschijnlijker dat het een opeenvolging van gebeurtenissen is geweest. Eerst is er een impact aan de zijkant van het hoofd geweest waarop de oude botlap weer is losgebroken, daarna heeft een tweede impact deze botlap in stukken gebroken. De breuklijnen van deze impact stoppen namelijk bij de breuklijn van de eerste (…), ten teken dat zij zijn ontstaan nadat de eerste impact is toegediend.”
Uit het voorgaande leidt het hof af dat het letsel aan de linkerzijde (letsels C), alsmede de hoofdletsels onder B, in de caravan door de verdachte moet zijn toegebracht, nu in het dossier geen aanwijzingen voorhanden zijn die duiden op het ontstaan van het letsel buiten de caravan en evenmin aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van andere personen dan verdachte en het slachtoffer in de caravan. Het hof acht de verklaring van verdachte waarin deze een alternatieve lezing geeft, inhoudend dat een ander het letsel heeft toegebracht, derhalve onaannemelijk..
Dat [slachtoffer] de letsels onder A wel zou hebben opgelopen tussen 19.33 uur en haar thuiskomst in de caravan die avond op de door verdachte geschetste wijze, acht het hof eveneens ongeloofwaardig. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte over de gang van zaken in de caravan na thuiskomst van [slachtoffer] wisselende verklaringen heeft afgelegd, hij [slachtoffer] kort daarna in ieder geval de letsels B en C moet hebben toegebracht en de afwezigheid van aanwijzingen dat [slachtoffer] tevoren dergelijke letsels heeft opgelopen.
Nu de door verdachte geopperde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden en gelet op de gebleken letsels van het slachtoffer en het moment van ontstaan van deze letsels, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk meermalen met de vuisten op of tegen het hoofd heeft geslagen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Het hof overweegt daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam betreft.
Niet iedere slag tegen het hoofd veroorzaakt echter op zijn minst een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Dat was hier wel het geval. [slachtoffer] had immers eerder een hersenoperatie ondergaan, waardoor haar hoofd extra kwetsbaar was. Bovendien is hier gelet de aard en ernst van de geconstateerde letsels sprake van fors en herhaald geweld op het hoofd. [slachtoffer] had verdachte tevoren ook verteld dat zij eerder een hersenoperatie had ondergaan en hem gewaarschuwd dat hij daarom niet op of tegen haar hoofd mocht slaan, omdat dit gevoelig was. Verdachte moet zich bij gebrek aan contra-indicaties derhalve bewust zijn geweest dat tenminste een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door het door hem toegepaste geweld zou komen te overlijden. Blijkens de aard en ernst van de geconstateerde letsels, moet verdachte op een zodanige en herhaalde wijze geweld op het hoofd van [slachtoffer] hebben toegepast dat het niet anders kan dan dat verdachte tevens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (op de koop toe genomen) dat hij [slachtoffer] dermate ernstig letsel zou toebrengen dat zij daardoor zou kunnen komen te overlijden.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1.B
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat toen [slachtoffer] weer thuis was gekomen, zij 5 minuten later van de bank is opgestaan en tegen de tafel die in de woonkamer van de caravan stond, is gevallen. Zij raakte de tafel met de rechterkant van haar hoofd en vanaf dat moment was ze niet meer aanspreekbaar. Toen hij haar oppakte maakte ze spastische bewegingen en er kwam slijm uit haar mond en bloed uit haar neus. Hij heeft haar op de grond voor de bank gelegd. Na 15 tot 20 minuten heeft verdachte haar op bed gelegd. Al die tijd maakte ze met haar benen spastische bewegingen. Op enig moment is dat opgehouden. Ook het bloeden hield op, maar ze bleef wel het schuim op haar mond houden. Verdachte heeft, naar eigen zeggen, de situatie als ernstig ingeschat, doch is desondanks naar Helmond gereden om cocaïne te kopen. Om 23.35 uur heeft hij met het pasje van [slachtoffer] geld gepind. Na 45 minuten tot een uur was verdachte weer terug in de caravan en toen is hij naar [slachtoffer] gaan kijken. Hij zag dat ze uit bed was gevallen en enige verkleuring had rond de ogen en hij hoorde dat ze zwaar ademde. Verdachte heeft daarna cocaïne gebruikt en is op de bank in slaap gevallen. Toen hij wakker werd, heeft hij gezien dat [slachtoffer] weer naast het bed was gevallen. Hij zag dat het alleen maar slechter ging met [slachtoffer], haar gezicht was dikker geworden en haar ogen werden dikker en blauwer, tegen het zwarte aan. De ademhaling van [slachtoffer] was ook niet goed. Ze ademende zwaar.
