ECLI:NL:GHSHE:2010:BN1744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.024.415
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Huijbers-Koopman
  • L. van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van MECC voor schade door brand tijdens beurs in Maastricht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de besloten vennootschap Maastricht Expositie & Congrescentrum (MECC) BV voor schade die is ontstaan door een brand tijdens een beurs in januari 2007. De appellante, handelend onder de naam [X], had deelgenomen aan de beurs en had haar glassculpturen opgeslagen in een opbergruimte die door MECC was aangeboden. Tijdens de nacht van 12 op 13 januari 2007 brak er brand uit in deze opbergruimte, waardoor alle sculpturen verloren gingen. De appellante heeft MECC aansprakelijk gesteld voor de schade, onder verwijzing naar verschillende artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder onrechtmatige daad en aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten rondom de brand, de rol van MECC en de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de oorzaak van de brand. Er zijn verschillende rapporten gepresenteerd die de oorzaak van de brand trachten vast te stellen, waarbij onder andere is gekeken naar de elektrische installatie en de omstandigheden waaronder de brand is ontstaan. Het hof concludeert dat de brand niet is ontstaan door een gebrek in de elektrotechnische installatie van MECC, maar mogelijk door brandstichting met gebruik van motorbenzine.

De appellante heeft verschillende gronden aangevoerd voor haar vordering, waaronder de stelling dat MECC onrechtmatig heeft gehandeld door de brandresten op te ruimen voordat zij de gelegenheid had om onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand. Het hof oordeelt echter dat MECC zorgvuldig heeft gehandeld en dat de opruimwerkzaamheden noodzakelijk waren om de beurs niet in gevaar te brengen. De vorderingen van de appellante worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.024.415
arrest van de vierde kamer van 15 juni 2010
in de zaak van
[APPELLANTE], handelend onder de naam [X],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R.E. Troost,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MAASTRICHTS EXPOSITIE & CONGRESCENTRUM (MECC) BV,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.A. van den Bosch-Broeren,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 december 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 29 oktober 2008 tussen appellante - [appellante] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde - Mecc - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 119006/HA ZA 07-378)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] zes producties overgelegd en grieven aangevoerd - door [appellante] genummerd 1 tot en met 3 en door Mecc genummerd I tot en met XIX - en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vordering en afwijzing van de vordering van Mecc.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Mecc vier producties overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het dossier van [appellante] bevindt zich een akte van 13 oktober 2009. Uit het rolbericht blijkt dat deze akte is geweigerd, zodat de akte geen deel uitmaakt van de processtukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Met de grieven is het geschil - met uitzondering van het punt hierna onder 4.5.1 vermeld - in volle omvang aan het hof voorgelegd. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In de overwegingen onder 3.1 tot en met 3.11 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Onder de punten 3.1 tot en met 3. 8 en ook in het overige deel van haar memorie van grieven heeft [appellante] opmerkingen gemaakt over deze feitenweergave een aanvullingen voorgesteld. Hiermee en met het verweer dienaangaande van Mecc rekening houdend - voorzover van belang - zal het hof een nieuwe samenvatting geven van de feiten.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellante] dreef in 2007 een onderneming onder de naam [X]. Zij hield zich onder meer bezig met de verkoop van exclusieve glassculpturen. Zij was deelneemster aan het project Topshops, een activiteit van een reclamebureau, te Maastricht.
b. Mecc drijft een onderneming die zich toelegt op het doen exploiteren van het congres- en beurscentrum Mecc te Maastricht, het organiseren van tentoonstellingen, beurzen, congressen etcetera.
c. In de periode van 12 tot en met 14 januari 2007 zijn in het tentoonstellingscomplex van Mecc de gecombineerde klassieke automobielbeurzen InterClassic en TopMobielbeurs gehouden. Op donderdag 11 januari 2007 is een relatieontvangst georganiseerd en een preview-avond. Het concept InterClassic is eigendom van Mecc, het concept TopMobiel is eigendom van [Y] B.V. De beurzen werden georganiseerd in samenwerking tussen Mecc en [Y] B.V. [persoon 1] was in dienst van [Y] B.V. en nauw bij de organisatie van het evenement betrokken.
d. Aan de beurzen werd ook deelgenomen door een collectief genaamd TopShops Holland, verder te noemen: TopShops, dat ieder jaar exposeert op de TopMobiel beurs. Via TopShops nam [appellante] met haar bedrijf deel aan de beurs. Ook [bedrijf 4] nam via TopShops deel aan de beurs. De contactpersoon van TopShops was voor Mecc [persoon 2]. In de westhal van het complex van Mecc was een paviljoen ingericht dat werd gedeeld door bij TopShops aangesloten standhouders enerzijds en Chapeau!Magazine anderzijds. Centraal in die hal was een afsluitbare opbergruimte gecreëerd voor de standhouders van Topshops en Chapeau!Magazine. Tussen de voor ieder van hen bestemde delen bevond zich een gesloten tussenwand. De opbergruimte was aan de bovenkant open. Mecc heeft de betrokkenen geadviseerd waardevolle spullen 's nachts in de opbergruimte te stallen, om deze aan het oog van derden te onttrekken en de toegang tot die spullen te bemoeilijken.
e. De stroomvoorziening in de stands werd in opdracht van Mecc verzorgd door ExpoTech, die de door haar aan de standhouders geleverde elektrische voorzieningen aansloot op de elektrotechnische installatie in de expositiehal.
