GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 4 mei 2010
Zaaknummer: HV 200.038.696/01
Zaaknummer eerste aanleg: 179559/ FA RK 08-4435
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A.E.A. Muurmans,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.G.A.A. de Hondt-Buijs.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 april 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juli 2009, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 5 augustus 2008, dan wel met ingang van de datum van de beschikking in eerste aanleg, te weten 23 april 2009, de bij de bestreden beschikking nader vastgestelde onderhoudsbijdrage maximaal wordt vastgesteld op € 235,= per kind per maand, waarbij de indexering voor het jaar 2010 wordt uitgesloten, en de man toe te staan het per de datum van ingang van de wijziging teveel betaalde aan onderhoudsbijdragen te verrekenen met de toekomstige termijnen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2009, heeft de vrouw verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn verzoeken te ontzeggen als ongegrond en onbewezen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Tevens heeft de vrouw (voorwaardelijk) incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn inleidende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit verzoek te ontzeggen als ongegrond en onbewezen voor zover het een verlaging van de kinderalimentatie betreft en ten laste van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te bepalen op een bedrag zoals het hof juist acht, zulks bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw en tevens te bepalen dat de man gehouden is de executiekosten te betalen, indien en voor zover hij deze door niet (tijdige) betaling veroorzaakt, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2009, heeft de man verzocht de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar dit verzoek te ontzeggen als ongegrond en of onbewezen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door de kantoorgenoot van mr. Muurmans, mr. C.E.A. Heezemans;
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Hondt-Buijs.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 4 maart 2010.
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 17 oktober 1997 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [dochter] (hierna:[dochter]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], en
- [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 24 oktober 2003 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 4 november 2003 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Conform het daaraan ten grondslag liggende, tussen partijen op 25 september 2003 gesloten echtscheidingsconvenant, heeft de rechtbank bij vermelde echtscheidingsbeschikking – waarvan thans wijziging wordt verzocht – tevens vastgesteld dat de man (vanaf het moment dat hij een zelfstandige huishouding voert) € 275,= per kind per maand dient te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment
€ 317,97 per kind per maand.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – op het daaraan ten grondslag liggende zelfstandige tegenverzoek van de vrouw – bovengenoemde beschikking van 24 oktober 2003 gewijzigd in die zin dat de door de man te betalen bijdrage met ingang van 23 april 2009 nader is vastgesteld op € 326,50 per kind per maand.
3.4. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. Het hof overweegt het volgende.
3.5.1. De man heeft primair verzocht de onderhoudsbijdrage te wijzigen met ingang van 5 augustus 2008, zijnde de datum van indiening van zijn inleidende verzoek. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de wijziging te laten ingaan per datum beschikking in appel.
Het hof is echter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum, te weten 23 april 2009. Vast staat dat er door de man betaald is conform de bestreden beschikking. Het hof gaat er voorts vanuit dat de betreffende gelden zijn besteed ten behoeve van de kinderen. Gelet op het voorgaande houdt het hof in redelijkheid vast aan de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum.
3.5.2. De behoefte van de kinderen van partijen ([dochter] en [zoon]) aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage is in hoger beroep niet in geschil en wordt derhalve als vaststaand aangenomen op (geïndexeerd) € 606,38 per kind per maand in 2009.
Weliswaar heeft de man ter zitting betoogd dat het zijn bedoeling was ook een grief met betrekking tot de behoefte aan te voeren, maar nu de wederpartij noch het hof dit heeft kunnen lezen in het appelschrift van de man, wordt aan hetgeen ter zake door de man naar voren is gebracht voorbij gegaan.