Op 8 februari 2008 heeft de verdachte verklaard: “Voordat ik naar Helmond reed, wist ik al dat de toestand van [slachtoffer] ernstig was. Nadat ik terugkwam, besefte ik dat het helemaal dramatisch met haar gesteld was. Met ernstig bedoel ik dat ik besefte dat ze medische hulp nodig had.”
Verdachte heeft echter geen hulp ingeschakeld omdat hij in paniek was en bang dat hij de schuld zou krijgen. Verdachte is ook nog in de nacht van maandag op dinsdag bij het casino geweest, naar eigen zeggen om iemand te vragen of deze [slachtoffer] naar het ziekenhuis wilde brengen, maar nadat die persoon weigerde,heeft hij het erbij gelaten. Hij heeft toen niet op andere wijze hulp ingeschakeld. Uiteindelijk heeft verdachte op dinsdag 29 januari 2008 omstreeks 12.30 uur 112 gebeld, nadat hij in Asten nogmaals EUR 50,-- van[slachtoffer] rekening had gepind.
In zijn verklaring van 29 januari 2008 heeft de verdachte onder meer gezegd dat hij [slachtoffer] niet alleen wilde laten omdat hij bang was dat ze zou stikken in haar slijm. Ze ademde moeilijk en ze maakte geen slikbewegingen, terwijl er toch slijm in haar mond zat.
In zijn verklaring van 7 februari 2008 heeft verdachte onder meer gezegd dat hij op zondagavond besefte dat [slachtoffer] eigenlijk medische hulp nodig had die hij haar niet kon geven. Op de vraag waarom hij niet eerder heeft gebeld, antwoordde hij: “Er waren allerlei redenen waarom ik niet gebeld had. Een van de redenen was dat ik behoefte had aan drugs. De derde reden was dat in tegen beter weten in hoopte dat het weer beter zou gaan met [slachtoffer].”
De deskundige [naam deskundige] heeft in het bovengenoemde rapport geconcludeerd dat niet is aan te geven wat het effect van het uitstellen van hulp is geweest, maar dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer aan de verwondingen was komen te overlijden.
Het hof acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door passief te blijven terwijl handelen geboden was, zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Immers, verdachte wist van meet af aan dat [slachtoffer] niet meer aanspreekbaar was, dat zij spastische bewegingen met haar benen maakte, dat er bloed uit haar neus en slijm uit haar mond kwam, dat zij zwaar ademde, dat haar situatie slecht was en almaar verslechterde, waarbij haar ademhaling steeds zwaarder werd. Hij was zich aldus bewust van de ernst van de situatie, te meer nu hij, zoals eerder overwogen, bekend was met het feit dat [slachtoffer] in het verleden een hersenoperatie had ondergaan. Verdachte was zich ook bewust van de noodzaak hulp in te roepen, maar heeft dit nagelaten uit angst voor zijn eigen positie. Verdachte was in de gegeven situatie gehouden om meteen, net als ieder ander normaal denkend mens, hulp in te schakelen. Desondanks is hij gaan afwachten, en heeft hij zelfs nog tweemaal geld gepind van [slachtoffer]rekening, heeft van dat geld cocaïne gekocht en gebruikt en is hij op de bank gaan slapen. Gelet op deze handelwijze en hetgeen verdachte hierover heeft verklaard, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van haar verwondingen en door het uitblijven van medische hulp zou overlijden.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 primair
[slachtoffer] heeft op 27 maart 2008 tegenover de politie verklaard dat zij en verdachte op Kerstavond, 24 december 2007, ruzie kregen en dat zij toen door verdachte met de vuist in haar gezicht is geslagen. Hij sloeg daarbij op haar ogen en tegen de zijkant van haar hoofd. Van de verwondingen, blauwe ogen, zijn foto’s gemaakt. Tevens heeft zij verklaard dat zij verdachte had verteld dat zij een hersenoperatie heeft gehad en dat hij haar niet mocht slaan op of tegen haar hoofd, maar dat hij desondanks haar hard en met kracht op haar hoofd bleef slaan.