f. [appellante] exposeerde in haar stand 18 glassculpturen. Aan het eind van donderdag 11 en vrijdag 12 januari 2007 werden deze sculpturen opgeslagen in de hiervoor genoemde opbergruimte. [appellante] had vier sculpturen verkocht en één sculptuur weggeschonken.
g. In de nacht van vrijdag 12 op zaterdag 13 januari 2007 is brand uitgebroken in de opbergruimte. De brand werd via een pieper om 01.46 uur gemeld bij het personeel van Securitas, dat de beveiliging van het beurscentrum verzorgde. Het beveiligingspersoneel is begonnen met bluswerkzaamheden. Toen de brandweer om 01.49 uur arriveerde behoefde deze nog slechts na te blussen.
h. Omstreeks 02.30 hebben medewerkers van Mecc [persoon 1] van [Y] B.V. gebeld. Deze arriveerde omstreeks 03.00 uur ter plekke. Daar was ook aanwezig de inmiddels op verzoek van de brandweer door de Verzekeringshulpdienst ingeschakelde salvagecoördinator [persoon 3]. [persoon 1] heeft een kwartier na zijn aankomst [persoon 2] gebeld en haar van de brand op de hoogte gesteld. [persoon 2] kwam niet onmiddellijk naar de expositiehal, zij arriveerde op zaterdagmorgen na het ontbijt. Kort na de brand heeft op advies van [persoon 3] het brandreconditioneringsbedrijf [Z] B.V. te [vestigingsplaats] de brandresten opgeruimd en afgevoerd naar haar opslagruimte in Heerlen.
i. Alle glassculpturen die zich in de opbergruimte bevonden zijn door de brand verloren gegaan.
j. Naar de oorzaak van de brand zijn diverse onderzoeken gedaan, van deze onderzoeken zijn rapporten opgesteld.
In opdracht van [bedrijf 1], namens de verzekeraar van Mecc, is een onderzoek gedaan door [bedrijf 2]. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een voorlopig rapport van 2 februari 2007, een rapport van 1 maart 2007, een aanvullend rapport van 5 juni 2007 en een aanvullend rapport van 25 februari 2008. In het rapport van 1 maart 2007 is onder meer het volgende vermeld:
4. BRANDBEELD
4.1 Algemeen
Het brandbeeld kon door ons niet meer beoordeeld worden daar alles direct na blussing al geruimd was. Door personeel van het MECC waren enkele situatiefoto's gemaakt die ter beschikking werden gesteld. Voorts werden door de salvage-coördinator foto's gemaakt die eveneens ter beschikking werden gesteld. (...) Op basis van de ter beschikking gestelde foto's kan nauwelijks een goed beeld gevormd worden van de situatie na blussing.(...)
4.2. Onderzoek restanten bij [Z]
Bij [Z] werd een onderzoek ingesteld aan de veiliggestelde restanten (...). De portable elektrische verdeelinrichting werd door ons veilig gesteld voor nader onderzoek. Dat gold ook voor een grote bundel kabels en snoeren e.d. Bij het onderzoek in de restanten werd een groot rose-kleurig doek aangetroffen dat zwaar naar benzine rook (...). Het doek was nog grotendeels intact, doch er kleefden wel brandresten en gesmolten glazen sculptuurresten aan. Een kleiner deel was al door brand aangetast. (...)
Ook bevond zich tussen de restanten een snoerhaspel. Deze vertoonde slechts een zeer oppervlakkige vuuraantasting van de buitenste windingen (...) en heeft kennelijk in het randgebied van de brand gelegen. Deze haspel kan dan ook zonder meer als veroorzaker voor de brand worden uitgesloten.
4.3 Nader onderzoek veiliggestelde restanten.
(...) De elektrische verdeelinrichting (...) vertoonde duidelijk het beeld van een vuuraantasting van buitenaf. Na demontage bleek de binnenzijde met componenten en bedrading geheel gaaf te zijn en op geen enkele wijze door vuur of hitte te zijn aangetast(...). Ook de voedingskabel vanuit de tunnel van de hal naar de verdeelinrichting vertoonde slechts een zeer geringe aantasting van buitenaf (...). De zekeringen, schakelaars en aardlekbeveiligingen waren onaangetast (...). De bundel kabels en snoeren werd minutieus onderzocht. Deze bundel bevatte zowel door vuur aangetaste bekabeling als gave bekabeling (...) Nergens werden aan de bekabeling en snoeren sporen van (kort)sluiting en/of overmatige hitte-in-werking (ten gevolge van overbelasting of overgangsweerstanden) geconstateerd.
5. OORZAAKONDERZOEK
5.1. Uitsluiting elektra als oorzaak
Op basis van het bovenstaande kan een brand ontstaan vanuit de verdeelinrichting en/of de voedende bekabeling geheel uitgesloten worden. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dan ook een elektrische oorzaak in de afgaande bekabeling als oorzaak worden uitgesloten. Daarbij wordt opgemerkt dat de dagstroom was uitgeschakeld en er op de nachtstroom alleen maar een koelkastje in een keukenmeubel was aangesloten.(...)
5.2. Vermist geldkistje.
Feitelijk staat vast dat er een geldkistje van Chapeau weg is. Dit kon niet door het vuur verbranden. Bovendien werd ook geen muntgeld aangetroffen tussen de restanten bij [Z].
