GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.016.616
arrest van de achtste kamer van 30 maart 2010
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen,
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en (mede) kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 oktober 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, gewezen vonnis van 23 juli 2008 tussen appellante - [X.] - als eiseres en geïntimeerde - ABN Amro of de bank - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 279946 CV EXPL 08-241)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven tevens akte houdende eiswijziging heeft [X.] producties overgelegd, elf grieven aangevoerd, haar eis gewijzigd en geconcludeerd, kort gezegd, tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd:
- tot verklaring voor recht dat de opzegging op 13 november 2007 onregelmatig, althans niet onverwijld, althans nietig is, althans geen doel heeft getroffen en
- tot veroordeling van ABN Amro tot betaling aan [X.] van het loon c.a. vanaf 13 november 2007 tot de dag waarop de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal worden beëindigd, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover, en tot betaling van € 1.000,-- vermeerderd met BTW wegens buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft ABN Amro producties overgelegd en de grieven bestre¬den. ABN Amro heeft geconcludeerd, kort gezegd, primair tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van het in hoger beroep anders of meer gevorderde, althans tot niet-ontvankelijkheid van [X.], subsidiair tot matiging van de vorderingen van [X.], een en ander met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken in kopie overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Hiervoor verwijst het hof naar de memorie van grieven van [X.].
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.] is op [geboortedatum] 1958 geboren. Zij was vanaf 1 april 1977 krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam voor (de rechtsvoorganger van) ABN Amro, laatstelijk in de functie van kas- en baliemedewerkster in het filiaal aan de [vestigingsadres] te [kantoorplaats]. Haar maandloon bedroeg laatstelijk € 1.000,83 bruto, vermeerderd met vaste toeslagen tot een totaalbedrag van € 257,62 bruto.
4.1.2. ABN Amro kent interne procedurevoorschriften en gedragsregels, die deels in de eigen CAO zijn neergelegd. Allereerst geldt voor bepaalde handelingen het zogenaamde principe van ‘vier ogen’. Daarnaast is op grond van de gedragsregels onder meer het behandelen van eigen bankzaken verboden. De ‘Gedragsregels eigen bankzaken’ zoals opgenomen in de CAO houden onder andere het volgende in (productie 2 bij conclusie van antwoord):
“Doelgroep
Deze regels gelden voor iedere Medewerker.
Beschrijving
U bent voor uw eigen bankzaken een gewone cliënt; niet meer en niet minder. Dat betekent dat u zich ook als een gewone cliënt moet gedragen en dat u uzelf door gebruik van kennis van de interne procedures of via de systemen van de Bank niet in een voordeliger positie mag brengen.
Om iedere schijn te vermijden, is het u daarom verboden uw eigen bankzaken te behandelen.
Voorbeelden:
u mag niet zelf een eigen rekening openen of mutaties op uw eigen rekening in- of uitvoeren;
u mag deze mutaties ook niet fiatteren, zelfs al hebt u daartoe een (algemene) fiatteringsbevoegdheid;
u mag als kassier geen kastransacties op uw eigen rekening via uw kas verrichten;
u mag geen eigen kredietlimiet veranderen, zelfs al vindt dit plaats binnen de gebruikelijke kredietnormen;
u mag geen eigen kredietaanvraag fiatteren, zelfs al hebt u daartoe een (algemene) fiatteringsbevoegdheid;
u mag niet zelf transacties in bijvoorbeeld de effecten- en optie-ordersystemen inbrengen of fiatteren, zelfs niet als u die mogelijkheid wel hebt voor gewone cliënten.”
4.1.3. In de periode van 1 september 2006 tot en met 2 mei 2007 zijn in het betreffende filiaal te [kantoorplaats] enkele kasverschillen geconstateerd. Hiernaar is onderzoek gedaan door de interne afdeling Group Audit. Deze afdeling heeft op 17 mei 2007 een rapport uitgebracht (productie 1 bij conclusie van antwoord). In dit rapport is onder meer geconstateerd dat het ‘vier ogen principe’ niet naar de letter wordt uitgevoerd en dat er niet meer is dan een vorm van sociale controle. Eén van de conclusies luidde dat procedures rondom kasbeheer op essentiële onderdelen niet, niet juist of niet consequent worden nageleefd. Naar aanleiding van dit rapport, dat in een werkoverleg op 9 oktober 2007 met de medewerkers is besproken, zijn de kasprocedures aangescherpt.