Blijkens een tweetal processen-verbaal van bevindingen zijn er foto’s van [slachtoffer] gemaakt enkele dagen na Kerst 2007, waarbij zichtbaar was dat zij twee blauwe ogen had. [slachtoffer] had daarover verklaard dat zij door haar vriend mishandeld was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] rond Kerst 2007 met de vuisten heeft geslagen. Hij heeft haar daarbij op het hoofd en op haar ogen geraakt. Desgevraagd heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] eerder een zware hersenoperatie heeft ondergaan en dat hij dat ook al wist vóór Kerst 2007. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer], toen zij in de caravan (het hof begrijpt te Ommel) op de bank zat, tweemaal met de vuist tegen haar gezicht heeft gestompt. Later zag hij dat ze toen een blauw oog had en dat haar andere oog ook een beetje blauw begon te worden.
Op grond van het vorenstaande acht het hof, anders dan de eerste rechter, het onder 2 primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen. Immers, verdachte was op de hoogte van het feit dat het hoofd van [slachtoffer] vanwege een eerdere hersenoperatie een zwakke plek was en door haar desondanks met de vuisten meermalen op of tegen het hoofd te slaan kan het niet anders, bij gebreke van contra-indicaties, dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] met zijn handelwijze zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het slachtoffer en de verdachte ieder een andere beschrijving geven van hetgeen rond Kerst 2007 zou zijn gebeurd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voor zover de raadsman van verdachte met zijn verweer bedoeld heeft aan te geven dat niet duidelijk is op welk incident het tenlastegelegde onder 2 is gericht, is het hof van oordeel dat, gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, er geen misverstand over kan bestaan welk incident bedoeld is. De achtergrond van de ruzie tussen verdachte en het slachtoffer doet daarbij niet ter zake.
Het verweer wordt verworpen.
Het verweer van de raadsman dat de foto’s niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat de echtheid daarvan niet is nagegaan, wordt eveneens verworpen. Het slachtoffer heeft verklaard dat er foto’s zijn genomen van de verwondingen die door verdachte met Kerst 2007 zijn toegebracht, hetgeen wordt bevestigd door de verklaringen van de twee personen die kennelijk onafhankelijk van elkaar kort na Kerst de betreffende foto’s van [slachtoffer] hebben genomen. Nu ook verdachte heeft verklaard dat hij had gezien dat het slachtoffer twee blauwe ogen had, hetgeen op de foto’s duidelijk is waar te nemen, behoeft naar het oordeel van het hof aan de echtheid daarvan niet te worden getwijfeld.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3
[slachtoffer] heeft op 13 januari 2008 aangifte gedaan van vernieling. Zij heeft verklaard dat verdachte op 12 januari 2008 te Ommel de banden van haar scooter met een scherp voorwerp heeft lek gestoken. Verdachte heeft op 30 januari 2008 tegenover de politie verklaard dat hij bij een eerder incident vernielingen aan haar scooter heeft aangericht door de banden lek te steken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij dit bevestigd en verklaard dat hij de banden met een broodmes heeft doorgezaagd.
Gelet op deze verklaringen acht het hof bewezen dat verdachte de banden van de scooter heeft vernield. Dat hij, naar zijn zeggen, de banden nadien heeft laten repareren of heeft (laten) vervangen, doet daaraan niet af.. Dat is immers alleen maar een vorm van schadevergoeding achteraf, die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde gedraging niet wegneemt.
