4.2.1. In r.o. 2.1.-2.5. van het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten wordt uitgegaan. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht. Voor zover in hoger beroep van belang gaat het om het volgende.
4.2.2. Op 11 maart 2004 is bij een door [X.] gedreven onderneming te ’s-Hertogenbosch een partij vuurwerk in beslag genomen omdat [X.] niet over de vereiste vergunning zou beschikken. Kort daarna bleek dat [X.] wel over de vereiste vergunning beschikte. De partij vuurwerk is op 22 maart 2004 afgevoerd naar de Dienst Domeinen. Door de economische politierechter is op 16 januari 2006 (onder meer) teruggave van de partij vuurwerk gelast. De Dienst Domeinen kon niet aan deze last voldoen.
4.2.3. Op 10 augustus 2006 is door mr. Hoegee, de toenmalige advocaat van [X.], bij de Officier van Justitie te ‘s-Hertogenbosch aanspraak gemaakt op vergoeding van de waarde van de in beslag genomen en terug te geven zaken. Blijkens deze brief was bijgevoegd een lijst met daarin de aantallen en het soort in beslag genomen vuurwerk, met daarbij “de prijs per doos” exclusief btw. Niet in discussie is dat dit de inkoopprijs betrof.
De totale schade waarop [X.] aanspraak maakte werd berekend op € 6.994,22 in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 maart 2004 en buitengerechtelijke kosten, in totaal een bedrag van € 8.478,70. Verzocht werd te bevorderen dat de Staat/de bewaarder genoemd bedrag aan [X.] betaalbaar zou stellen.
4.2.4. Op 28 augustus 2006 schreef de Dienst Domeinen aan [X.] dat zij in opdracht van de Officier van Justitie aan haar een partij vuurwerk moest teruggeven, maar, aldus de Dienst Domeinen:
“Op grond van een door het openbaar Ministerie verstrekte algemene machtiging werd(en) deze vernietigd. Wij zijn verplicht om u de getaxeerde waarde uit te betalen. Het gaat om een bedrag van € 1.708,10 (..).”
4.2.5. Op 26 september 2006 beantwoordde het Openbaar Ministerie de brief van de advocaat van [X.] van 10 augustus 2006 met de mededeling dat op 28 augustus door de Dienst Domeinen een bedrag aan [X.] was uitgekeerd van € 1.708,10: “Hierbij is bepaald dat per kilogram vuurwerk € 1,45 dient te worden berekend. (..) Indien u namens uw cliënt bezwaar wenst te maken tegen de hoogte van het bedrag kunt u zich richten tot de Domeinen (..)”
4.2.6. Bij brief van 30 oktober 2006 schreef mr. Schrömbges, de raadsman van [X.] aan de Dienst Domeinen dat het voorgestelde bedrag voor [X.] te laag was. “Bij verkoop door mevrouw [X.] zou de inbeslaggenomen partij vuurwerk aanzienlijk meer hebben opgebracht.” Verwezen werd naar de brief van mr. Hoegee van 10 augustus 2006.
4.2.7. Op 7 november 2006 werd door de gemachtigde van [X.] bezwaar gemaakt bij de Dienst Domeinen tegen de hoogte van het aan [X.] te betalen bedrag van € 1.708,10:
“Zoals uit de brief van 10 augustus 2006 mag blijken is de inkoopprijs van het inbeslaggenomen vuurwerk € 6.994,22. Dit bedrag dient nog vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf het moment van inbeslagname, te begroten op
€ 769,86. (..) Het bedrag zoals dit door Domeinen is getaxeerd is vele malen lager dan de inkoopprijs van het inbeslaggenomen vuurwerk (..) het moet gaan om de prijs die het vuurwerk bij verkoop redelijkerwijze zou hebben opgebracht. Dit bedrag moet naar het oordeel van [X.] in ieder geval minimaal de inkoopprijs inclusief wettelijke rente zijn, zodat in ieder geval de kosten van aankoop van vervangend vuurwerk vergoed worden en daarmee de geleden schade ten gevolge van inbeslagname.(..)”
De raadsman schreef vervolgens dat [X.] ook aanspraak maakte op vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand tot een totaal van € 773,66 subsidiair € 664,--.
4.2.8. In aanvulling op dit bezwaarschrift schreef de raadsman op 29 november 2006 aan de Dienst Domeinen: “In mijn eerder ingediende bezwaarschrift is enkel de inkoopprijs gevraagd als schadevergoeding. Zulks komt mij indachtig artikel 119, lid 2 WvSv niet juist voor, reden waarom het bedrag van € 7.764,08 te verhogen is met een percentage van 2,4 % om te komen tot de verkoopprijs die het vuurwerk bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht. Indien voornoemd percentage wordt toegepast op de inkoopprijs, wordt gekomen tot een verkoopprijs van € 7.950,41. Dit bedrag is aan cliënte uit te betalen conform artikel 119, lid 2 WvSv. (..)”
4.2.9. De Dienst Domeinen reageerde op 6 december 2006 op de correspondentie van de raadsman van [X.] met de (herhaalde) opmerking dat zij het bezwaarschrift als klacht in behandeling zou nemen. Voorts schreef zij dat de door haar oorspronkelijk gehanteerde kiloprijs “aan de lage kant is geweest” en dat een hernieuwd aanbod tot vergoeding wordt gedaan: “Het lijkt ons in ieder geval redelijk de inkoopwaarde van het vuurwerk te vergoeden t.w. € 5.877,49. Wij zien geen grond de BTW te vergoeden aangezien uw cliënt deze aankoop reeds eerder heeft kunnen verrekenen met de jaarlijkse belastingaangifte.