5.3. Aanwezigheid motorbenzine
In een doek tussen de veiliggestelde brandresten werden overduidelijk de restanten van motorbenzine aangetoffen. (...)
5.4. Beschouwingen m.b.t. de oorzaak
(...) Op basis van het bovenstaande mag dan ook zeker niet uitgesloten worden dat er sprake is geweest van diefstal van het geldkistje (...) en dat er vervolgens brand is gesticht met gebruikmaking van motorbenzine.
k. In opdracht van [bedrijf 1] is tevens een onderzoek ingesteld door [bedrijf 3], resulterend in een rapport van 26 juni 2007. Het onderzoek was met name gericht op de elektrische verdeelkast. De conclusie van het onderzoek is dat met een grote mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de oorzaak van de brand niet is gelegen in de verdeelkast.
l. In opdracht van de verzekeraar van [appellante], Delta Lloyd, is een onderzoek ingesteld door Expertise Service Center Team Speciale Zaken, in de persoon van [persoon 4]. Daarvan is rapport uitgebracht op 9 juni 2007. Volgens dit rapport mag geen conclusie worden verbonden aan het onderzoek door [bedrijf 2], gezien de wijze waarop de brandresten (door een ander dan [bedrijf 2]) zijn veiliggesteld en opgeruimd en de onduidelijkheid over de vraag hoe het personeel van [Z] daarmee is omgegaan. [persoon 4] heeft de elektrische verdeelkast en kabels onderzocht en vermeldt daarover: Er waren geen sporen in deze kast aanwezig die wijzen op een ontstaan van brand vanuit deze kast. Of de brand is ontstaan door elektrische (voedings-)kabels die op deze kast waren aangesloten, kan niet worden uitgesloten.(...) Door [bedrijf 2] waren een groot aantal elektrische kabels in de brandresten bij [Z] aangetroffen. (...) Door [bedrijf 2] werden deze kabels aan mij, rapporteur, getoond(...). [bedrijf 2] stelt dat er nergens sporen van (kort-)sluiting en/of overmatige hitte-inwerking (ten gevolge van overbelasting of overgangsweerstanden) werd geconstateerd. Hierin heeft hij slechts gedeeltelijk gelijk. Sporen van (kort-)sluiting werden ook door mij niet aangetroffen. Doch [bedrijf 2] moet weten dat bij een overbelasting van een spanningvoerende kabel er geen kortsluitsporen ontstaan evenmin hoeven er versmeltingen van koperen delen plaats te vinden. Toch kan er sprake zijn geweest van een overbelasting. Zeker gezien de staat waarin enkele van de getoonde kabels, na de brand, verkeren.
[persoon 4] acht het rapport van [bedrijf 2] niet voldoende onderbouwd om een elektrische brandoorzaak uit te sluiten noch om te veronderstellen dat sprake is geweest van brandstichting. Volgens hem is aannemelijk en zijn daarvoor ook aanwijzingen dat sprake is van een elektrisch opgetreden gebrek aan de door het Mecc gefaciliteerde stroomvoorziening, gezien de staat waarin de vele elektrische kabels verkeren en na de brand zijn aangetroffen.
m. De verzekeraar van [appellante], Delta Lloyd, heeft aan haar, na inhouding eigen risico, een bedrag uitgekeerd van € 110.239,44.
4.3.1 [appellante] heeft Mecc aansprakelijk gesteld voor de door haar ten gevolge van de brand geleden schade. Zij vorderde - kort weergegeven - sub I een verklaring voor recht dat Mecc aansprakelijk is voor de door de brand veroorzaakte materiële en immateriële schade en/of dat Mecc onrechtmatig heeft gehandeld, sub II primair veroordeling van Mecc tot voldoening van haar schade op te maken bij staat, een en ander te verminderen met de door de verzekeraar van [appellante] aan haar betaalde schadevergoeding, en subsidiair veroordeling van Mecc tot betaling van tot betaling van € 264.000,-- excl. btw.
4.3.2. [appellante] voerde daartoe de volgende grondslagen aan - kort weergegeven -:
A) Mecc heeft onrechtmatig gehandeld (artikel 6:162 BW);
B) aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 170 lid 1 BW, fout van een ondergeschikte van Mecc;
C) aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 171 BW, een fout van een niet-ondergeschikte verricht ter uitoefening van het bedrijf van Mecc;
D) aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 172 BW voor een gedraging/fout van een vertegenwoordiger van Mecc;
E) aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 173 BW voor een gebrekkige roerende zaak;
F) aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW voor een opstal die niet aan de te stellen eisen voldoet;
G) Mecc is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende contractuele verbintenis;
H) Mecc heeft onrechtmatig gehandeld door onmiddellijk over te gaan tot het opruimen van de brandresten, waardoor [appellante] niet in de gelegenheid is gesteld de omvang en de oorzaak van de brand en de eventuele aansprakelijkheid van een derde voor de schade vast te stellen.
4.3.3. Mecc heeft in reconventie gevorderd dat de door [appellante] gelegde conservatoire beslagen dienden te worden opgeheven, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de gelegde beslagen en tot betaling van de door Mecc als gevolg van de beslagen geleden schade.
