GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer: HV 200.069.593/01
zaaknummer eerste aanleg: 202155/EX RK 09-213
beschikking van de zevende kamer van 12 oktober 2010
Bouwbedrijf [X.] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. A.A.M. van Exsel,
[Y.] en [Z.],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [Y.] (enkelvoud),
advocaat: mr. D.J. Smits.
Ingevolge artikel 474g Rv zijn de deurwaarder, de heer [A.], en Bouwbedrijf [B.] B.V. als belanghebbenden aangemerkt en opgeroepen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 april 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2010, heeft [X.] onder aanvoering van één grief verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2. Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2010, heeft [Y.] het verzoek bestreden.
2.3. Het hof heeft voorts kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de brieven met bijlage van mr. van Exsel van 20 en 28 september 2010.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2010 alwaar partijen, [X.] vertegenwoordigd door haar directeur de heer [C.], vergezeld van hun advocaat zijn verschenen. De advocaten hebben pleitnota’s overgelegd.
3.1. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
3.1.1. Bij arbitraal vonnis van 2 oktober 2007 – waarvan de voorzieningenrechter te Amsterdam op 3 juli 2009 verlof tot ten- uitvoerlegging heeft verleend – is [X.] (de aanneemster) veroordeeld, versterkt met een dwangsom, herstelwerkzaamheden aan de woning van [Y.] (de opdrachtgevers) uit te voeren. Het dictum van de veroordeling luidt, voor zover van belang:
VEROORDELEN aanneemster tot vervanging van het metselwerk op de verdiepingvloer met herstel van de kozijnen, afwerking en installaties en vergoeding van de gevolgschade een en ander binnen veertig werkdagen nadat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de planning van deze werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500.- (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat aanneemster in gebreke blijft met de uitvoering van dit vonnis tot een maximum van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) met inachtneming van hetgeen in dit vonnis daaromtrent is overwogen.
3.1.2. De werkzaamheden zijn nog niet uitgevoerd. [Y.], die van oordeel is dat dwangsommen (tot het maximale bedrag) zijn verbeurd, heeft executoriaal beslag laten leggen op de door [X.] gehouden aandelen in de werkmaatschappij Bouwbedrijf [B.] B.V., en heeft vervolgens, op de voet van artikel 474g Rv verlof gevraagd om tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen over te gaan.
De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen bij beschikking waarvan beroep.
3.1.3. Het verweer van [X.] laat zich als volgt samenvatten: Tussen partijen bestaat geen overeenstemming over de aard en omvang van de te verrichten herstelwerkzaamheden. Als gevolg daarvan heeft [X.] geen planning kunnen maken voor deze werkzaamheden en heeft zij dus nog geen uitvoering kunnen geven aan het arbitrale vonnis. Daardoor is de in dat vonnis opgenomen opschortende voorwaarde voor het verbeuren van de dwangsommen niet in vervulling gegaan. Er zijn mitsdien geen dwangsommen verbeurd.
3.1.4. Het geschil over de aard en omvang van de te verrichten herstelwerkzaamheden spitst zich toe op de vraag of alleen de kamerscheidende wanden vervangen dienen te worden (met handhaving van de knieschotten en kopgevels), zoals [X.] meent, of dat tevens de knieschotten en kopgevels vervangen dienen te worden, zoals [Y.] meent.
3.1.5. [Y.] zoekt voor zijn standpunt steun bij het dictum van het arbitraal vonnis, in het bijzonder in de woorden ‘vervanging van het metselwerk’ dat volgens hem mede omvat de vervanging van knieschotten en kopgevels.
3.2. Het hof neemt in overweging dat het onderhavige geschil niet de toepassing van artikel 474g Rv betreft, maar een voorvraag. Deze voorvraag, namelijk of dwangsommen zijn verbeurd, valt buiten het toepassinggebied van deze bepaling en staat in beginsel ter beantwoording van de executierechter (artikel 438 Rv). Partijen hebben het hof verzocht deze voorvraag te beantwoorden. Het hof zal aan dit verzoek gevolg geven.
3.3. Het hof stelt voorop dat in een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, de rechter niet tot taak heeft de eerder door de rechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dat hij zich ertoe dient te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 15 november 2002, NJ 2004/410, en HR 23 februari 2007, NJ 2007/433).
Het hof voegt hieraan toe dat deze toets zich niet beperkt tot de uitleg van het dictum, maar dat het gehele vonnis in de beoordeling dient te worden betrokken. Het dictum en de overwegingen in het lichaam van het vonnis vormen één onlosmakelijk geheel.
3.4. In het arbitraal vonnis staan de volgende, hier relevante, passages:
21. (…) Aanneemster had derhalve niet eigener beweging en zonder waarschuwing aan de ontwerpende partijen mogen overgaan tot het uitvoeren van het metselwerk op de verdiepingsvloer in een veel zwaardere steensoort dan voorgeschreven. Daarbij komt dat (…), maar dat arbiters op grond van de tekeningen van oordeel zijn dat aangegeven is dat het metselwerk op de verdieping moest worden uitgevoerd met 70 mm poriso voor de kamerscheidende wanden en 100 mm poriso voor de wand bij de kopgevel en de knieschotten onder de kap.