Voorts claimt u 2,4 % opslag toegepast over de inkoopprijs inclusief BTW om te komen tot de te verwachten verkoopprijs. Wij maken u erop attent dat art. 119 Sv lid 2 nadrukkelijk bepaalt dat deze opbrengst de vermoedelijke opbrengst betreft welke gerealiseerd wordt bij de bewaarder.” Aangeboden werd vervolgens een opslag van 1,2% en de wettelijke rente vanaf de datum van de last tot teruggave. De Dienst Domeinen zag geen reden tot het vergoeden van de kosten van rechtsbijstand omdat het inschakelen van een rechtshelper niet verplicht was, maar de vrije keuze was van [X.].”Wij hebben uw cliënt reeds een aanbod gedaan voor uitkering van € 1.708,10. Wij zullen dit bedrag verhogen tot € 6.150,02. Wanneer uw cliënt aanspraak wil maken op uitkering van dit bedrag verzoeken wij u bijgevoegd betaalformulier ingevuld en ondertekend aan ons te retourneren.”
4.2.10. De raadsman van [X.] antwoordde in zijn brief van 5 januari 2007 dat in het onderhavige geval, waar de Dienst Domeinen zelf eerst een veel te laag bod deed, vergoeding van de kosten van rechtsbijstand wel op haar plaats is. Ook bestreed hij dat de rente eerst vanaf de datum van de last behoeft te worden vergoed. Over het voorgestelde opslag- percentage schreef de raadsman: “De voorgestelde opslag dekt de kosten niet. Nogmaals wordt verzocht om het hogere percentage van 2,4% te vergoeden.”
4.2.11. De Dienst Domeinen handhaafde bij brief van 16 januari 2007 het eerder gedane aanbod.
4.2.12. Op 1 maart 2007 stuurde de raadsman van [X.] aan de Dienst Domeinen het door [X.] ingevulde en ondertekende betaalformulier voor de uitbetaling aan haar van € 6.150,02. In de begeleidende brief schreef hij: “Ik verzoek u het verschuldigde bedrag ad € 6.150,02 uiterlijk vrijdag 16 maart 2007 om 12.00 uur te voldoen door bijschrijving (..). Indien u niet binnen deze termijn tot betaling overgaat, zal aanspraak gemaakt worden op wettelijke rente vanaf 1 maart 2007 (..)”
4.2.13. Tussen partijen is niet betwist dat het bedrag van € 6.150,02 aan [X.] is uitbetaald.
4.2.14. [X.] heeft de Staat in rechte betrokken en in eerste aanleg betaling gevorderd van € 15.717,71 met rente en kosten omdat zij meer schade heeft geleden dan de schade die door de Dienst Domeinen aan haar is vergoed.
4.2.15. Ter comparitie heeft [X.] onder meer verklaard: “Als mijn gerechtelijke kosten vergoed waren en de factor 2,4 was toegepast in plaats van een percentage van 2,4%, dan hadden we hier niet gezeten. (..) Ik moest van mr. Hoegee het oorspronkelijk aangeboden bedrag van € 1.800,-- aanvaarden. (..) Ik wilde dat bedrag wel aanvaarden, maar alleen onder voorbehoud, volgens hem kon dat niet. Ik wilde mijn winst nog vergoed zien en alle bijkomende kosten. (..) Vervolgens ben ik bij mr. Schrömbges terecht gekomen. Hij heeft mij geadviseerd om het laatste door Domeinen geboden bedrag te accepteren als voorschot en dat er dan later nog een procedure kwam om de rest van de schade te verhalen. Ik heb niet de bedoeling gehad om met aanvaarding van het bod van Domeinen finale kwijting voor al mijn schade te geven. (..) Ik heb in 2004, na de inbeslagname, nieuw vuurwerk gekocht, zodat ik dat jaar gewoon kon verkopen (..).”
Mr. Schrömbges verklaarde ter comparitie: “(..) Wij gaan voor volledige schadeloosstelling en dat leidt tot een hogere schade dan de schade die op grond van art. 119 Sv kan worden toegekend. In zover is deze procedure ook bedoeld om een fout recht te zetten in verband met het feit dat een toeslag van 2,4% bovenop de inkoopwaarde van het vuurwerk is gevraagde in plaats van een vermenigvuldigingsfactor 2.4.”
4.2.16. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen omdat zij van oordeel was dat [X.] ter zake van de schadeposten die zij in de procedure vordert reeds een overeenkomst heeft gesloten met de Staat, op grond waarvan deze schadeposten reeds (deels) door de Staat zijn vergoed tegen finale kwijting voor het geheel en [X.] dus geen vordering meer heeft op de Staat.
[X.] had nog aangevoerd dat haar gemachtigde zich tijdens de onderhandelingen had vergist ten aanzien van de omreken- factor om te komen van de inkoopwaarde naar de verkoopwaarde: dit moest niet zijn 2,4 % maar een factor 2,4. Dit leidde de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat, naar de rechtbank overwoog, gesteld noch gebleken was dat de Dienst Domeinen tijdens de onderhandelingen wist of behoorde te weten dat [X.] zich had vergist. De rechtbank kende daarbij betekenis toe aan het feit dat de maatstaf van art. 119 lid 2 Sv niet (zonder meer) gelijk te stellen is aan de opbrengst die [X.] had kunnen realiseren in haar winkel.