ECLI:NL:GHSHE:2010:BO0145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.034.884
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bod
  • W. Waaijers
  • Z. Zweers-Van Vollenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de matiging van boete en buitengerechtelijke kosten door pensioenstichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X.] ENGINEERING B.V. tegen de stichtingen die vorderingen hebben ingediend voor betaling van boetes en buitengerechtelijke kosten. De stichtingen hebben in 2007 bedragen in rekening gebracht bij [X.] voor verplichte bijdragen, maar [X.] heeft niet voldaan aan de in de aanmaningen vermelde bedragen voor rente, boete en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft de vorderingen van de stichtingen toegewezen, maar [X.] heeft in hoger beroep de matiging van de boete en de buitengerechtelijke kosten aangevochten.

Het hof heeft overwogen dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de stichtingen niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld door de boete en buitengerechtelijke kosten te vorderen. [X.] heeft betoogd dat de boete verder gematigd moet worden op grond van artikel 6:94 BW, maar het hof oordeelt dat de billijkheid niet eist dat de boete verder dan tot 10% van de achterstallige premie wordt gematigd. Het hof wijst erop dat de boete ook dient als aansporing tot betaling en dat [X.] herhaaldelijk in gebreke is gebleven met het tijdig voldoen van de verschuldigde bijdragen.

Wat betreft de buitengerechtelijke kosten heeft het hof vastgesteld dat de stichtingen voldoende inspanningen hebben verricht om tot inning van de bijdragen te komen. De werkzaamheden die zijn verricht, zijn niet enkel ter voorbereiding van de gedingstukken, maar waren gericht op het verkrijgen van betaling zonder dat een procedure noodzakelijk was. Het hof concludeert dat er geen grond is voor verdere matiging van de buitengerechtelijke kosten, die reeds tot 10% van de hoofdsommen zijn gematigd. Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.034.884
arrest van de achtste kamer van 28 september 2010
in de zaak van
[X.] ENGINEERING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
1. STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET TECHNISCHE INSTALLATIEBEDRIJF,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. STICHTING SOCIAAL FONDS VOOR DE METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.L.A. Voskuilen,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 juni 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen gewezen vonnis van 11 maart 2009 tussen appellante - [X.] - als gedaagde en geïntimeerden – gezamenlijk te noemen de stichtingen, afzonderlijk te noemen stichting sub 1, sub 2 en sub 3 - als eisers.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 301878 CV EXPL 08-2802)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van de stichtingen, althans tot matiging daarvan.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben de stichtingen onder overlegging van het procesdossier van eerste aanleg en één productie (bijlage 6) de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven van [X.] zijn gericht tegen de toewijzing door de kantonrechter van de gevorderde bedragen terzake van boete en buitengerechtelijke kosten.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. De stichtingen hebben in het jaar 2007 aan [X.] bedragen in rekening gebracht terzake van verplichte bijdragen. De bedragen zijn vermeld in de inleidende dagvaarding.
b. [X.] is na diverse betalingsherinneringen en na aanmaning overgegaan tot betaling van die bijdragen (cvr punt 13 en 18).
c. [X.] heeft toen echter niet betaald de in de aanmaningen vermelde bedragen terzake van rente, boete en buiten- gerechtelijke kosten.
4.2. De stichtingen hebben in het onderhavige geding betaling gevorderd van
a. € 7.766,69 terzake van boete en rente (stichting sub 1),
b. € 1.585,63 terzake van buitengerechtelijke incassokosten en rente (stichting sub 2),
c. € 277,20 terzake van buitengerechtelijke incassokosten en rente (stichting sub 3),
een en ander zoals gespecificeerd in de inleidende dagvaarding en vermeerderd met rente vanaf 11 oktober 2007.
4.3. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen.
4.4. De kantonrechter heeft overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de stichtingen ”in strijd met de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld door de boete c.q. buitengerechtelijke kosten terug te brengen tot 10% van de oorspronkelijke hoofdsommen en deze thans in te vorderen”.
Tegen deze overweging is grief I gericht.
4.4.1. De kantonrechter heeft voorts overwogen: “In hoeverre tegenover die bedragen werkzaamheden hebben gestaan doet niet terzake nu de toepasselijk regelgeving eiseressen het recht verleent die bedragen bij niet tijdige betaling in te vorderen, juist teneinde de discussie over de inhoud van de werkzaamheden te vermijden.”
Tegen deze overweging is grief II gericht.
4.5. Stichting sub 1 heeft de boete gevorderd op grond van het bepaalde in artikel 2.3. van het toepasselijke Pensioenreglement (zie prod.1 cvr).
