GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zevende kamer
Uitspraak: 21 april 2010
Zaaknummer: HV 200.052.506/01
Zaaknummers eerste aanleg: 667027, BH 09-7976 en BM 7066
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [X.],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de zin van artikel 1:431 e.v. BW over het vermogen van zijn moeder mevrouw [Y.], wonende te [woonplaats] maar feitelijk verblijvende te [verblijfplaats], verder te noemen: moeder,
appellant,
advocaat: mr. A.M.H.C. Coppens,
door de voorzitter van de behandelende kamer zijn als belanghebbenden aangewezen en voor de zitting opgeroepen: - [Belanghebbende sub 1.], echtgenoot van [Y.], vader van appellant en de andere belanghebbenden, verder te noemen: vader;
- [Belanghebbende sub 2.], zus van appellant;
- [Belanghebbende sub 3.], zus van appellant;
- [Belanghebbende sub 4.], broer van appellant.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 december 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 december 2010, heeft [X.] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog machtiging te verlenen met betrekking tot de verkoop en levering aan de kinderen van het recht van gebruik en bewoning van het woonhuis met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden te [postcode] [plaatsnaam] [adres], (kadastraal bekend gemeente [gemeentenaam] sectie [sectieletter 1.] nummer [sectienummer 1.] en sectie [sectieletter 1.] nummer [sectienummer 2.]) verder: de woning.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- dhr.[X.], bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J.M.H. Stevens;
- mw. mr. [Z.], fiscaal adviseur;
- mw. [Belanghebbende sub 2.];
- mw. [Belanghebbende sub 3.];
- dhr. [Belanghebbende sub 4.].
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift d.d. 31 december 2009;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [X.] d.d. 5 maart 2010;
- de notariële akte van 8 januari 1992;
- de brief van de rechtbank van 18 januari 2010.
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. Vader en moeder – zij zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd - hebben op 8 januari 1992 de hun in eigendom toebehorende woning verkocht en in (bloot) eigendom overgedragen aan hun vier hiervóór genoemde kinderen, zulks onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning als bedoeld in artikel 3:226 lid 3 BW.
3.1.2. De akte van 8 januari 1992 luidt, voor zover hier van belang:
(…)
VESTIGING RECHT VAN GEBRUIK EN BEWONING
Het recht van gebruik en bewoning zal naast het geval van overlijden van de langstlevende der rechthebbenden eveneens eindigen, indien de beide rechthebbenden of de langstlevende hunner het verkochte metterwoon zullen of zal verlaten en ontruimen (…)
3.1.3. Alleen vader woont nog in die woning. Hij is geboren op [geboortedatum] 1917 en is dus 92 jaar. Moeder woont in een verzorgingshuis. Zij lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Zij is geboren [geboortedatum] 1924 en is dus 85 jaar. Niet mag verwacht worden dat zij in de woning zal terugkeren.
3.1.4. Bij brief van 23 december 2009 heeft [X.] de kantonrechter verzocht machtiging te verlenen de woning in eigendom over te dragen aan de kinderen voor een bedrag van € 122.160,-. Naar het hof begrijpt is tussen vader en de kinderen een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning.
3.1.5. Bij beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. Daartoe werd overwogen dat, gelet op de hoogte van de liquide middelen en de inkomsten van rechthebbenden (vader en moeder), het verlenen van de gevraagde machtiging niet in hun beider belang is, doch uitsluitend is gelegen in de financiële belangen van de kinderen.
3.1.6. Aanleiding voor het verzoek is de recente wijziging van het fiscaal erfrecht, in het bijzonder het intrekken van de Resolutie van 30 november 1964, nummer D4/8981. Het volgende speelt. In het geval van overlijden van de ouders groeit de bloot eigendom aan tot vol eigendom. Deze aangroei is fiscaal belast op grond van de artikelen 10 en 21 van de Successiewet. De genoemde Resolutie voorzag erin dat voor het bepalen van de hoogte van de heffing werd aangesloten bij de waarde ten tijde van overdracht onder voorbehoud van vruchtgebruik (hier 1992). Als gevolg van het vervallen van de Resolutie met ingang van 1 januari 2010 dient gewaardeerd te worden naar het tijdstip van verkrijging (het overlijden van de ouders). [X.] stelt dat een fiscale berekening leert dat (thans) in totaal € 42.400,- verschuldigd zou zijn (bij overlijden van elk van de ouders de helft).
