ECLI:NL:GHSHE:2010:BL9099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.033.465
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Begheyn
  • H. Hendriks-Jansen
  • F. Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appel en verdeling van ontbonden gemeenschap van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X.] en [Z.] Naaimachinehandel BV tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen tussen ex-echtgenoten [A.] en [B.], waarbij ook het vermogen van Beheersmaatschappij De Oliemolen BV aan de orde is. De ex-echtgenoten hebben onderhandeld over de verkoop van twee percelen weiland, maar [X.] heeft zich beroepen op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden, en heeft de mondelinge koopovereenkomst willen vernietigen.

Het hof heeft ambtshalve onderzocht of [X.] ontvankelijk is in zijn hoger beroep, aangezien niet voldaan is aan de inschrijvingsplicht in het rechtsmiddelenregister. Het hof concludeert dat [X.] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig heeft ingeschreven. Dit heeft gevolgen voor de beoordeling van de grieven die [X.] heeft ingediend, aangezien deze grieven onlosmakelijk verbonden zijn met de vordering tot levering van de weilanden.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het gaat om de proceskosten en verklaart [Z.] Naaimachinehandel BV niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. [X.] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de rechters M. Begheyn, H. Hendriks-Jansen en F. Feddes op 23 maart 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.033.465
Arrest van de eerste kamer van 23 maart 2010
in de zaak van
1. [X.],
2. [Y.],
3. de besloten vennootschap [Z.] NAAIMACHINEHANDEL BV,
wonende respectievelijk gevestigd te [woon- en vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera,
tegen:
1. [A.],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr R.P.H.W. Haas,
2. [B.],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr E.J.A. Roeleven,
3. de besloten vennootschap in liquidatie BEHEERSMAATSCHAPPIJ DE OLIEMOLEN BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
advocaat: mr R.P.H.W. Haas,
geïntimeerden,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 mei 2009 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 21 april 2009 tussen appellanten 1 en 2 - nader in enkelvoud te noemen [X.]; [Z.] Naaimachinehandel BV wordt aangeduid als [Z.] BV - als gedaagden en geïntimeerden - nader in enkelvoud te noemen [A.] - als eisers.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 138184/KG ZA 09-80)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij dagvaarding heeft [X.] elf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [A.].
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [A.] de grieven bestre¬den.
2.3. Partijen hebben daarna schriftelijk gepleit, en vervolgens (behalve partij [B.]) de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep - voor zover thans nog van belang - om het volgende.
(a) [A.] en [B.] zijn ex-echtgenoten. Hun ontbonden gemeenschap van goederen dient nog te worden verdeeld. Tot de gemeenschap behoort ook het vermogen van Beheersmaatschappij De Oliemolen, waarvan [A.] directeur/grootaandeel- houder is. Tot de boedel van de vennootschap behoren twee percelen grond in de gemeente [gemeentenaam], genummerd sectie [sectieletter] [sectienummer 1.] en [sectienummer 2.], plaatselijk bekend als [vestigingsadres] (weilanden, hierna de weilanden).
(b) [A.] en [X.] hebben onderhandeld over de verkoop van de weilanden door [A.] aan [X.].
(c) Bij e-mail van 30 september 2008 heeft mr Verberne van DAS Rechtsbijstand namens [X.] aan de notaris geschreven (productie 20 bij dagvaarding in eerste aanleg) dat hij zich beroept op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden en daarom de mondelinge koopovereenkomst vernietigt.
4.2. In eerste aanleg heeft [A.] gevorderd dat [X.] wordt veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst betreffende de weilanden tegen een koopprijs van € 170.000 en te bepalen, dat [X.] zijn medewerking dient te verlenen aan de door de notaris nog op te stellen notariële akte (van levering), alsmede te bepalen dat bij weigering van medewerking het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats zal treden van deze medewerking. Nadat [X.] de vordering had weersproken heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis geoordeeld dat tussen [A.] en [X.] een koopovereenkomst is tot stand gekomen en heeft hij de verweren van [X.] verworpen. Ook het verweer tegen de uitvoerbaar- verklaring bij voorraad is door de voorzieningenrechter verworpen. Derhalve heeft de voorzieningenrechter [X.] veroordeeld tot nakoming van de koop- overeenkomst, bepaald dat [X.] zijn medewerking dient te verlenen aan de door notaris nog op te stellen notariële akte, bepaald dat bij weigering van deze medewerking binnen drie werkdagen na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis dit vonnis in de plaats zal treden van deze medewerking, [X.] in de kosten veroordeeld en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
4.3. In de appeldagvaarding en in de pleitnota van [X.] wordt als partij tevens genoemd [Z.] Naaimachinehandel BV. [Z.] Naaimachinehandel BV was in eerste aanleg geen partij. Het hof begrijpt dat zij zich aan de zijde van [X.] wil voegen. Zij heeft deze vordering echter niet op de in artikel 218 Rv voorgeschreven wijze ingesteld, zodat ze niet ontvankelijk is in deze vordering tot voeging in dit geding. De kosten van [A.] inzake de procedure tussen [Z.] Naaimachinehandel BV en [A.] worden op nihil gesteld.