3.5.3. Gelet op het per 1 maart 2009 gewijzigde artikel 1:400 BW dient bij de bepaling van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderen van partijen rekening te worden gehouden met alle onderhoudsverplichtingen die hij jegens kinderen heeft, zodat zijn draagkracht uiteindelijk over de vier kinderen ter zake waarvan hij onderhoudsplichtig is, verdeeld moet worden naar rato van hun behoefte. In verband daarmee dient het hof de behoefte van [stiefkind], stiefkind van de man, en [zoon 2.], zoon van de man en zijn nieuwe echtgenote, [nieuwe echtgenote], vast te stellen.
Behoefte [zoon 2.] en [stiefkind]
3.5.4. Het hof zoekt voor de vaststelling van de behoefte van [zoon 2.] en [stiefkind] aansluiting bij de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ als gehanteerd door de Werkgroep Alimentatienormen, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van de man met [nieuwe echtgenote].
3.5.5. Ten aanzien van [stiefkind] merkt het hof hieromtrent op dat door de vrouw is bepleit dat [stiefkind]s behoefte bepaald moet worden aan de hand van het besteedbaar inkomen van het gezin ten tijde van het huwelijk van [nieuwe echtgenote] met [stiefkind]. Het hof deelt deze opvatting niet, nu vast staat dat [stiefkind] deel uitmaakt van het gezin [gezin] en de man door het aangaan van een huwelijk met [nieuwe echtgenote] als stiefvader mede onderhoudsplichtig is geworden voor [stiefkind], zodat zijn inkomen mede bepalend is voor de behoefte van [stiefkind].
Bij de hierna te maken berekening van de ten laste van de draagkracht van de man komende kosten voor [stiefkind] wordt wel rekening gehouden met de kinderalimentatie (ter grootte van € 225,= per maand) die [stiefkind] krachtens het tussen hem en [nieuwe echtgenote] overeengekomen convenant d.d. 17 oktober 2003 voor [stiefkind] voldoet, omdat hiermee de ten laste van de man komende onderhoudskosten van [stiefkind] worden verminderd.
3.5.6. Voor de bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen van het gezin [gezin] baseert het hof zich op de overgelegde jaaropgaven betreffende 2009. Blijkens die bescheiden bedroeg het loon van de man in 2009 € 47.430,= bruto en dat van [nieuwe echtgenote] € 12.622,= bruto. Verminderd met de werkgeversbijdrage in de premie Zorgverzekeringswet en rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bij beiden en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bij [nieuwe echtgenote]) becijfert het hof de respectievelijke besteedbare maandinkomens van de man en [nieuwe echtgenote] op € 2.523,= en € 939,=. Het totale netto besteedbare inkomen van het gezin [gezin] bedroeg in 2009 derhalve € 3.462,=.
3.5.6.1. Het hof volgt de vrouw in haar ter zitting gedane stelling dat bij de becijfering van het netto besteedbaar inkomen van het nieuwe gezin, het door de man feitelijk betaalde bedrag aan kinderalimentatie ten behoeve van [dochter] en [zoon] buiten beschouwing dient te blijven, aangezien dit bedrag niet ten goede komt aan de (voor [stiefkind] en [zoon 2.] behoeftebepalende) welstand van het gezin [gezin]. Vast staat dat de man – conform de bestreden beschikking – maandelijks € 326,50 per kind als onderhoudsbijdrage aan de vrouw heeft betaald ten behoeve van [dochter] en [zoon]. Het fiscaal voordeel van de man over de betaalde kinderalimentatie bedraagt in totaal € 98,= per maand. Er dient derhalve een bedrag van netto € 555,= in mindering te worden gebracht op het onder 3.5.6. vermelde netto besteedbaar gezinsinkomen ad € 3.462,=.
De door het gezin [gezin] ten behoeve van [stiefkind] van [stiefkind] ontvangen kinderalimentatie ter grootte van € 225,= netto per maand dient echter te worden opgeteld bij het netto besteedbaar inkomen, nu dit bedrag feitelijk ter beschikking stond aan het gezin en aldus de behoeftebepalende welstand positief beïnvloedt.
