ECLI:NL:GHSHE:2010:BM6788

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004670-08 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van oproeping in ontnemingszaak door gebrek aan vertaling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2010, werd de nietigheid van een oproeping in een ontnemingszaak aan de orde gesteld. De veroordeelde, geboren in Polen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2008. De oproeping voor de terechtzitting van het hof was op 2 april 2010 verzonden naar het adres van de veroordeelde in Polen, maar zonder bijgevoegde vertaling in de Poolse taal.

Het hof overwoog dat, gelet op de wijziging van artikel 588 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering per 1 juli 2004, de oproeping nietig verklaard moest worden. De wet vereist dat dagvaardingen en oproepingen vertaald worden in de taal van het land waar de geadresseerde verblijft, of in een andere taal die de geadresseerde machtig is. In dit geval was er geen bewijs dat de oproeping in de Poolse taal was vertaald, ondanks het feit dat de veroordeelde eerder bijstand had gehad van een Poolse tolk.

De advocaat-generaal had betoogd dat het ontbreken van een vertaling zou moeten leiden tot schorsing van het onderzoek. Echter, het hof stelde vast dat het onderzoek ter terechtzitting pas kan worden geschorst als het rechtsgeldig is aangevangen. Aangezien de oproeping niet aan de wettelijke vereisten voldeed, werd deze nietig verklaard. De beslissing van het hof benadrukt het belang van naleving van de vertaalplicht in het strafproces, vooral in zaken waarbij de veroordeelde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004670-08 (OWV)
Uitspraak : 19 mei 2010
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2008 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-825079-06 tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats in Polen] op [1964],
wonende te [adres in Polen],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van de oproeping in hoger beroep
Bij de stukken van de zaak bevindt zich het dubbel van de oproeping van de veroordeelde van 2 april 2010 om te verschijnen ter terechtzitting van het hof van 19 mei 2010 teneinde tegenwoordig te zijn bij de behandeling in hoger beroep van de jegens hem uitgebrachte ontnemingsvordering.
Die oproeping is blijkens de daarbij behorende akte van uitreiking op 2 april 2010 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat van de veroordeelde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Op diezelfde dag is een afschrift van de oproeping per aangetekende post verzonden aan het hierboven genoemde adres van de veroordeelde in Polen. Niet is gebleken dat de oproeping werd vergezeld van een vertaling daarvan in de Poolse taal.
Blijkens een GBA-overzicht van 2 april 2010 was de veroordeelde op die datum niet gedetineerd.
De veroordeelde is niet verschenen ter terechtzitting van 19 mei 2010. Evenmin is namens hem een raadsman verschenen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een vertaling van de oproeping dient te leiden tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop dient te worden gesteld dat het onderzoek ter terechtzitting eerst kan worden geschorst, indien dat onderzoek rechtsgeldig is aangevangen door een op wettige wijze betekende dagvaarding c.q oproeping.
Bij arrest van 12 maart 2002 (NJ 2002/317, LJN AD5163) heeft de Hoge Raad bepaald dat niet-naleving van verdragsverplichtingen betreffende bijvoorbeeld de taal waarin de dagvaarding moet zijn gesteld, niet leidt tot nietigheid van de dagvaarding, maar wel grond kan vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting (rov. 3.20 sub d en 3.34 sub c).
Bij Wet van 18 maart 2004, Stb. 107, in werking getreden op 1 juli 2004, is artikel 588, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd, in die zin dat – voor zover hier van belang – aan dat artikellid is toegevoegd het voorschrift dat dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal.
Naar het oordeel van het hof behoort de met ingang van 1 juli 2004 in artikel 588, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vastgelegde vertaalplicht tot de in acht te nemen betekeningsvoorschriften, zodat niet-naleving van die vertaalplicht leidt tot nietigheid van de dagvaarding c.q. (in ontnemingszaken) de oproeping.
Op de terechtzitting van de rechtbank van 22 oktober 2008 heeft de veroordeelde bijstand gehad van een tolk in de Poolse taal, omdat de veroordeelde er blijk van gaf de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen. Uit niets blijkt dat hierin ten tijde van het verzenden van de oproeping tegen de terechtzitting van het hof van 19 mei 2010 verandering was gekomen.
Nu niet blijkt dat de oproeping voor de onderhavige terechtzitting is vertaald in de Poolse taal, zal het hof die oproeping nietig verklaren.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de oproeping in hoger beroep nietig.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. F.A.G.M. Vluggen,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 19 mei 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.