4.1.4. Achter de open balie in het bewuste bankfiliaal te [kantoorplaats] staat een zogeheten cashadapter. Hierin worden tijdens openingstijden gestorte geldbedragen opgeborgen (in twee stortingscassettes) en zijn contante geldbedragen ten behoeve van kasopnamen opgeslagen. Vanaf de twee werkplekken in de buurt van de cashadapter kunnen transacties worden verwerkt. Na sluitingstijd van de bank worden de verschillende cassettes uit de cashadapter verwijderd. De stortingscassettes worden vervolgens in het beveiligde kasgebied geopend, waarna de inhoud ervan (het aantal enveloppen) wordt geteld, genoteerd en in afzonderlijke sealbags in de hoofdkluis opgeborgen. Deze handelingen dienen plaats te vinden onder toepassing van het zogenaamde ‘vier ogen principe’.
4.1.5. Op maandag 22 oktober 2007 is geconstateerd dat een geldbedrag van € 500,-- ontbrak. Het betrof een kasstorting op vrijdag 19 oktober 2007 om 09.19 uur die in het systeem was verwerkt door een stagiair, genaamd [Y.]. [Y.] had € 500,-- van klantadviseur [Z.] ontvangen. [Z.] had op 19 oktober 2007 vóór openingstijd van de bank het geld ontvangen van een klant van de bank. Na sluitingstijd werden de cassettes door [Y.] en [A.], medewerker kasbalie, uit de cashadapter verwijderd en door het doorgeefluik aan [X.] overgedragen. [X.] was op dat moment samen met [B.], klantadviseur en plaatsvervangend vestigingsmanager, in het beveiligde kasgebied werkzaam. [X.] en [B.] hebben (niet gelijktijdig) de stortingsenveloppen geteld. Het getelde en genoteerde aantal stortingsenveloppen kwam niet overeen met het aantal kasstortingen dat volgens de kastransactielijsten op 19 oktober 2007 zou hebben plaatsgevonden.
4.1.6. ABN Amro heeft op 24 oktober 2007 de bankafdeling Group Security gevraagd om onderzoek te doen naar het kasverschil. De vijf bij de betreffende kasstorting betrokken medewerkers zijn in het onderzoek van Group Security betrokken. [X.] is in dit verband twee keer gehoord, op 31 oktober en 8 november 2007.
4.1.7. [X.] is op 31 oktober 2007 geschorst voor de duur van het onderzoek. ABN Amro heeft haar op 13 november 2007 om 18.00 uur een brief doen bezorgen met de volgende inhoud (productie 1 bij inleidende dagvaarding):
“Hierdoor delen wij u mede dat wij ons genoodzaakt zien u per heden op staande voet te ontslaan.
Dit ontslag is u gegeven op grond van de resultaten van een door ons ingesteld onderzoek en de door u op 31 oktober 2007 en 8 november 2007 afgelegde verklaringen, waarvan u een kopie hebt ontvangen en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
De dringende reden bestaat in het navolgende.
U heeft, telkens zonder dat u daartoe gerechtigd of gemachtigd was of anderszins daarvoor toestemming of opdracht had gekregen, in of omstreeks de periode juni 2006 tot november 2007, 123 keer, althans meerdere keren, - tijdens de uitoefening van uw functie als medewerker kas/balie- (contante) opname(s), overboeking(en), storting(en) gedaan op uw eigen bankrekening(en) en die van uw kind. U wist, zoals ook uit uw verklaring blijkt, dat het doen van eigen bankzaken ‘uit den boze’ is.
U heeft in strijd met de u bekende (daarvoor) geldende procedureregels in of omstreeks de periode juni 2006 tot november 2007, 99 keer, althans meerdere keren, - tijdens de uitoefening van uw functie als medewerker kas/balie - ten behoeve van voornoemde contante opname(s) ter identificatie valse rijbewijsnummers in de systemen gevoerd.
Op of omstreeks 19 oktober 2007 heeft u, in strijd met de bij u bekend zijnde, recent aangescherpte en herhaaldelijk besproken, geldende procedures en/of gedragsregels en/of instructies, de inhoud van de afstortcassettes van de cashadapter niet geteld onder het ‘vierogen principe’. Volgens voormelde werkwijze dienen de afgesloten afstortcassettes in het bijzijn van de tweede teller te worden geopend en dienen de daarin aanwezige stortingsenveloppen gezamenlijk met de tweede teller te worden geteld. Door uw handelwijze is voor de bank niet te achterhalen wie de stortingsenveloppe met EUR 500 heeft weggenomen.