4.4. Ook [bedrijf 4] heeft een vordering tegen Mecc aanhangig gemaakt op dezelfde gronden. Nadat de rechtbank op vordering van [bedrijf 4] de procedure van [appellante] had gevoegd met de door [bedrijf 4] tegen Mecc aanhangig gemaakt procedure betreffende hetzelfde onderwerp, heeft zij een comparitie van partijen gehouden. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] en van [bedrijf 4] afgewezen en de vordering van Mecc toegewezen voor wat betreft de gevorderde opheffing van het beslag. De rechtbank heeft de zaak in reconventie naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Mecc om de door haar geleden schade gemotiveerd te begroten.
Grondslag onder G
4.5.1. De rechtbank heeft met betrekking tot de in 4.3.2. onder G) genoemde grondslag in rechtsoverweging 6.7 overwogen dat Mecc heeft betwist dat sprake was van een overeenkomst tussen Mecc en [appellante], omdat Mecc een overeenkomst tot het ter beschikking stellen van stands had gesloten met TopShops, die op haar beurt heeft gecontracteerd met [appellante] en dat [appellante] ook zelf heeft gesteld dat er geen overeenkomst bestond tussen haar en Mecc. Daar waar geen contractuele relatie bestaat kan ook geen sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming daarvan, aldus de rechtbank. Tegen dit oordeel is geen grief gericht, zodat de hier genoemde grondslag in hoger beroep geen rol meer speelt.
4.5.2. In haar memorie van grieven heeft [appellante] nieuwe grondslagen aangevoerd:
I) aansprakelijkheid op grond van artikel 6:181 BW, gebruik van zaken en opstallen in de uitoefening van een bedrijf;
J) naar analogie zijn de bepalingen met betrekking tot bewaarneming van toepassing op
de relatie tussen Mecc en [appellante]; Mecc heeft niet de zorg van een goed bewaarnemer in acht genomen.
Stelplicht en bewijslast
4.6. In de toelichting bij de tweede grief voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast in deze zaak niet bij Mecc heeft gelegd. [appellante] stelt dat Mecc van meet af aan informatie heeft achtergehouden. Bovendien heeft Mecc de brandresten, waaronder de eigendommen van [appellante], direct na de brand, voordat zij aanwezig was eigenmachtig, zonder toestemming van [appellante], opgeruimd of doen opruimen. Daardoor is enige vaststelling van de oorzaak van de brand per definitie niet meer mogelijk geweest. Deze handelwijze komt voor rekening en risico van Mecc. Dit alles leidt er volgens [appellante] toe dat de bewijslast op grond van redelijkheid en billijkheid dient te worden omgekeerd: Mecc moet volgens [appellante] stellen en bewijzen dat de oorzaak van de brand niet aan haar is toe te rekenen.
4.7.1. Het hof verwerpt de stelling van [appellante] dat Mecc informatie heeft achtergehouden. De brand dateert van 13 januari 2007. Mecc heeft onmiddellijk daarna contact opgenomen met haar verzekeraar. Namens deze verzekeraar heeft [bedrijf 1] onderzoeken naar de oorzaak van de brand laten uitvoeren. Bij de brief van de advocaat van Mecc van 22 maart 2007 zijn aan [appellante] het voorlopig rapport en het definitieve rapport van [bedrijf 2] van 2 februari en 1 maart 2007 toegezonden. Op 23 maart 2007 is [appellante] tot dagvaarding overgegaan. Alle andere rapporten dateren van na die datum en deze zijn door Mecc in het geding gebracht. Weliswaar zijn de namen van de betrokken personeelsleden van het beveiligingsbedrijf in eerste instantie geanonimiseerd, maar reeds bij conclusie van antwoord is het rapport met vermelding van de namen overgelegd, zodat [appellante] vanaf dat moment nader onderzoek had kunnen doen. Dat Mecc informatie heeft achtergehouden is derhalve niet gebleken.
4.7.2. Het is juist dat Mecc de brandresten kort na de brand heeft laten opruimen zonder toestemming van [appellante]. Het hof acht de volgende omstandigheden van belang. Vaststaat dat Mecc zeer kort na de brand [persoon 1] daarvan op de hoogte heeft gesteld, waarna deze omstreeks 03.00 uur in het beursgebouw arriveerde. Vaststaat ook dat [persoon 1] een kwartier later [persoon 2] van TopShops heeft gebeld. Het hof is van oordeel dat Mecc daarmee de juiste weg heeft bewandeld, nu geen directe overeenkomst bestond tussen Mecc en de standhouders die deelnamen via TopShops, zodat niet van Mecc verlangd kon worden dat zij rechtstreeks met deze standhouders contact zou opnemen. Mecc en [persoon 1] mochten ervan uitgaan dat [persoon 2], die namens TopShops optrad als wederpartij van [Y] BV en/of Mecc, de belangen van de TopShop deelnemers behartigde. [appellante] heeft betwist dat [persoon 2] haar vertegenwoordigster of gemachtigde was. Doch zelfs indien aangenomen moet worden dat [persoon 2] in formele zin geen vertegenwoordigster of gemachtigde van [appellante] was, dan nog heeft te gelden dat [persoon 2] fungeerde als centraal aanspreekpunt, tot wie Mecc en [persoon 1] zich konden richten.
