GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.053.097/01
arrest van de zevende kamer van 20 april 2010
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante
eiseres in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.M.G. Pustjens,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.G. Galama,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 december 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 7 oktober 2009 tussen [de vrouw] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [de man] als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 131255/HA ZA 08-709)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij voormeld exploot met bijlagen heeft de vrouw geconcludeerd om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man alsnog integraal af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten. De vrouw heeft voorts een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis ingesteld.
2.2. Bij conclusie van antwoord in het incident en voorwaardelijke conclusie van antwoord in de hoofdzaak heeft de man de incidentele vordering en, op de voorwaarde dat het hof zich in staat en bevoegd acht om zowel in het incident als in de hoofdzaak direct een eindbeslissing te nemen, de vordering in de hoofdzaak bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van de vrouw en voorwaardelijk tot afwijzing van het hoger beroep van de vrouw.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd in het incident. Zij hebben daartoe alleen de gedingstukken van de eerste aanleg overgelegd. Het hof heeft kennis genomen van de gedingstukken in hoger beroep uit het griffiedossier.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man heeft verzocht, de door de vrouw in de appeldagvaarding aangevoerde gronden voor haar incidentele vordering tevens te beschouwen als grieven in de hoofdzaak. Er is niet gesteld of gebleken dat dit de bedoeling was van de vrouw. De vrouw heeft op grond van artikel 343 Rv de vrije keus om de grieven niet in de appeldagvaarding op te nemen, maar in een latere memorie.
3.2. Partijen zijn op 12 juni 2009 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende kinderen geboren:
- [zoon], op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
- [dochter 1.], levenloos geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
- [dochter 2.] op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
De kinderen [zoon] en [dochter 2.] hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3. Bij beschikking van 30 maart 2005 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 april 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de verdeling van de aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen, voor zover aanwezig, bevolen ten overstaan van een notaris en het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant opgenomen in de beschikking.
3.4. De vrouw woont met beide kinderen in de woning aan de [woonadres] te [woonplaats]. Deze woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen.
3.5. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld conform artikel 3.8. en 3.9. van het echtscheidingsconvenant medewerking te verlenen aan de verkoop aan een derde en na verkoop aan de levering van de echtelijke woning en bepaald dat indien de vrouw haar medewerking niet verleent, het vonnis in de plaats zal treden van de toestemming en de medewerking van de vrouw tot verkoop en levering. Dit deel van het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de vrouw conform het door partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant de echtelijke woning kan blijven gebruiken tot het moment dat deze in verband met de verkoop aan een derde opgeleverd dient te worden.
3.6. Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij het aan eiser is aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Bij deze belangenafweging moet worden nagegaan of op grond van de gebleken omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient hierbij in de regel buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 30 mei 2008, NJ 2008, 311).
3.7. De vrouw voert aan dat de tenuitvoerlegging een noodtoestand zal doen ontstaan. Zij stelt dat zij momenteel alleen belast is met de opvoeding van de kinderen en dat [zoon] ernstige psychische problemen heeft naar aanleiding van de echtscheiding van zijn ouders. Volgens de vrouw is in overleg met Virenze, Jeugdzorg en Xonar besloten dat [zoon] in 2010 na schooltijd naar de daghulp gaat voor minimaal drie dagen in de week, aangezien [zoon] abnormaal negatief gedrag vertoont. De vrouw vindt het belangrijk dat [zoon] kan blijven in zijn vertrouwde omgeving. Voorts voert de vrouw aan dat de man momenteel geen belang heeft bij de verkoop van de woning aan een derde, omdat de woning een onderwaarde heeft van € 15.000,-.
3.8. Het hof is van oordeel dat de vrouw in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank wordt afgeweken. De vrouw heeft ook in eerste aanleg al aangevoerd dat de man geen belang heeft bij verkoop van de woning en dat [zoon] psychische problemen heeft. De vrouw legt in hoger beroep met betrekking tot het door haar gestelde negatief gedrag van [zoon] (delen) van verslagen van Xonar en (delen) van documenten van Bureau Jeugdzorg over. Door de vrouw is echter niet gesteld of aangetoond dat een vertrek uit de woning bijzondere problemen bij [zoon] zou veroorzaken, laat staan dat deze problemen een zodanige noodtoestand opleveren dat het door de rechtbank vastgestelde belang van de man bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis daarvoor moet wijken.
3.9. Op grond van het voorgaande dient de incidentele vordering van de vrouw te worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten in het incident compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
3.10. In de hoofdzaak wordt de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven van de zijde van de vrouw. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
wijst de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Maastricht van 7 oktober 2009 af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verwijst de zaak naar de rol van 18 mei 2010 voor memorie van grieven aan de zijde van de man;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Den Hartog Jager en Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 april 2010.