Wij achten bovenomschreven u verweten handelwijze(n), ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, onaanvaardbaar. Deze bovengenoemde verwijten gelden ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, als dringende reden als genoemd in voormelde artikelen.
Het vertrouwen dat wij in u moeten kunnen stellen is hierdoor onherstelbaar geschaad. Gelet op het vorenstaande kan van ons redelijkerwijs niet gevergd worden het dienstverband met u te continueren.
Ten aanzien van alle schaden door uw toedoen ontstaan, die reeds zijn gebleken of alsnog zullen blijken, behouden wij ons nadrukkelijk alle rechten voor. Dit geldt ook voor de schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 juncto 7:680 van het Burgerlijk Wetboek.”
4.1.8. [X.] heeft zich na ontvangst van deze brief ziek gemeld. De bank heeft geweigerd deze ziekmelding te accepteren. [X.] heeft bij brieven van 14 november en 5 december 2007 de nietigheid van het ontslag ingeroepen, haar arbeid - na herstelverklaring - aangeboden en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling (producties 2 en 4 bij inleidende dagvaarding). ABN Amro heeft [X.] bij brief van 21 december 2007 onder meer het volgende bericht (productie 5 bij inleidende dagvaarding):
“… In de brief van 13 november 2007 zijn abusievelijk onjuiste aantallen vermeld voor wat betreft het doen van eigen bankzaken en het invoeren van valse rijbewijsnummers. Mevrouw [X.] heeft in de periode van 17 mei 2006 tot en met 30 oktober 2007 21 kasopnames gedaan, waarvan 16 kasopnames door haar zelf in het Eurokas systeem zijn ingevoerd. In diezelfde periode heeft zij 18 kasstortingen gedaan. Zij heeft hiervan zelf 11 stortingen in Eurokas verwerkt. Bij voornoemde kasopnames en/of kasstortingen heeft zij 8 verschillende valse rijbewijsnummers in het Eurokas systeem vermeld. Het feit dat in de ontslagbrief onjuiste aantallen zijn genoemd, maakt de situatie niet anders. Het staat immers vast dat mevrouw [X.] meerdere malen eigen bankzaken heeft gedaan en meerdere malen valse rijbewijsnummers heeft ingevoerd.”
4.1.9. ABN Amro heeft op 14 november 2007 aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. [X.] is hiervoor niet strafrechtelijk vervolgd.
4.2.1. [X.] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd:
- dat voor recht wordt verklaard dat de opzegging op 13 november 2007 nietig is, althans geen doel heeft getroffen en
- dat ABN Amro wordt veroordeeld tot betaling aan [X.] van het loon vanaf 13 november 2007 tot de dag waarop de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal worden beëindigd, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover, en tot betaling van € 1.000,-- vermeerderd met BTW wegens buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
4.2.2. Nadat ABN Amro verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter de vorderingen van [X.] bij vonnis van 23 juli 2008 afgewezen en [X.] veroordeeld in de proceskosten. [X.] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
4.3.1. In dit hoger beroep wordt allereerst aan de orde gesteld of sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het hof stelt in dit verband voorop dat bij het antwoord op deze vraag alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken. De aard en de ernst van de gedraging van de werknemer dient te worden afgewogen tegen diens persoonlijke omstandigheden. Daarnaast is van belang de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de dienstbetrekking is vervuld en de gevolgen die een ontslag voor de werknemer heeft. In het onderhavige geval heeft ABN Amro de onverwijlde opzegging gebaseerd op drie gronden die in haar visie ‘ieder voor zich doch tevens in samenhang’ als dringende reden(en) moet(en) worden aangemerkt. Bij zijn oordeel dat het ontslag op staande voet van [X.] gerechtvaardigd is heeft de kantonrechter zich met name gebaseerd op wat als verwijt jegens [X.] omtrent de gang van zaken op 19 oktober 2007 als vaststaand mag worden aangenomen en op de schending van het ‘vier ogen principe’ door [X.]. De grieven I, II, V, VI, VII en VIII vragen om een herbeoordeling van het handelen van [X.] op 19 oktober 2007. Grief IX ziet op de overige ontslaggronden.