4.7.3. [persoon 1] en [persoon 2] verschillen van mening over de inhoud van hun gesprek, maar in ieder geval heeft [persoon 1] verteld dat brand had gewoed. Het lag in de lijn der verwachtingen dat Mecc onmiddellijk actie zou ondernemen om de brandresten op te ruimen, daar de gecombineerde beurzen op zaterdag 13 januari 2007 doorgang moesten hebben. Terecht stelt Mecc dat het een negatief effect op de exclusieve uitstraling en het succes van de beurs zou hebben gehad indien de brandresten slechts zouden zijn afgeschermd met een doek, hetgeen ook nadelig zou zijn geweest voor de standhouders van TopShops. Ook [persoon 2] van TopShops had zich dat moeten en kunnen realiseren. Indien [persoon 2] meende dat het opruimen van de brandresten had moeten worden uitgesteld, had zij daartoe onmiddellijk actie moeten ondernemen en die mening aan [persoon 1] kenbaar moeten maken. Bij gebreke van een reactie met een dergelijke inhoud van [persoon 2] mocht [persoon 1] en dus ook Mecc ervan uitgaan dat [persoon 2] geen bezwaren had tegen het opruimen. Mecc valt dus op dit punt geen verwijt te maken.
4.7.4. [appellante] gaat ervan uit dat de brandoorzaak achterhaald had kunnen worden als de situatie na het blussen intact was gelaten, althans dat daaromtrent méér achterhaald had kunnen worden dan het geval was nadat alles was opgeruimd. Mecc gaat ervan uit dat het opruimen de onderzoeksmogelijkheden niet in relevante mate heeft belemmerd, enerzijds nu de brandweer zelfs reeds de goederen bij het (na-)blussen uit elkaar had getrokken, anderzijds nu is gebleken dat ondanks het opruimen nog onderzoek naar de meegenomen goederen kon worden gedaan.
In de huidige situatie kan noch omtrent de juistheid van het ene noch omtrent de juistheid van het andere standpunt een zinvolle uitspraak worden gedaan. Bij die stand van zaken komt het erop aan of Mecc op een voldoende zorgvuldige wijze te werk is gegaan, gelet op alle betrokken belangen.
4.7.5. Het hof is van oordeel dat Mecc zorgvuldig te werk is gegaan, nu een door de Verzekeringshulpdienst ingeschakelde salvagecoördinator de leiding over de werkzaamheden had en een gespecialiseerd bedrijf de opruimwerkzaamheden heeft verricht, foto's van de situatie zijn gemaakt en bovendien de brandresten zijn opgeslagen, zodat deze voor nader onderzoek beschikbaar waren. [appellante] stelt dat Mecc de brandresten door elkaar heeft gegooid. Mecc heeft dat weersproken met een verwijzing naar het rapport van [bedrijf 2] van 25 februari 2008, overgelegd bij conclusie van dupliek in conventie, waarin is vermeld dat op de door de salvagecoördinator gemaakte foto's is te zien dat tijdens de (na)blussing de in het hok aanwezige goederen behoorlijk uit elkaar zijn getrokken en verspreid. [appellante] heeft deze opmerking niet weersproken en haar verwijt aan Mecc op dit punt niet nader onderbouwd. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van hetgeen is vermeld in genoemd rapport. In deze omstandigheden is geen sprake van een handelwijze van Mecc die tot gevolg heeft gehad dat de bewijspositie van [appellante] in zodanige mate is bemoeilijkt dat deze situatie dient te leiden tot omkering van de bewijslast.
4.7.6. Redelijkheid en billijkheid staan er dus niet aan in de weg hier uit te gaan van de normale bewijslastverdeling. Dat betekent dat [appellante] feiten dient te stellen en zo nodig te bewijzen die tot aansprakelijkheid van Mecc leiden.
Aanvullende grondslag onder I
4.8. De rechtbank heeft onder 6.2 overwogen dat Mecc niet het verweer heeft gevoerd dat zij niet aansprakelijk kan zijn uit hoofde van de artikelen 6:173 en 6:174 BW omdat zij geen bezitter zou zijn van de opstal of de onroerende zaken. [appellante] heeft in de memorie van grieven onder 8.2 aangevoerd dat Mecc aansprakelijk is op grond van artikel 6:181 BW voor zover zij niet als bezitter zou kunnen worden aangesproken. Ook in hoger beroep heeft Mecc niet weersproken dat zij als bezitter van de roerende en onroerende zaak kan worden beschouwd. Aan een bespreking van artikel 6:181 BW komt het hof dus niet toe.
Grondslagen onder A, E en F
4.9.1. De rechtbank heeft onder 6.1 overwogen dat de in het vonnis onder 4.2 sub a) en b) weergegeven grondslagen, welke hiervoor in dit arrest onder 4.3.2. zijn weergegeven met A), E) en F), alleen dan kunnen leiden tot een toewijzing van de vordering, indien als vaststaand kan worden aangenomen dat de brand is veroorzaakt door een storing in de elektrotechnische installatie die deel uitmaakte van de expositieruimte. Dit uitgangspunt van de rechtbank heeft [appellante] niet bestreden. De rechtbank heeft vervolgens in 6.3 overwogen dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen voor zover ze zijn gebaseerd op een gebrek in de elektrotechnische installatie in de tentoonstellingsruimte van Mecc. Tegen dit oordeel heeft [appellante] in grief 1 klachten aangevoerd.