Gelet hierop becijfert het hof het voor de behoefte bepalende netto besteedbaar gezinsinkomen van het gezin [gezin] op
€ 3.132,= per maand.
3.5.7. Met inachtneming van de voor het jaar 2009 geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’ en de leeftijd van de minderjarigen in het gezin [gezin] (zoon [zoon 2.], geboren op 18 juli 2005 en stiefzoon [stiefkind], geboren op 25 maart 1999) in 2009 kan de totale behoefte van [zoon 2.] en [stiefkind] in 2009 worden vastgesteld op circa € 710,= per maand, derhalve op € 355,= per kind per maand.
Zoals vermeld betaalt [stiefkind] voor [stiefkind] maandelijks een bedrag van € 225,= aan [nieuwe echtgenote] als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De aanvullende behoefte van [stiefkind] bedraagt derhalve € 130,= per maand. De stelling van de vrouw dat van [stiefkind] een hogere kinderbijdrage zou kunnen worden gevraagd, acht het hof niet aannemelijk. Gelet op het inkomen van [nieuwe echtgenote], is zij niet in staat enige bijdrage ten behoeve van [zoon 2.] en [stiefkind] te voldoen.
De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat [nieuwe echtgenote] in verband met de zorg voor [zoon 2.] niet in staat is een hoger inkomen te genereren.
3.5.8. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de hem opgelegde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De man is voorts van mening dat ook de vrouw dient bij te dragen in deze kosten en dat de rechtbank een onjuist uitgangspunt heeft genomen bij de berekening van ieders draagkracht.
Teneinde het aandeel van beide partijen in de behoefte van [dochter] en [zoon] te kunnen vaststellen, zal het hof ieders draagkracht berekenen.
3.5.9. Met betrekking tot de financiële situatie van partijen gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Ten aanzien van de berekening van de draagkracht van beide partijen merkt het hof op dat volgens de Trema-normen voorrang van kinderalimentatie onder meer tot gevolg heeft dat bij de bepaling van de draagkracht geen rekening wordt gehouden met de nieuwe partner of echtgenote. Dit heeft uiteraard te gelden voor beide partijen, waarbij irrelevant is dat de man opnieuw gehuwd is en de vrouw samenwoont. Het hof hanteert dan ook zowel bij de man als bij de vrouw de bijstandsnorm voor een alleenstaande, terwijl bij de woonlasten bij beide partijen rekening wordt gehouden met de helft van de totale last.
3.5.10. Draagkracht van de vrouw
Het fiscaal jaarinkomen van de vrouw bedraagt € 43.195,=, inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) (onbetwist).
In fiscaal opzicht houdt het hof aan de zijde van de vrouw ten behoeve van de draagkrachtvergelijking rekening met de helft van het eigenwoningforfait (gebaseerd op een WOZ-waarde van € 459.000,= becijfert het hof het forfait voor de vrouw op
€ 1.262,=) en de helft van de fiscaal aftrekbare hypotheekrente, alsmede met de haar toekomende algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Eén en ander resulteert in een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.630,= per maand. Daarop strekken in mindering de navolgende lasten van de vrouw.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 400,= aan hypotheekrente;
€ 47,50 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat zij met ingang van 1 mei 2010 als gevolg van haar ontslag niet langer recht heeft op de haar toegekende personeelskorting op de hypotheekrente, zodat de hypotheekrente met ingang van die datum hoger is. Het hof stelt echter vast dat het gaat om een beperkte verhoging van het maandelijks te betalen bedrag zodat wordt uitgegaan van een woonlast van € 400,= per maand.
Ziektekosten (onbetwist)
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 83,49 aan basispremie ZVW en € 30,37 aan aanvullende premie;
- € 186,12 aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 13,00 aan verplicht eigen risico;
- minus € 43,00 zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 1.216,= per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van onderhoudsbijdragen, zodat het hof de draagkracht van de vrouw becijfert op € 851,= per maand.