4.3.2. Naar het oordeel van het hof staat vast dat [X.] bij het legen en tellen van de twee stortingscassettes op 19 oktober 2007 het ‘vier ogen principe’ zoals dat naar het oordeel van het hof moet worden uitgelegd heeft geschonden. Het hof overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen staat vast dat [X.] de cassettes heeft geleegd en geteld zonder dat [B.] in haar directe bijzijn was en op hetzelfde moment de inhoud van de cassettes kon meetellen. Het hof leidt uit de stellingen van partijen en uit de in het geding gebrachte stukken af dat [B.] op dat moment de hoofdkluis aan het tellen was en eerst op een later tijdstip de stortingsenveloppen heeft nageteld. Uit de stellingen van [X.] in eerste aanleg (waaronder punt 29 van de conclusie van repliek) volgt dat zijzelf haar handelen kwalificeert als schending van het ‘vier ogen principe’. Dit volgt ook uit haar verklaring tijdens het verhoor door Group Security op 31 oktober 2007 (productie 12 bij conclusie van antwoord, blz. 4 en 5): ‘Met vier ogen principe wordt bedoeld dat minimaal twee medewerkers naast elkaar staan tijdens het openen van de cassettes.’ en ‘Tijdens het openen van de eerste cassette en het tellen van de enveloppen was [voornaam B.] [[B.], toevoeging hof] de hoofdkas aan het tellen. Ze stond dus niet naast me zoals conform de procedures wel zou moeten.’ Voor zover [X.] in grief II het standpunt inneemt dat zij op 19 oktober 2007 een redelijke uitvoering van het ‘vier ogen principe’ heeft gegeven, verwerpt het hof dit standpunt op de hiervoor vermelde gronden. Het belang van het ‘vier ogen principe’ is naar het oordeel van het hof evident. Dit belang is gelegen in het voorkomen van onverklaarbare kasverschillen en daarmee in het voorkomen van mogelijke fraude. Het hof wijst erop dat in mei 2007 binnen het filiaal onderzoek is gedaan naar de naleving van de kasprocedures - waarbij uitdrukkelijk ook is gekeken naar het principe van ‘vier ogen’ -, dat dit heeft geleid tot aanscherping van die procedures, dat de medewerkers van het betreffende bankfiliaal - waaronder [X.] - daarover in ieder geval in een werkoverleg van 9 oktober 2007 zijn geïnformeerd en dat zij in dat verband schriftelijke stukken hebben ontvangen (producties 13a en 13b bij conclusie van antwoord) waarin onder andere expliciet melding wordt gemaakt van het ‘vier ogen principe’. Naar het oordeel van het hof moet, mede gelet op deze omstandigheden, het handelen van [X.] op 19 oktober 2007 als aanmerkelijk verwijtbaar worden aangemerkt.
4.3.3. Het hof is van oordeel dat [B.] ten aanzien van haar optreden op 19 oktober 2007 eveneens een verwijt valt te maken. Aangezien [B.] in haar eentje de inhoud van de hoofdkluis telde en niet verhinderde dat [X.] in haar eentje de cassettes uit de cashadapter aannam en de stortingscassettes ging tellen, moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat ook [B.] het ‘vier ogen principe’ heeft geschonden. Het hof acht de stelling van ABN Amro dat [B.] niet in de gaten zou hebben gehad dat [X.] wegging om de cassettes bij het doorgeefluik in ontvangst te nemen onvoldoende onderbouwd. [B.] was op dat moment immers in het beschermde kasgebied aanwezig en bovendien, zo heeft ABN Amro zelf aangegeven (conclusie van dupliek onder 39), heeft zij op een gegeven moment een geluid gehoord alsof de cassettes door het doorgeefluik werden gedaan. [B.] heeft ook in die zin verklaard tijdens haar verhoor door Group Security (productie 6 bij memorie van antwoord).
4.3.4. Naar het oordeel van het hof rustte ook op [B.] de verplichting om ervoor te waken dat het ‘vier ogen principe’ werd nageleefd. ABN Amro had [B.] op dat moment immers als supervisor aangesteld. Het hof leidt uit het rapport van Group Audit d.d. 17 mei 2007 af dat deze supervisor juist tot taak heeft ervoor te zorgen dat de kasprocedures door elke medewerker naar de letter worden uitgevoerd (productie 1 bij conclusie van antwoord, blz. 3). De omstandigheid dat [B.] onverwacht en voor het eerst als supervisor werd aangesteld, kan naar het oordeel van het hof niet rechtvaardigen dat uitsluitend [X.] verantwoordelijk wordt gehouden voor de naleving van de procedurevoorschriften. Niet valt in te zien waarom een verschil in behandeling van [X.] en [B.] ter zake dit optreden gerechtvaardigd zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat [B.] enige sanctie opgelegd heeft gekregen, laat staan dat haar ontslag op staande voet is aangezegd.