4.9.2. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de in 4.2 onder j weergegeven rapporten dat met een grote mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de brand is ontstaan door een gebrek in de elektrotechnische installatie. Weliswaar blijkt uit de rapporten van [bedrijf 2] dat het niet eenvoudig was de oorzaak van de brand vast te stellen, maar kennelijk konden de verdeelinrichting, de kabels en de snoeren worden onderzocht en bleek daarbij niet van een aantasting door brand door enig gebrek in de elektrotechnische installatie of in de wijze waarop de componenten van de elektrische installatie waren toegepast. De genoemde rapporten achten aannemelijk dat de brand is ontstaan door een oorzaak van "buitenaf"; uit de context van die rapporten leidt het hof af dat met "buitenaf" gedoeld wordt op een oorzaak die buiten de elektrische installatie is gelegen. De bevindingen van [bedrijf 2] zijn onderschreven door [bedrijf 3] (4.2. onder k). Het hof acht de rapporten deugdelijk onderbouwd. De kritiek op deze rapporten in het rapport van [persoon 4] van 9 juni 2007 (zie 4.2 onder l), het verslag van [bedrijf 5] (productie 1 bij memorie van grieven) en de brief van [persoon 4] van 25 augustus 2008 (productie 3 bij memorie van grieven) acht het hof hier tegenover niet overtuigend. In deze stukken is gesteld dat een elektrisch mankement aannemelijker is dan brandstichting, maar nergens is aangegeven of daadwerkelijk een elektrisch mankement is aangetroffen en zo ja welk mankement. Nu [appellante] moet stellen en zo nodig bewijzen dat de brand is ontstaan door een aan Mecc toe te rekenen oorzaak is het enkele zaaien van twijfel onvoldoende. Het hof onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank op dit punt.
4.9.3. [appellante] maakt in haar memorie van grieven melding van het feit dat zich tussen de brandresten een niet geheel uitgerolde elektrasnoerhaspel bevond. Volgens haar heeft een medewerker van Mecc of ExpoTech onzorgvuldig gehandeld door een niet volledig uitgerolde haspel aan te sluiten en te plaatsen. Zij stelt dat van algemene bekendheid is dat het gebruik daarvan kan leiden tot oververhitting en brand en dat dit algemene gevaar zich heeft verwezenlijkt. In het rapport van [bedrijf 2] van 1 maart 2007 is echter vermeld dat de snoerhaspel slechts een zeer oppervlakkige vuuraantasting van de buitenste windingen vertoonde, dat de haspel kennelijk in het randgebied van de brand heeft gelegen en dat deze haspel zonder meer als veroorzaker van de brand kan worden uitgesloten. [appellante] heeft deze bevindingen niet weersproken en daar tegenover geen nieuwe feiten gesteld. Overigens heeft Mecc gesteld dat bedoelde haspel in de nacht spanningsloos geweest moet zijn, zelfs als deze aangesloten was, omdat de dagstroom was uitgeschakeld, enkel de nachtstroom was ingeschakeld en daarop uitsluitend een kleine koelkast was aangesloten. Dit is door [appellante] niet gemotiveerd betwist. Het hof gaat er daarom van uit dat de haspel geen rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de brand. Daarmee wordt ook het bezwaar van [appellante] verworpen tegen het feit dat de rechtbank geen melding van de haspel heeft gemaakt, nu deze niet van belang was.
4.9.4. [appellante] heeft in haar memorie van grieven nogmaals verwezen naar in de dagen voor de brand gesignaleerde herhaaldelijke en onverklaarde problemen met het licht en de elektra. In de inleidende dagvaarding heeft [appellante] verwezen naar een tweetal andere branden die zich in het beursgebouw zouden hebben voorgedaan en naar het feit dat in de dagen voorafgaand aan de beurs meermalen sprake was van kortsluiting. Uit een schrijven van 28 juni 2007 van [persoon 5] van [bedrijf 1] aan [bedrijf 6] (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie) blijkt dat navraag bij Mecc is gedaan naar twee vermeende branden kort vóór en kort na de brand van 13 januari 2007, dat daarbij is gebleken dat van een brand op 12 januari 2007 bij Mecc niets bekend was en dat de als tweede aangeduide brand op 14 januari 2007 in feite geen brand betrof maar een schroei- incident met een borstelmachine van [bedrijf 7]. [appellante] is hierop niet ingegaan, zodat het hof ervan uitgaat dat de verwijzing naar een eerdere of latere brand geen rol meer speelt. Mecc heeft betwist dat zich voorafgaand aan de beurs kortsluiting heeft voorgedaan. Zij heeft in de conclusie van antwoord uitvoerig aangegeven hoe de standhouders van TopShops zijn voorzien van elektriciteit en dat de aansluiting in de loop van de opbouw van de beurs is uitgebreid. De toevoer van de elektriciteit is enkele malen uitgeschakeld vanwege overbelasting als gevolg van de ingetreden beveiliging. Na uitbreiding van de capaciteit hebben zich geen storingen voorgedaan. Een en ander is onderbouwd met een verklaring van [persoon 6], medewerker van ExpoTech (productie 2, bijlage 3 conclusie van antwoord in conventie). [appellante] heeft dit alles niet weersproken en geen nieuwe feiten aangevoerd. Hetgeen [appellante] heeft gesteld op dit punt leidt er dus niet toe dat moet worden aangenomen dat de elektriciteitsvoorziening ondeugdelijk was.