3.1.7. [X.] stelt voorts dat in het geval het recht van gebruik en bewoning aan de kinderen wordt verkocht, gevolgd door kwijtschelding van de koopsom, artikel 10 Successiewet niet van toepassing is, maar dat wel schenkingsrecht verschuldigd zal worden. Uitgaande van de WOZ-waarde van € 509.000,- berekent [X.] dit schenkingsrecht (in aanmerking nemende de vrijstelling van € 5.000,-) op, voor de vier kinderen samen, in totaal € 10.216,-.
3.1.8. Het hof gaat uit van de door [X.] gepresenteerde fiscale gegevens zonder deze aan een onderzoek te hebben onderworpen of gecontroleerd. De fiscus is niet gebonden aan deze gegevens.
3.2. Het hof overweegt over de vraag of de machtiging verleend kan worden, als volgt.
3.2.1. Gelet op de hiervoor geciteerde passage uit de akte van 8 januari 1992 is - gemeten naar civielrechtelijke maatstaven - het recht van gebruik en bewoning van moeder niet komen te vervallen toen zij metterwoon de woning verliet. Voor het successierecht kan dit anders zijn. Het hof heeft deze kant van het verzoek niet nader onderzocht.
Het hof gaat er hier vanuit dat moeder (en haar bewindvoerder) belang heeft bij de machtiging.
3.2.2. Ingevolge artikel 3:226 lid 4 BW is het recht van gebruik en bewoning onvervreemdbaar en kunnen de rechthebbenden de woning niet door een ander laten gebruiken of bewonen. Aldus komt de vraag op of de geplande verkoop (gevolgd door kwijtschelding, in feite dus een materiële schenking) rechtens toelaatbaar is. Naar het hof begrijpt gaat het hier om een fiscale fictie waarbij enkel het verschuldigde successierecht c.q. schenkingsrecht van belang is. Naar civielrechtelijke maatstaven kan het einde van het recht van gebruik en bewoning ook worden bewerkstelligd doordat vader en moeder afstand doen van dat recht. Voor zover vereist zal het hof het verzoek opvatten zowel als een verzoek om toestemming voor verkoop gevolgd door kwijtschelding als een verzoek om toestemming afstand te doen tegen een tegenprestatie als voornoemd ten gunste van de kinderen, als bedoeld in artikel 1:441 BW.
3.2.3. De kantonrechter heeft de machtiging geweigerd omdat deze ‘niet in hun beider belang is’. Daarmee is miskend dat het vermogen van vader niet onder beschermingsbewind staat en dat vader geen machtiging behoeft. Vader is weliswaar ter zitting niet verschenen, maar de kinderen hebben ter zitting bevestigd dat vader volledig compos mentis is en achter het plan staat. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om bij de beantwoording van de vraag of de machtiging kan worden verleend het belang van vader te betrekken.
3.2.4. De vraag of het plan (verkoop gevolgd door kwijtschelding c.q. afstand) in het belang van moeder is beantwoordt het hof bevestigend. Aangezien het recht van gebruik en bewoning onvervreemdbaar is en moeder de woning metterwoon heeft verlaten heeft het recht voor haar geen waarde (meer). Wel blijft het recht voor haar vermogen een kostenpost zijn want zij is immers mede draagplichtig voor de kosten van de woning (verzekering, WOZ, onderhoud, enz.). Deze draagplicht eindigt overigens als vader vooroverlijdt. Gelet op deze belangen van moeder kan de machtiging worden verleend.
3.2.5. De conclusie van de kantonrechter dat het plan uitsluitend in het belang van de kinderen is, is onjuist al is hun financieel belang evident. Dit belang van de kinderen staat aan het verlenen van de machtiging niet in de weg.
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
verleent machtiging om het aan moeder toekomende recht van gebruik en bewoning van de woning aan de kinderen over te dragen dan wel om daarvan afstand te doen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Feddes en Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.