4.3.5. Het hof betrekt bij zijn oordeel tot slot dat vast staat dat [Z.] en stagiair [Y.] ter zake de betreffende kastransactie interne procedureregels hebben geschonden, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij hiervoor op enige andere wijze dan dat zij hierop zijn aangesproken zijn gesanctioneerd. [Z.] heeft in strijd met de regels het bedrag van € 500,-- thuis van een klant in ontvangst genomen om op diens bankrekening te storten. [Y.] heeft de sleutel van het stortingsvak in de cashadapter laten zitten toen hij het stortingsbewijs van de betreffende kasstorting naar [Z.] bracht.
4.3.6. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het ontslag op staande voet van [X.] niet uitsluitend gebaseerd kan worden op het tellen van de inhoud van de stortingscassettes op 19 oktober 2007 zonder toepassing van het ‘vier ogen principe’.
4.3.7. ABN Amro verwijt [X.] evenwel óók dat zij herhaaldelijk eigen bankzaken heeft gedaan en daarbij een aantal malen fictieve rijbewijsnummers heeft ingevoerd. ABN Amro heeft dit verwijt (waarop grief IX betrekking heeft) gebaseerd op feiten die uit het onderzoek door Group Security naar het kasverschil naar voren zijn gekomen. In de ontslagbrief d.d. 13 november 2007 wordt gemeld dat [X.] in de periode juni 2006 tot november 2007 123 keer eigen bankzaken zou hebben gedaan en daarbij 99 keer valse rijbewijsnummers zou hebben ingevoerd. ABN Amro heeft deze aantallen in de brief van 21 december 2007 aldus gecorrigeerd: [X.] heeft in de periode van 17 mei 2006 tot en met 30 oktober 2007 16 eigen kasopnames en 11 eigen kasstortingen in het systeem ingevoerd waarbij zij 8 verschillende rijbewijsnummers heeft gebruikt. Aan [X.] moet worden toegegeven dat de vermelding in de ontslagbrief van de veel te hoge aantallen onzorgvuldig is. Dit brengt echter nog niet mee dat dit handelen van [X.] geen grond kan zijn voor het ontslag op staande voet. Het gaat erom of, mede gelet op wat in dit verband komt vast te staan, van ABN Amro niet kan worden verlangd dat zij het dienstverband met [X.] langer laat voortbestaan.
4.3.8. Het hof beoordeelt dit handelen van [X.] als volgt. Naar het oordeel van het hof staat vast dat het invoeren van een fictief rijbewijsnummer in strijd is met interne instructies van ABN Amro over het legitimeren van klanten bij een kasopname en het invoeren van deze gegevens in de systemen. [X.] heeft het bestaan van deze instructies niet weersproken. Deze voorschriften dienen er klaarblijkelijk toe dat de klant kan worden geïdentificeerd en in zoverre fraude wordt voorkomen.
4.3.9. Het is medewerkers van ABN Amro verboden om eigen bankzaken te behandelen. Deze interne gedragsregel is expliciet en geconcretiseerd met voorbeelden op schrift gesteld en bovendien in de interne CAO neergelegd. [X.] moet dan ook worden geacht van deze regel op de hoogte te zijn. Uit haar stellingen volgt ook dat zij hiermee bekend was. Het belang van de bank bij naleving is naar het oordeel van het hof evident. Deze regel strekt ertoe de schijn te vermijden dat medewerkers van een bank die belast zijn met de afhandeling van financiële transacties meer kunnen dan gewone cliënten doordat zij bij het behandelen van eigen bankzaken de positie van zowel de klant als de bank innemen. Gelet op het noodzakelijke vertrouwen van de maatschappij in een bank als financiële instelling is het van groot belang dat medewerkers hun rol als klant en als bankmedewerker strikt gescheiden houden en geen misbruik maken van de uit hun functie voortvloeiende bevoegdheden en kennis. Het hof wijst er nog op dat de medewerkers van ABN Amro, waaronder [X.], in ieder geval bij de indertijd gevolgde training ‘Compliance’ nog eens uitdrukkelijk op deze interne regel zijn geattendeerd (productie 5 bij conclusie van antwoord).