Het hof acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, waarbij elk bewijsmiddel - ook in zijn onderdelen - slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1.A en onder 1.B, het onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
A. hij op 27 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht (al dan niet met een stomp voorwerp) tegen haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
B. hij in de periode van 27 januari 2008 tot en met 29 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, nadat die [slachtoffer] op 27 januari 2008 zwaar gewond raakte en bewusteloos raakte en bleef,
- terwijl die [slachtoffer] spastische bewegingen maakte met haar benen en/of armen en
- terwijl er bloed uit de neus van die [slachtoffer] kwam en
- terwijl die [slachtoffer] moeilijk ademde en die [slachtoffer] geen slikbewegingen maakte
- terwijl er slijm en schuim uit haar mond kwam en
- terwijl die [slachtoffer] meermaals uit bed viel,
tot 29 januari 2008 omstreeks 12:30 uur heeft nagelaten om noodzakelijke en adequate medische hulp voor die [slachtoffer] in te schakelen en gedurende die periode meermalen uit de caravan van die [slachtoffer] is weggegaan en in slaap is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 24 december 2007 tot en met 25 december 2007 te Ommel, gemeente Asten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], zijn, verdachtes, levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht met zijn, verdachtes, gebalde vuisten, in haar gezicht, althans tegen haar hoofd, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 12 januari 2008 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk en wederrechtelijk de banden van een scooter, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1.A en 1.B is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, juncto artikel 304, aanhef en onder sub 1, en artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van
1. poging doodslag, meermalen gepleegd,
2. mishandeling en
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest en de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, het onder 2 primair en het onder 3 tenlastegelegde tot dezelfde straf en maatregel zal veroordelen als door de eerste rechter opgelegd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat, indien het hof niet zal overgaan tot het gelasten van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren zal worden opgelegd.
Door de verdediging is met betrekking tot de strafoplegging opgemerkt dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden te zwaar is en dat er, gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum, geen grond is voor het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof stelt voorop dat voor een poging doodslag, meermalen gepleegd, een zware straf passend en geboden is. Voor de hoogte van deze straf zoekt het hof aansluiting bij een voltooide doodslag, waarbij naar het oordeel van het hof in de regel niet kan worden volstaan met een lagere gevangenisstraf dan 6 jaar. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van een dergelijk feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum (voor doodslag meermalen gepleegd is dat strafmaximum 20 jaar gevangenisstraf; bij poging te verminderen met een derde) en in de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling heeft het hof wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf enerzijds aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, anderzijds bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen – grosso modo – vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel zonder wapen geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde heeft het hof rekening gehouden met de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Het hof houdt voorts rekening met:
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer, te weten uitgebreid en ernstig schedel- en hersenletsel;
- de omstandigheid dat het onderhavige delict een gewelddadig feit betreft waardoor de rechtsorde zeer ernstig wordt geschokt en in de maatschappij grote gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt.
Ten nadele van verdachte houdt het hof verder rekening met het volgende.
Verdachte heeft op 27 januari 2008 fors geweld uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer], met wie hij sinds enkele maanden samenleefde in haar caravan. Verdachte wist dat het hoofd van [slachtoffer] ten gevolge van een eerdere hersenoperatie een zeer kwetsbare en gevoelige plek was. Verdachte heeft haar eerder mishandeld, te weten in december 2007, en ook toen heeft hij met zijn vuisten tegen haar hoofd geslagen.
In januari 2008 heeft [slachtoffer] door het handelen van verdachte ernstig hoofdletsel opgelopen, waardoor zij had kunnen overlijden. Desondanks heeft verdachte haar vervolgens twee dagen lang in hulpbehoevende toestand in de caravan laten liggen zonder de noodzakelijke (medische) hulp in te roepen. In plaats daarvan is verdachte naar Helmond gereden om met de bankpas van [slachtoffer] geld te pinnen en cocaïne te kopen om in zijn eigen behoefte aan deze drug te voorzien. Hiermee heeft hij naar het oordeel van het hof op grove egocentrische wijze blijk gegeven van het feit dat hij zijn persoonlijk belang voorop heeft gesteld.
Nu het hof het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, zal het hof een hogere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht het hof ook een gevangenisstraf geboden die uitgaat boven hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd.
In strafmatigende zin neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, zoals hierna wordt uiteengezet, als verminderd toerekenbaar moet worden beschouwd.
Alles overziende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden.