22. Door de voorgeschreven 70 mm poriso wanden te veranderen in 100 mm kalksteenwanden heeft aanneemster het gewicht van die wanden verhoogd (…).
24. (…) Ook nam aanneemster (…) niet de zorgvuldigheid in acht constructeur te raadplegen over haar plan om de kamerscheidende wanden op de verdieping zwaarder te maken, (…).
25. Voor zover de scheurvorming derhalve is veroorzaakt door de te zware kamerscheidende wanden op de verdiepingsvloer, komt de schade geheel voor risico van aanneemster. (…)
28. (…) Opdrachtgevers vorderen (…) de vervanging van de gehele kap. Daar is naar het oordeel van arbiters geen reden voor. (…) Arbiters zijn derhalve in billijkheid van oordeel dat slechts vervanging van al het op de verdiepingsvloer door aanneemster aangebrachte metselwerk in aanmerking komt. Deze vervanging door metselwerk uit poriso, voor de kamerscheidende wanden overeenkomstig tekening 70 mm dik, dient ook daadwerkelijk te worden uitgevoerd gezien de ernst van de scheurvorming, (…).
3.5. Door partijen is aan het Bureau voor Bouwpathologie een rapportage gevraagd (in de vorm van een bindend advies) inzake het vaststellen van de uit te voeren bouwkundige herstelwerkzaamheden en het opstellen van een herstelplan.
In dat rapport, waarvan de definitieve versie is uitgebracht op 24 september 2010, staat onder meer:
De oplossing dient te worden gezocht in het vervangen van binnenwanden. In de huidige situatie zijn deze uitgevoerd in kalksteen, muurdikte 100 mm. Deze dienen nu te worden verwijderd en te worden vervangen door een poriso scheidingswand (…).
(…)
De knieschotten en kopgevels opgetrokken in kalksteen blijven gehandhaafd. Het gewicht van het metselwerk van deze muren draagt niets bij aan/ heeft geen effect op de belasting/ doorbuiging van de verdiepingsvloer.
3.6. Naar het oordeel van het hof hadden arbiters bij hun oordeel over het metselwerk op de verdiepingvloer in het bijzonder de scheidingswand op het oog. Over de (vervanging van de) knieschotten en kopgevels zelf hebben zij niets overwogen (behoudens een naar het oordeel van het hof niet zeer relevante plaatsaanduiding in rov. 21), en het lijkt dan ook niet aannemelijk dat zij daaromtrent hebben beslist.
Daarbij komt dat de scheurvorming door arbiters wordt toegeschreven aan overgewicht. Blijkens het rapport van de bindend adviseur draagt vervanging van de knieschotten en kopgevels niet bij aan oplossing van het probleem. Het is onaannemelijk dat arbiters een ander oordeel zouden hebben gehad en dat zij in hun billijkheidsoordeel (rov. 28) met betrekking tot de vervanging van het metselwerk ook vervanging zouden hebben verlangd van metselwerk dat niet heeft bijgedragen aan (herstel van) de scheurvorming.
Het hof wijst er tenslotte op dat in overweging 28, waar het dictum kennelijk op steunt, toevoegt ‘voor kamerscheidende wanden’.
3.7. De uitleg die [X.] aan het arbitraal vonnis geeft is de meest aannemelijke. Daarbij komt dat het hof bij die uitleg het doel en de strekking van de veroordeling van [X.] tot richtsnoer dient te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het doel van de arbitrale procedure (en arbitrale veroordeling) was kennelijk het wegnemen van de oorzaak van de scheurvorming en het herstel van de schade. Tegen deze achtergrond kon [X.] zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat het arbitrale vonnis hem niet verplicht de knieschotten en kopgevels te vervangen.
3.8. Gesteld noch gebleken is dat [Y.] [X.] – in de periode vóór de zitting bij het hof - hebben toegelaten tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden in de door [X.] voorgestane zin. De conclusie is dan dat [X.] geen dwangsommen heeft verbeurd. De grief slaagt mitsdien.
3.9. Het hof wijst erop dat zijn oordeel uitsluitend betrekking heeft op het gestelde verbeuren van dwangsommen vóór de zitting en geen betrekking heeft op de uitvoering van de werkzaamheden op de door de bindend adviseur voorgeschreven wijze en binnen de door hem bepaalde termijn.
3.10. [Y.] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten.
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [Y.] in de proceskosten aan de zijde van [X.] gevallen tot op heden begroot op
€ 262,- voor vast recht eerste aanleg
€ 1.788,- voor salaris advocaat eerste aanleg
€ 103,- voor vast recht hoger beroep
€ 3.262,- voor salaris advocaat hoger beroep
en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Fikkers en Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 oktober 2010.