4.3.10. [X.] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep erkend dat zij enkele malen eigen bankzaken heeft gedaan waarbij zij een aantal malen een fictief rijbewijsnummer in het systeem heeft ingevoerd. Zij heeft ook erkend dat dit niet geoorloofd is. In het op 8 november 2007 afgenomen verhoor heeft zij onder meer verklaard (productie 8 bij conclusie van antwoord, blz. 2, 7 en 8):
- ‘U vraagt mij of het bij ABN AMRO toegestaan is om als medewerker eigen bankzaken te verrichten. Dat mag officieel niet. U vraagt mij of ik wel eens eigen bankzaken heb verricht. Dat is in het verleden misschien wel eens gebeurd.’
- ‘Ik zou een fictief nummer ingevoerd kunnen hebben omdat ik geen rijbewijs of iets dergelijks bij me had. Deze handelswijze komt wel vaker voor.’
- ‘U confronteert mij met het feit dat uit de kastransactielijsten blijkt dat ik inderdaad de betreffende kasopname en kasstorting zelf in Eurokas heb ingebracht en dat ik dus feitelijk eigen bankzaken heb verricht. U vraagt mij om een reactie. Dat kan en ik wist dat het niet toegestaan was. Ik zie er bij een opname en een storting geen kwaad in omdat er feitelijk geen geldverkeer is. Het is alleen een administratieve transactie.’
- ‘U confronteert mij met het feit dat uit het onderzoek is gebleken dat ik bij de door mij zelf in Eurokas vastgelegde kasopnames van mijn eigen rekeningen en de rekeningen van mijn dochter steeds een ander rijbewijsnummer vermeld. U vraagt mij naar de reden hiervan. Dat kan, het is stom. Ik had mijn rijbewijs niet bij me en het systeem dwingt toch de invoer van een rijbewijsnummer af. Dit zal u echter bij andere medewerkers ook terug kunnen vinden.’
- ‘Ik geef toe dat ik diverse procedures binnen ABN AMRO heb overtreden, zoals het doen van eigen bankzaken en het vierogen principe. Ik heb invoeren van onjuiste rijbewijsnummers in Eurokas nooit gezien als valsheid in geschrift. Ik heb daar nooit iemand mee benadeeld.’
Hiermee staat vast dat [X.] herhaaldelijk in strijd met deze interne voorschriften heeft gehandeld. Deze stelling behoeft dan ook geen bewijslevering, ondanks het feit dat [X.] een aantal concrete voorbeelden heeft weersproken.
4.3.11. Het hof verwerpt hetgeen [X.] ter rechtvaardiging heeft aangevoerd. [X.] stelt dat het binnen het filiaal waarin zij werkzaam was regelmatig voorkwam dat medewerkers eigen bankzaken deden en fictieve rijbewijsnummers invoerden. Zij heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. [X.] laat na om concrete voorbeelden te noemen die deze globale stelling kunnen onderbouwen. Bovendien wordt niet aangevoerd dat de leiding van ABN Amro hiervan op de hoogte zou zijn. Het in hoger beroep herhaalde aanbod van [X.] om bepaalde getuigen te doen horen die kunnen bevestigen dat personeel regelmatig in strijd met de interne bankregels handelde, wordt om deze reden gepasseerd. Het bewijsaanbod is overigens onvoldoende gespecificeerd. Het hof ziet geen aanleiding om op dit punt ABN Amro met het bewijs te belasten.
4.3.12. Het herhaaldelijk in strijd handelen met de hiervoor vermelde regels levert naar het oordeel van het hof, gelet op het belang van ABN Amro bij naleving daarvan en gelet op de aard en inhoud van de functie van [X.], een ernstig verwijt op in haar richting. Hieraan doet niet af dat ABN Amro geen financieel nadeel zou hebben geleden door het betreffende handelen. Dit laat immers onverlet dat [X.] het vertrouwen dat ABN Amro in haar had en in medewerkers zoals [X.] moet kunnen stellen, ernstig heeft beschaamd. Het hof acht verder niet van belang dat [X.] mogelijk na het onderzoek van Group Audit in mei 2007 geen eigen bankzaken meer heeft gedaan (en daarbij fictieve rijbewijsnummers heeft ingevoerd). Het in mei 2007 verrichte onderzoek zag niet zozeer op naleving van deze regels maar vooral op naleving van de procedures rondom kasbeheer. [X.] diende zich zowel vóór dit onderzoek als daarná aan deze interne regels te houden.