4.9.5 [appellante] heeft ook aangevoerd dat door Mecc geen sprinklers heeft geplaatst in het beursgebouw, hoewel zij daartoe wettelijk verplicht was. Volgens [appellante] zijn sprinklers eenvoudig te plaatsen, kosten ze weinig en hebben zij positieve effecten. Door de plaatsing van sprinklers achterwege te laten heeft Mecc een risico in stand gelaten waarvan zij de gevolgen moet aanvaarden, aldus [appellante]. Mecc heeft betwist dat zij verplicht was sprinklers aan te brengen op meer plaatsen dan zij feitelijk heeft gedaan. Mecc heeft aangegeven dat sprinklers bij een kleine brand een enorme waterschade kunnen veroorzaken en zij om die reden niet overal sprinklers heeft aangebracht. [appellante] heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt beroepen op een e-mail van een zekere [persoon 7] aan een zekere [persoon 8], welk stuk helemaal geen betrekking heeft op de onderhavige kwestie. Het hof verbindt aan dat stuk daarom geen gevolg. Niet is komen vast te staan dat Mecc een wettelijke plicht tot het aanbrengen van sprinklers heeft geschonden (waarbij het hof nog in het midden laat of [appellante] daarop een beroep zou mogen doen). Daarbij acht het hof ook nog van belang dat de rechtbank in haar vonnis onder 6.5 als vaststaand heeft aangenomen dat de brandweer voorafgaand aan de beurs de hallen heeft gecontroleerd en goedgekeurd en dat de hallen voldeden aan de daaraan vanuit het oogpunt van brandveiligheid te stellen eisen. Tegen deze overweging is geen grief gericht. Mecc heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gerechtvaardigd belang had bij het achterwege laten van een sprinklerinstallatie, zodat het verwijt van [appellante] niet opgaat.
4.9.6 [appellante] heeft voorts aangevoerd dat de doeken die Mecc in de hal had opgehangen vertraging hebben opgeleverd bij de melding van de brand. Mecc heeft al in eerste aanleg gesteld en onderbouwd dat deze doeken een gaasachtige open structuur hadden. Terecht wijst Mecc in haar memorie van antwoord naar het rapport van [persoon 4] van 9 juli 2007, die vermeldt dat boven de beursvloer doeken in de vorm van netten hingen met een open structuur, welke volgens de OVD geen invloed hadden op de brand- c.q. rookmelders. [appellante] heeft een en ander niet weerlegd, zodat niet kan worden aangenomen dat de doeken invloed hebben gehad op de brandmelding.
4.9.7. [appellante] heeft ook nog de aandacht gevestigd op het feit dat de beveiligers van het beursgebouw kort voor de brand een beamer hebben veiliggesteld. Deze kan volgens [appellante] de brand hebben veroorzaakt. Volgens [appellante] is van algemene bekendheid dat een beamer zeer heet wordt en lang moet afkoelen. [appellante] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de beamer de brand heeft veroorzaakt. Niet alleen is bijzonder onwaarschijnlijk dat de beamer, waarvan bij gebreke van andere aanwijzingen moet worden aangenomen dat deze na sluiting van de beurs omstreeks 21.00 uur is uitgezet, kort voor de brand, dus na middernacht, nog zo heet was dat deze brand zou kunnen veroorzaken. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de beamer zich heeft bevonden in de ruimte waarin de brand heeft gewoed.
4.9.8. Voor het overige zijn tegen de overwegingen van de rechtbank betreffende de elektrotechnische voorzieningen en de eisen die in dit geval aan de opstal mochten worden gesteld geen grieven aangevoerd. Het vorenstaande leidt ook het hof tot de conclusie dat de vordering voor zover gebaseerd op de grondslagen onder A), E) en F) niet toewijsbaar is.
Grondslag onder H
4.10. [appellante] heeft - naar het hof begrijpt - ook in hoger beroep gesteld dat Mecc onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de brandresten op te ruimen, omdat daardoor elke conclusie ter zake de oorzaak van de brand onmogelijk is geworden. Dit leidt volgens [appellante] niet alleen tot omkering van de bewijslast, waarover het hof reeds heeft beslist, maar ook tot aansprakelijkheid van Mecc. Uit hetgeen het hof in rechtsoverwegingen 4.7.2 tot en met 4.7.4. heeft overwogen blijkt reeds dat het hof de handelwijze van Mecc niet onzorgvuldig acht. Bovendien is niet daaraan te wijten dat men niet heeft kunnen vaststellen wat de oorzaak van de brand is geweest. Onderzoek naar de brandresten was mogelijk en heeft ook plaatsgevonden. Ook [appellante] (of haar verzekeraar) had daartoe de gelegenheid. Het hof is het niet eens met de stelling van [appellante] dat het onderzoek van geen enkele waarde was, nu in elk geval een aantal oorzaken is uitgesloten. [appellante] verwijst naar een onderzoek van [bedrijf 7], maar dat rapport heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen. In het wel overgelegde rapport van [persoon 9] is niets vermeld omtrent de oorzaak van de brand. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank met betrekking tot deze grondslag van de vordering over en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank voor deze beslissing.
Grondslag onder B, C en D
4.11.1. Voor het geval moet worden uitgegaan van brandstichting als oorzaak van de brand heeft [appellante] aangevoerd dat de beveiliging van Mecc ontoereikend is geweest en ernstig heeft gefaald. Mecc is volgens [appellante] aansprakelijk voor het tekortschieten van het door haar ingeschakelde bedrijf Securitas. [appellante] wijst erop dat de roze doek een merkwaardige rol speelt, omdat duidelijk lijkt dat Mecc of haar verzekeraar die doek hebben doen plaatsen ter verhulling van de werkelijke oorzaak. Het is volstrekt onwaarschijnlijk en zelfs onmogelijk dat met die doek de brand is aangestoken, aldus [appellante].