De op te leggen maatregel
Het hof heeft gelet op de inhoud van de rapportage van dr. [naam psychiater 1], psychiater, en drs. [naam psycholoog 1], psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht, d.d. 18 februari 2010. ,
De forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling houdt -onder meer- als conclusie en advies van de rapporteurs in:
Betrokkene is een op gemiddeld intellectueel niveau functionerende man die in beperkte mate aan het gedragskundig onderzoek heeft meegewerkt en die lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van psychopathie, in classificerende termen te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis met daarnaast ook narcistische trekken. De antisociale persoonlijkheidsstoornis kenmerkt zich door een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen vanaf het 15e jaar, zich uitend in snel en impulsief handelen, gewelddadig gedrag, roekeloze onverschilligheid, onverantwoordelijkheid en het ontbreken van spijtgevoelens. De narcistische trekken uiten zich in het gebrek van empathie en in het exploiteren van anderen.
Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen voor een duidelijk verhoogde krenkbaarheid. Hoewel er wel meldingen zijn over dominant en gewelddadig gedrag in het verleden, is er bij betrokkene geen sprake van een specifieke gestoorde impulscontrole of agressieregulatie. Daarbij zij opgemerkt dat betrokkene niet volledig heeft meegewerkt aan het gedragskundig onderzoek waardoor er slechts beperkt zicht werd verkregen op de manier waarop hij zich in emotioneel opzicht en feitelijk gedraagt binnen het kader van een intieme relatie.
Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene lijdende aan genoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Op basis van de beschikbare informatie kan niet gesteld worden dat verdachte op gedragskundige gronden geen andere keuzes had kunnen maken of daarin geremd werd door externe factoren en dat verdachte derhalve volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. Op gedragskundige gronden kan geen inschatting worden gemaakt voor de kans op recidive en derhalve kan geen advies worden gegeven tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling of een andere behandeling in een strafrechtelijk kader.
Het hof volgt de conclusies van voornoemd deskundigenrapport voor zover dit betreft het bestaan van de persoonlijkheidstoornis van verdachte en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Voorts overweegt het hof dat de rapporteurs gehinderd werden door een gebrek aan medewerking van verdachte, zodat dit rapport onvolledig is.
Het hof heeft om die reden ook acht geslagen op de inhoud van het rapport van
drs. [naam psycholoog 2], GZ-psycholoog, d.d. 29 april 2008, voor zover zij daarin adviseert met betrekking tot een eventueel op te leggen maatregel. Verdachte heeft jegens haar en de door haar mede ingeschakelde psycholoog [naam psycholoog 3], veelal vrijelijk en ongeremd gesproken. De bevindingen van [naam psycholoog 2] worden geschraagd door de in voormeld rapport opgetekende uitgebreide gespreksverslagen, de verklaringen van de ex-vriendinnen [naam vriendin ] en [naam vriendin ] , alsmede door het beeld dat het hof van verdachte heeft kunnen vormen op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof maakt de door [naam psycholoog 2] mede daarop gebaseerde conclusies dan ook tot de zijne. [naam psycholoog 2] stelt/concludeert ingeval van bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder meer het volgende:
- Betrokkene heeft zich gedeeltelijk weigerachtig opgesteld. Dit is passend bij zijn vijandige en achterdochtige attitude alsmede zijn krenkbaarheid. Er is bij betrokkene zowel sprake van een ziekelijke stoornis als van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin dat er op As-I sprake is van verslaving aan middelen, in casu cannabis en cocaïne. Daarnaast is er sprake van misbruik van XTC. Op AS-II is er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, cave psychopathie, in combinatie met een narcistische persoonlijkheidstoornis.
- Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, hetgeen het ten laste gelegde zodanig beïnvloedde dat verdachte op basis van zijn ernstige stoornis als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
- De verhoogde krenkbaarheid, de verlaagde frustratietolerantie, de impulsiviteit, de neiging tot een parasitaire levensstijl, de neiging om het gedrag slechts aan te passen op basis van eigen gevoelde behoeften en wensen en de chronische innerlijke emotionele lading van woede en achterdocht in de toekomst kunnen leiden tot grensoverschrijdend gedrag. Door de zeer gebrekkige controlemechanismen, het gebrek aan empathie en de lacunaire gewetensfunctie, zullen er onvoldoende interne remmingen op het gedrag zijn om het gedrag voldoende te sturen en te controleren. Hierbij spelen omgevingsfactoren en het misbruik van middelen een grote rol.