4.3.13. Voorgaande gedragingen van [X.] en haar optreden op 19 oktober 2007 hebben tot gevolg gehad dat het vertrouwen van ABN Amro in [X.] een onherstelbare deuk heeft opgelopen. Het hof is van oordeel dat een en ander in samenhang bezien in beginsel een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
4.4. Er zijn naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden komen vast te staan op grond waarvan moet worden aangenomen dat het ontslag van [X.] als een buitenproportionele sanctie moet worden beschouwd. Zo heeft de kantonrechter terecht overwogen dat aan de gerechtvaardigdheid van de onverwijlde opzegging niet of in onvoldoende mate wordt afgedaan door de lange staat van dienst en de leeftijd van [X.]. Weliswaar worden de mogelijkheden voor [X.] op de arbeidsmarkt gering geacht vanwege haar leeftijd en haar eenzijdige arbeidsverleden en zijn de gevolgen van het ontslag voor haar om deze redenen zeer nadelig te noemen. Echter, dit neemt het dringende karakter van de aanwezige ontslaggronden nog niet weg. Mede gelet op de duur van het dienstverband had [X.] ervan doordrongen moeten zijn welke strikte integriteitseisen aan haar functioneren werden gesteld en wat voor ingrijpende gevolgen niet-naleving van deze eisen zou kunnen hebben. De - overigens onvoldoende onderbouwde - stelling van [X.] dat zij als gevolg van het ontslag in ernstige psychische problemen is geraakt, doet naar het oordeel van het hof evenmin af aan de dringendheid van het ontslag. Dit geldt ook voor de stelling van [X.] dat haar ontslag nadelige gevolgen heeft voor de carrièremogelijkheden van haar echtgenoot bij de politie, welke stelling bovendien eveneens onvoldoende is onderbouwd. Uit het vorenstaande volgt dat de grieven I, II, V, VI, VII, VIII en IX falen.
4.5.1. Het hof zal thans de overige door [X.] in de grieven opgeworpen bezwaren tegen de onverwijlde opzegging onderzoeken. Het hof zal eerst grief III bespreken. [X.] bestrijdt in deze grief het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een onverwijlde opzegging.
4.5.2. Het hof oordeelt als volgt. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken staat tussen partijen het volgende vast. Op 22 oktober 2007 is in het betreffende bankfiliaal geconstateerd dat een bedrag van € 500,-- werd vermist. Een speciale afdeling van ABN Amro, Group Security, heeft hiernaar onderzoek verricht. Daarbij zijn op 31 oktober 2007 eerst [X.] en vervolgens [B.] gehoord en op 2 november [Y.], [A.] en [Z.]. Op 8 november 2007 is [X.] opnieuw gehoord. Ondertussen zijn de bankrekeningen bij ABN Amro van [Y.], [B.] en [X.] onderzocht. Bovendien is onderzoek gedaan naar eerdere kastekorten binnen hetzelfde filiaal. Group Security heeft haar conclusies op 9 november 2007 aan de Afdeling Arbeidszaken van ABN Amro voorgelegd, hetgeen heeft geleid tot het ontslag op staande voet van [X.] op 13 november 2007.
4.5.3. De eis van onverwijldheid van artikel 7:677 lid 1 BW betekent niet dat een werkgever geen tijd mag nemen om bijvoorbeeld onderzoek te laten verrichten als dit nodig is om tot een zorgvuldige beslissing te komen. Het hof is van oordeel dat ABN Amro bij het door Group Security verrichte interne onderzoek voldoende voortvarend heeft gehandeld. Ook de periode ná 9 november 2007 waarin interne besluitvorming heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van het hof niet onredelijk lang geweest. Hierbij moet worden bedacht dat tussen 9 november en 13 november 2007 een weekend zat. Grief III faalt om deze redenen.
4.6.1. In grief IV wordt geklaagd over het oordeel van de kantonrechter dat de bank gerechtigd was tot onderzoek van de interne bankrekeningen van [X.] en haar familieleden. [X.] stelt zich in essentie op het standpunt dat hierbij sprake is van een ontoelaatbare schending van haar persoonlijke levenssfeer.