4.11.2. De beschuldiging van [appellante] dat Mecc de doek heeft neergelegd acht het hof volstrekt misplaatst. De doek is te zien op de foto's die onmiddellijk na het blussen zijn gemaakt, voordat [Z] BV tot opruiming was overgegaan. De doek lag tussen de brandresten en bevatte sporen daarvan, waaronder gesmolten glas. Er is geen enkele onderbouwing voor de insinuatie van [appellante].
4.11.3. Het hof constateert voorts dat niet is komen vast te staan dat brandstichting heeft plaatsgevonden en dus ook niet hoe dat eventueel heeft kunnen gebeuren. Daarmee kan niet worden vastgesteld of de beveiliging heeft gefaald, laat staan of Mecc daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden op grond van de artikelen 6:170, 6:171 dan wel 6:172 BW.
Grondslag onder J
4.12. [appellante] heeft als nieuwe grondslag in hoger beroep gesteld dat naar analogie het bepaalde in de artikelen 7: 600 tot en met 7:609 BW van toepassing is. Terecht heeft Mecc zich erop beroepen dat tussen partijen geen overeenkomst van bewaarneming is gesloten. Mecc heeft aan TopShops standruimte ter beschikking gesteld en de deelnemers van TopShops de gelegenheid geboden hun waardevolle zaken in een opbergruimte te plaatsen aan het einde van een beursdag. Er is geen sprake van dat de standhouders zaken aan Mecc hebben toevertrouwd en dat Mecc deze voor hen zou bewaren en aan hen zou teruggeven. Voor een toepassing van de betreffende artikelen naar analogie ziet het hof geen aanleiding. Ook deze grondslag faalt dus, waarbij het hof in het midden laat of die toepassing tot het door [appellante] beoogde doel zou leiden.
4.13. De conclusie is dat geen van de door [appellante] aangevoerde grondslagen tot toewijzing van haar vordering kan leiden. Grief 1 faalt.
Bewijsaanbod [appellante]
4.14.1. Grief 2 houdt in dat de rechtbank ten onrechte het bewijsaanbod van [appellante] heeft afgewezen en daarbij ten onrechte heeft overwogen dat zij geen uitdrukkelijk en concreet aanbod daartoe heeft gedaan. [appellante] verwijst voor haar aanbod naar punt 6.2 van de inleidende dagvaarding. Het bewijsaanbod van [appellante] geldt nog onverkort.
4.14.2. Een deel van de stellingen van [appellante] heeft de rechtbank verworpen. Ten aanzien van die stellingen had bewijs geen zin. Voor het overig had het bewijsaanbod betrekking op zeer algemene stellingen van [appellante]. Het bewijsaanbod betrof geen concrete feiten, die, indien bewezen, tot toewijzing van de vordering zouden leiden. De rechtbank heeft dus terecht geen bewijsopdracht aan [appellante] gegeven. Grief 2 faalt ook.
4.15. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt, voor zover het het bewijsaanbod in de inleidende dagvaarding betreft, evenzeer in hoger beroep. Het gestelde in punt 17.1 van de memorie van grieven voegt daar niets aan toe. In de memorie van grieven heeft [appellante] ook nog bewijs door deskundigen aangeboden, aan welke deskundigen vragen kunnen worden gesteld omtrent a) welke vereisten ter voorkoming, ontdekking en beperking van brand aan een gebouw als het onderhavige zijn te stellen en b) of in dit geval aan die vereisten is voldaan. Ook dit aanbod passeert het hof. Het hof heeft in dit arrest in rechtsoverweging 4.9.5 immers al vastgesteld dat aan de bedoelde vereisten is voldaan. Ook het bewijsaanbod inzake de stelling dat een haspel volledig dient te worden uitgerold is niet ter zake dienend gezien het hof hiervoor in rechtsoverweging 4.9.3 heeft overwogen.
Het vonnis in reconventie
4.16. Met grief 3 komt [appellante] op tegen de beslissing in reconventie. Nu de overige grieven geen doel treffen en het vonnis in conventie derhalve zal worden bekrachtigd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het door [appellante] onder Mecc gelegde conservatoire beslag diende te worden opgeheven. Ook deze grief treft dus geen doel.
Slotsom
4.17. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Gelijktijdig met deze procedure is voor dit hof een procedure over hetzelfde onderwerp gevoerd tussen [bedrijf 4] en Mecc. Zowel [appellante] en [bedrijf 4] enerzijds als Mecc anderzijds hebben gelijkluidende memories genomen in beide zaken. Het hof doet op dezelfde dag waarop dit arrest wordt gewezen ook uitspraak in de procedure tussen [bedrijf 4] en Mecc onder zaaknummer HD 200.024.410. Dat alles geeft het hof aanleiding [appellante] en [bedrijf 4] ieder in de helft van de kosten van de advocaat van Mecc te veroordelen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Mecc begroot op € 5.965,00 aan verschottenen € 1.631,50 aan salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Huijbers-Koopman en Van der Putt-Lauwers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juni 2010.