- Betrokkene behoeft een stevige behandeling. Eerste insteek dient de verslavingsproblematiek te zijn. Hierna dient een behandeling,gericht te worden op het ontwikkelen van daderempathie, het leren beheersen van de agressieve impulsen en het aanleren van nieuwe copingsvaardigheden. Aangezien verdachte op geen enkele wijze gemotiveerd is voor behandeling, geen besef of inzicht heeft in zijn ziekte, er door zijn ernstig narcisme geen enkele motivatie is tot verandering en moeilijk stuurbaar en beïnvloedbaar is, is de verwachting dat hij zich zal onttrekken aan behandeling op het moment dat hij hiertoe de behoefte voelt. Derhalve wordt een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geadviseerd.
De psychiater drs. [naam psychiater 2] heeft, aangezien verdachte zijn medewerking niet heeft willen verlenen, geen volledige en adequate anamnese en psychiatrisch onderzoek kunnen verrichten. Hij heeft zich derhalve beperkt tot uitspraken gebaseerd op de stukken en heeft in zijn rapport d.d. 15 augustus 2008 aangegeven dat hij op basis van de stukken de diagnostiek, de hieruit voortvloeiende overwegingen en het advies tot het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zoals door [naam psycholoog 2] in haar rapport vermeld, als consistent inschat.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de conclusies van drs. [naam psycholoog 2] over de persoonlijkheidsstoornis grotendeels worden bevestigd door het rapport van het Pieter Baan Centrum. Ook het Pieter Baan Centrum komt tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De verschillen met het rapport van drs. [naam psycholoog 2] kunnen worden verklaard doordat het Pieter Baan Centrum geen vergaande conclusies heeft kunnen trekken doordat de verdachte niet volledig heeft willen meewerken aan het onderzoek.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om het psychologisch onderzoek door drs. [naam psycholoog 2] buiten beschouwing te laten. De psychologe [naam psycholoog 3], die aan dit onderzoek heeft medegewerkt, heeft dit gedaan onder supervisie van drs. [naam psycholoog 2], terwijl laatstgenoemde zelf een van de twee gesprekken met de verdachte heeft gevoerd. Drs. [naam psycholoog 2] heeft conclusies getrokken, rekening houdend met het feit dat verdachte niet volledig aan het onderzoek heeft medegewerkt. Het hof ziet geen gronden voor de stelling van de verdediging dat de psychologe haar onderzoek met onbetrouwbare methoden of op ondeskundige wijze heeft uitgevoerd.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de vrees voor herhaling, dat verdachte binnen een intieme relatie opnieuw geweld zal toepassen jegens zijn partner, reëel is, zodat de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte eist.
Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking:
- de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde;
- dat de door verdachte begane feiten als onder 1.A, 1.B en 2 tenlastegelegd en bewezenverklaard misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld;
- dat deze misdrijven, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging wordt opgelegd, misdrijven zijn gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon;
- dat de algemene veiligheid van personen eist dat de terbeschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
De eerste rechter heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, als door de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 maart 2009 naar voren gebracht, beslist dat deze dienen te worden teruggegeven aan verdachte (de diverse kledingstukken, de schoenen en de computer) en aan het slachtoffer (de mobiele telefoon en het bankpasje).
Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een beslissing zal nemen gelijk aan die van de eerste rechter.
Door de verdediging is ten aanzien van het beslag geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de hieronder te noemen personen, zijnde degenen die blijkens de stukken en het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1.A en onder 1.B, het onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1.A en onder 1.B, het onder 2 primair en onder 3 bewezen verklaarde oplevert:
2. Poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- een trui;
- een blauwe jeans;
- een computer;
- een jas;
- een petje;
- een paar schoenen.
Gelast de teruggave aan de erfgenaam/erfgenamen van [slachtoffer] van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- een GSM (mobiele telefoon) Kl: grijs, Nokia, IMEI [nummer]
- een bankpas, Kl: oranje, Rabobank, europas, nr. [rekeningnummer] o.n.v. [slachtoffer].
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. F.A.G.M. Vluggen,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 24 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.