4.4. Het hof dient in de eerste plaats - ook ambtshalve - na te gaan of, dan wel: in hoeverre, [X.] ontvankelijk is in diens hoger beroep. Vast staat immers dat niet voldaan is aan het vereiste van artikel 3:301 lid 2 BW, dat bepaalt dat hoger beroep op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van dat rechtsmiddel moet worden ingeschreven in het register bedoeld in artikel 433 Rv. Blijkens de in hoger beroep overgelegde verklaring van de griffier van de rechtbank Maastricht is door [X.] geen aantekening verzocht in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank. [X.] merkt terecht op dat de niet-ontvankelijkheid zich niet uitstrekt tot oordelen die geen verband houden met dat gedeelte van de uitspraak dat in de plaats moet treden van de notariële akte. De niet-ontvankelijkheid strekt zich echter wel uit tot alle oordelen die onlosmakelijk verbonden zijn met de veroordeling tot levering van de weilanden. In de eerste plaats geldt dat voor de grieven V tot en met VIII, die alle betrekking hebben op de vraag of er sprake was van een geldige koopovereenkomst. De levering is immers afhankelijk van de vraag of er sprake was van een koopovereenkomst, en dus van de geldigheid daarvan.
Nu de levering en de koop waarop deze is gebaseerd moeten worden gerespecteerd, geldt dat dan evenzeer voor de met grief I opgeworpen vraag of de voorzieningenrechter [A.] terecht ontvankelijk heeft verklaard in diens vordering. Daarbij ging het immers - uiteindelijk - om een vordering tot levering. Nu [X.] niet ontvankelijk is inzake de beslissing betreffende de vordering tot levering zelf, geldt dat evenzeer voor de vraag of [A.] in eerste aanleg ontvankelijk was in die vordering tot levering. Hetzelfde geldt voor de in grief II behandelde vraag of de vordering spoedeisend was. Het gaat daarbij immers om de vraag of er sprake was van spoedeisendheid ten aanzien van de vordering tot levering, en ten aanzien van die laatste vordering is [X.] thans niet-ontvankelijk. Ook wat betreft de rechtsverwerking, die [X.] aan de orde stelt in grief III, geldt dat het gaat om de vraag of er van rechtsverwerking sprake is ten aanzien van de vordering tot levering. In grief IV behandelt [X.] de vraag of de voorzieningenrechter heeft kunnen oordelen dat niet alleen de heer en mevrouw [X.], maar ook [Z.] BV partij was bij de gestelde koopovereenkomst. Zoals hiervoor al is beslist is er sprake van een onlosmakelijk verband tussen koop en levering, zodat ook deze vraag daarmee een onlosmakelijk verband heeft.
4.5. Grief IX betreft de vraag of de voorzieningenrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad had mogen verklaren. Nu het hier gaat om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis waarbij wordt bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de akte van levering hangt ook die beslissing noodzakelijk samen met de beslissing tot toewijzing van het gevorderde. Hetzelfde geldt voor de in grief X behandelde vraag of zekerheid had moeten worden gesteld in verband met deze uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief XI, die zich keert tegen de proceskostenbeslissing van de voorzieningenrechter, faalt. Alle andere grieven kunnen immers niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Gelet op deze thans onaantastbare beslissingen van de voorzieningenrechter heeft deze immers terecht [X.] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordeeld.
4.7. Als in het ongelijk gestelde partij zal [X.] in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [Z.] Naaimachinehandel BV niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussen [X.] en [A.] gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Maastricht van 21 april 2009;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Maastricht van 21 april 2009 voor zover in dat vonnis in [X.] in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld;
verklaart [X.] voor het overige niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen dat vonnis;
veroordeelt [X.] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A.] begroot op € 313 voor verschotten en € 1788 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Hendriks-Jansen en Feddes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 maart 2010.