3.5.11. Draagkracht van de man
Het fiscaal jaarinkomen van de man bedraagt volgens de jaaropgave 2009 € 47.430,=, inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
In fiscaal opzicht houdt het hof aan de zijde van de man ten behoeve van de draagkrachtvergelijking rekening met de hem toekomende algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Eén en ander resulteert in een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.709,= per maand. Daarop strekken in mindering de navolgende lasten van de man.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 270,= aan huur.
Ziektekosten (onbetwist)
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 82,49 aan basispremie ZVW en € 43,55 aan aanvullende premie;
- € 186,12 aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 13,00 aan verplicht eigen risico;
- minus € 43,00 zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van
€ 1.459,= per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van onderhoudsbijdragen, zodat het hof de draagkracht van de man becijfert op € 1.021,= per maand.
Met betrekking tot de voor [dochter] en [zoon] te betalen onderhoudsbijdrage heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Het hof zal dit voordeel (€ 98,= per maand) optellen bij de draagkracht van de man, zodat deze in totaal wordt vastgesteld op
€ 1.119,= per maand.
Verdeling van de draagkracht van de man
3.5.12. Aangezien in het onderhavige geval de totale draagkracht van de man dient te worden verdeeld over de vier kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is, stelt het hof vervolgens de verdeling van de draagkracht van de man over de vier kinderen vast.
3.5.13. De behoefte van [zoon] en [dochter] heeft het hof onder rechtsoverweging 3.5.2. vastgesteld op (afgerond) € 606,= per kind per maand.
Het aandeel van de man in de behoefte van [stiefkind] bedraagt blijkens rechtsoverweging 3.5.7. € 130,= en dat in de behoefte van [zoon 2.] € 355,=.
De beschikbare draagkracht van de man bedraagt € 1.119,= per maand, zodat de verdeling van de draagkracht van de man over alle vier de kinderen als volgt schematisch kan worden weergegeven:
Kind Behoefte Wegingsfactor Verdeling
[dochter] 606 606/1697 400
[zoon] 606 606/1697 400
[zoon 2.] 355 355/1697 234
[stiefkind] 130 130/1697 85 +
Totaal 1697 1119
3.5.14. Aldus berekend is van de totale draagkracht van de man € 800,= beschikbaar voor [dochter] en [zoon 2.].
Verdeling van ieders draagkracht in de behoefte van [dochter] en [zoon]
3.5.15. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend door ieders draagkracht ten behoeve van [dochter] en [zoon] (voor de vrouw onder rechtsoverweging 3.5.10. becijferd op € 851,= en voor de man onder rechtsoverwegingen 3.5.11. tot en met 3.5.14. becijferd op € 800,=) te delen door de totale draagkracht (€ 851,= + € 800,=) vermenigvuldigd met de behoefte, hetgeen in de onderhavige casus resulteert in de volgende berekening:
maximale aandeel van de man in de behoefte van [dochter]/[zoon]:
800/1651 x 606 = € 294 (per kind per maand)
maximale aandeel van de vrouw in de behoefte van [dochter]/[zoon]:
851/1651 x 606 = € 312 (per kind per maand).
Vaststelling van de alimentatie
3.5.16. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen en rekening houdend met alle relevante fiscale aspecten (waaronder het aan alle kinderen toekomende fiscale voordeel in verband met betaalde kinderalimentatie), heeft de man de draagkracht om € 294,= per maand voor [dochter] en [zoon] te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Het hof acht deze bijdrage ook redelijk na vergelijking van de financiële situatie van partijen en na beoordeling van de verdeling van de draagkracht van de man over alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is.
3.5.17. Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 23 april 2009;
wijzigt de beschikking van 24 oktober 2003 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, en
- [zoon] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
in die zin dat de bijdrage van de man, aan de vrouw te voldoen, met ingang van 23 april 2009 nader wordt vastgesteld op
€ 294,= per kind per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Milar, Mertens en Van der Velden en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.