4.6.2. Het hof overweegt als volgt. De bank heeft naar aanleiding van het op 22 oktober 2007 geconstateerde kasverschil onder meer onderzoek verricht naar het verloop van de ABN Amro bankrekeningen van [Y.], [B.] en [X.]. Het betreft hier een verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze verwerking is slechts toelaatbaar wegens de in artikel 8 Wbp limitatief opgesomde gronden. Naar het oordeel van het hof was ABN Amro op grond van het bepaalde in artikel 8 onder f Wbp gerechtigd tot de verwerking van de persoonsgegevens van [X.] en haar gezins- leden nu dit noodzakelijk was voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van ABN Amro. Het belang van ABN Amro was er allereerst in gelegen dat zij onderzoek wenste te doen naar mogelijke strafbare feiten door haar medewerkers gepleegd en naar mogelijke (financiële) motieven hiervoor. Er bestond immers een concreet vermoeden dat een van de bij de betreffende kastransactie betrokken werknemers - in het bijzonder [Y.], [X.] of [B.] - zich schuldig had gemaakt aan strafbare feiten (verduistering/diefstal). Daarnaast speelden naar het oordeel van het hof meer algemene belangen, gelegen in het waarborgen door ABN Amro van de noodzakelijke integriteit van haar werknemers en daarmee van het vereiste vertrouwen van de maatschappij in ABN Amro als financiële instelling.
4.6.3. Het hof is van oordeel dat bij de onderhavige verwerking van persoonsgegevens door ABN Amro geen sprake is geweest van schending van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuken op de belangen van [X.] zijn naar het oordeel van het hof niet onevenredig geweest in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Het hof acht met name de periode waarover de bankrekeningen van [X.] zijn onderzocht niet onevenredig lang, mede gelet op het feit dat ook vóór mei 2007 herhaaldelijk kasverschillen zijn geconstateerd en het onderzoek van Group Security zich mede daarop richtte. Dat het onderzoek ook zag op de bankrekening van de minderjarige inwonende dochter van [X.] is evenmin buitenproportioneel te achten, nu [X.] tot deze rekening gemachtigd was. Het hof overweegt tot slot dat gesteld noch gebleken is dat een ander minder ingrijpend onderzoek tot hetzelfde resultaat zou hebben kunnen leiden.
4.6.4. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de onderhavige verwerking van de persoonsgegevens van [X.] en haar gezinsleden door ABN Amro binnen de grenzen van de Wbp heeft plaatsgevonden. Het hof volgt [X.] dan ook niet in haar stelling dat de gegevens waaruit blijkt dat zij eigen bankzaken heeft gedaan en fictieve rijbewijsnummers heeft ingevoerd, onrechtmatig zijn gekregen. Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat [X.] deze feiten in de onderhavige procedure heeft erkend zodat het eventuele bewijs daarvan er in zoverre niet toe doet. Het hof verwijst in dit verband naar wat onder 4.3.10 is overwogen. Grief IV faalt dan ook.
4.7.1. Grief X is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat van minder belang is hoe het binnen de bankshop gesteld was met de naleving van veiligheidsvoorschriften. Volgens [X.] kan het haar verweten gedrag niet los worden gezien van het verwijtbare gedrag van collega’s die daar door de bank niet of nauwelijks op zijn aangesproken.
4.7.2. Aan [X.] kan worden toegegeven dat haar stelling - dat met betrekking tot de aan haar verweten handelwijze sprake was van een algemene praktijk bij ABN Amro - van belang kan zijn voor de beoordeling van de vraag of van ABN Amro redelijkerwijs niet gevergd kan worden de dienstbetrekking met [X.] te laten voortduren. Daarvoor is echter onder meer noodzakelijk dat de leiding van ABN Amro van deze algemene praktijk op de hoogte was en daarin niet consequent optrad. [X.] heeft echter niet gesteld dat hiervan sprake was. Het hof acht de stellingen van [X.] bovendien onvoldoende concreet en verwijst in dat verband naar hetgeen onder 4.3.11 is overwogen. Het hof verwerpt dan ook deze grief.
4.8. Grief XI, waarin wordt opgekomen tegen de proceskostenveroordeling, bouwt voort op de vorige grieven. Deze grief behoeft geen afzonderlijke bespreking.
4.9. Aan het door [X.] overigens in hoger beroep gedane bewijsaanbod ter zake van eerdere vermissingen wordt als te vaag, onvoldoende gespecificeerd en/of niet ter zake dienend voorbijgegaan.
4.10. De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal onder aanvulling en verbetering van gronden worden bekrachtigd. Het in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van ABN Amro tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 254,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeenk-van der Weijden, Zweers-van Vollenhoven en Walsteijn en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 maart 2010.