4.5.1. [X.] stelt dienaangaande (toelichting grief I) dat deze boete op de voet van artikel 6:94 BW verder dient te worden gematigd dan tot 10% van de achterstallige premie met rente, zoals de stichting sub 1 gedaan heeft. [X.] stelt dat zij de bijdragennota’s van 11 mei en 16 augustus 2007 weliswaar te laat heeft betaald, maar dat een boete van 10% een veelvoud van de werkelijk geleden schade bedraagt en dus buitensporig is. Blijkens de toelichting op grief I stelt [X.] de schade op 8% op jaarbasis en gaat [X.] er in dit verband van uit dat ook de stichtingen sub 2 en 3 boete hebben gevorderd, hetgeen evenwel niet het geval is.
4.6. De buitengerechtelijke kosten worden door de stichtingen sub 2 en 3 gevorderd op grond van artikel 2, lid 5, van het Financieringsreglement dat onderdeel vormt van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO’s. (zie prod. 2 cvr).
4.6.1. [X.] stelt dienaangaande enerzijds hetzelfde als ten aanzien van de boete (zie toelichting grief I en rov. 4.5.1.) en anderzijds (zie toelichting grief II) dat deze kosten moeten worden afgewezen, althans verder dan tot 10% moeten worden gematigd.
[X.] stelt dat voormeld artikel 2, lid 5, er niet aan in de weg staat dat de rechter aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid toetst of en in hoeverre buitengerechtelijke kosten in rekening mogen worden gebracht. Volgens [X.] betreffen de werkzaamheden, terzake waarvan de stichtingen buitengerechtelijke kosten in rekening brengen, niets anders dan enkele herhaalde aanmaningen, het op de gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier en het inwinnen van eenvoudige inlichtingen, dus slechts werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak. Er zijn geen (uitgebreide) schikkings- onderhandelingen gevoerd.
4.7. Het hof overweegt het volgende.
4.8. Ingevolge art. 6:94, lid 1 BW kan de rechter op verlangen van de schuldenaar de bedongen boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist.
Het feit dat de door de stichting sub 1 in rekening gebrachte boete een veelvoud bedraagt van het bedrag waarop [X.] de schade heeft berekend (uitgaande van 8% rente per jaar), leidt niet tot de conclusie dat de boete verder dan tot 10% moet worden gematigd omdat de billijkheid dat klaarblijkelijk zou eisen. De boete mag de werkelijk geleden schade ruim te boven gaan, alleen al omdat de onderhavige boete tevens dient als een aansporing tot betalen. Bovendien staat in dit geding als onweersproken vast dat [X.] bij herhaling in gebreke is gebleven met tijdige voldoening van de verschuldigde premie- bijdragen (zie prod. 15a cvr: vonnis kantonrechter d.d. 18 april 2007; prod. 15b cvr: vonnis kantonrechter d.d. 23 april 2008 en bijlage 6 mva: arrest Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 25 augustus 2009).
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof geen grond aanwezig voor verdere matiging.
4.9. Ingevolge art. 242 Rv kan de rechter bedragen die geacht kunnen worden te zijn bedongen ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in art. 6:96, lid 2, sub c BW matigen.
In de conclusie van repliek punt 10 tot en met 18 hebben de stichtingen sub 2 en sub 3 onderbouwd welke inspanningen door haar zijn verricht om buitengerechtelijk tot inning te komen van de verplichte bijdragen. Dat het hier slechts om inspanningen gaat ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak kan niet worden aangenomen aangezien die inspanningen zich uitstrekken over de periode van juni 2007 tot en met februari 2008 en er duidelijk op gericht waren te bewerkstelligen dat [X.] zou betalen zonder dat het tot een procedure behoefde komen. Dit is door [X.] onvoldoende weersproken.
Bovendien geldt ook hier dat [X.] bij herhaling in gebreke is gebleven met tijdige voldoening van de verschuldigde premie- bijdragen (zie rov. 4.8.).
Gezien deze inspanningen van de stichtingen en het betalingsgedrag van [X.] acht het hof geen grond aanwezig de bedongen buitengerechtelijke kosten verder te matigen dan de stichtingen sub 2 en 3 reeds hebben gedaan, te weten tot 10% van de hoofdsommen, laat staan af te wijzen.
4.10. Op bovenstaande gronden falen de twee grieven. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [X.] te worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 11 maart 2009, waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de stichtingen tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 262,- aan griffierecht en € 632,- aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Waaijers en Zweers-Van Vollenhoven en uitgesproken door de rolraadsheer op 28 september 2010.