4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende .
a. [X.] en [Y.]hebben een onderneming uitgeoefend onder de naam V.O.F. Autoshop [B.]. Tot de onderneming behoorden een tankstation, een bedrijfspand en het woonhuis van [X.] en [Y.]. Medio 2000 zijn zij benaderd door een projectontwikkelaar die belangstelling had voor aankoop van de onroerende zaken. [X.] en [Y.]hebben vervolgens [A.], hun accountant, gevraagd hen te adviseren aangaande de financiële en met name fiscale consequenties van een eventuele verkoop.
b. [A.] heeft WEA gevraagd aan [X.] en [Y.]een advies uit te brengen.
c. Mr. [C.] heeft namens WEA vervolgens een advies aan [X.] en [Y.]uitgebracht op 31 juli 2000. In de inleiding tot het advies is vermeld:
Naar ik begrepen heb, bent u van plan de huidige onroerende zaken te verkopen. Een verkoopopbrengst van circa
f. 1.200.000 behoort tot de mogelijkheden.
U bent in de gelegenheid industriegrond te kopen. Daarop zou u een nieuw bedrijfspand willen bouwen. Geschatte koopprijs grond bedraagt
f 300.000. De geschatte stichtingskosten voor het bedrijfsgebouw bedragen f 600.000.
Daarnaast koopt u een nieuwe eigen woning in een woonwijk. Met andere woorden: los van het bedrijf.
Vervolgens heeft WEA de consequenties vermeld van de verkoop en aanbouw/nieuwbouw, uitgaand van een verkoopopbrengst van
f 1.200.000,-- en een boekwaarde per 1 januari 2000 van f 345.000,--. WEA heeft daarna toegelicht of omzetting van de VOF in een BV een optie zou zijn en de verschillende gevolgen van een ruisende en een geruisloze inbreng behandeld. In de paragraaf betreffende de ruisende inbreng is vermeld:
Het verdient aanbeveling om, alvorens de onderneming ruisend in te brengen in een daartoe op te richten B.V. , met de Belastingdienst tot overeenstemming te komen omtrent de hoogte van de stakingswinst.
In dezelfde paragraaf is ook vermeld:
Bij de inbreng in de B.V. mag mijns inziens een waardedrukkende factor worden toegekend aan het feit dat het woonhuis door uzelf bewoond is. In de regel is deze waardedrukkende factor 40% van de waarde in onbewoonde staat.
Tot slot luidt de conclusie van het advies – voor zover van belang - als volgt:
Ik adviseer u uw onderneming ruisend om te zetten in een B.V., waarbij u een lijfrente bedingt van uw eigen B.V. De fiscale schade als gevolg van de verkoop blijft dan beperkt tot een vennootschaps-belastingschuld van f 42.342. Let er op, dat u pas na de omzetting gaat u over tot verkoop van de huidige onroerende zaken.
d. Op 1 september 2000 heeft [D.] Makelaars in opdracht van V.O.F. Autoshop[B.] een taxatierapport uitgebracht betreffende de onroerende zaken. Als doel van taxatie is vermeld: “Overgang van woning naar privé en inbreng van het kantoor/winkel/ werkplaats/garage en grond in een BV.”. De waardering voor de woning bedroeg f 365.000,-- (€ 165.629,78) en voor het bedrijfspand f 455.000,-- (€ 206.470,--), in beide gevallen vrij van huur en gebruik.
e. Op 23 februari 2001 hebben [X.] en [Y.]de onroerende zaken verkocht aan [E.] B.V. (destijds genaamd [F.]Groep B.V.) voor een koopsom van
f 630.000,-- voor het woonhuis en f 770.000,-- voor het bedrijfspand, samen f 14.000.000,--.
f. Op 30 mei 2001 hebben [X.] en [Y.][Z. Holding B.V.] opgericht. In die akte is opgenomen dat de onderneming geacht wordt vanaf 1 oktober 2000 voor rekening en risico van de vennootschap te zijn gedreven. Er is een “Beschrijving inbreng per 31 december 2000” opgesteld betreffende de inbreng van het bedrijfsvermogen van de VOF in [Z. Holding B.V.] Daarin zijn de bedrijfsgebouwen en –terreinen opgenomen voor een bedrag van € 205.778,--. Bij deze omschrijving is een accountants- verklaring ex art. 2:204a lid 2 BW gevoegd van WEA d.d.18 april 2001, waarin is verklaard dat WEA van oordeel was dat de waarde van de inbreng naar de toestand per 31 december 2000, bij toepassing van in het maatschappelijk verkeer in Nederland als aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethoden, ten minste gelijk is aan het bedrag van de stortingsplicht ad € 18.000,-- waaraan met de inbreng moet worden voldaan. De woning is niet in [Z. Holding B.V.] ingebracht.
g. De onroerende zaken zijn geleverd aan [E.]B.V. op 15 november 2001.
h. Op verzoek van [G.], accountant van [X.] en [Y.], heeft mr. [H.] van [I.] belastingadviseurs op 12 oktober 2004 zijn visie gegeven op het advies van WEA van 31 juli 2000. Daarin is de conclusie getrokken dat het advies van WEA te snel voorbij is gegaan aan de mogelijkheid van geruisloze inbreng en dat de waardedrukkende factor op de woning niet kon worden toegepast omdat bekend was dat de woning niet duurzaam tot zelfbewoning diende na de overdracht na privé. Voorts is geconstateerd dat de problematiek op een fiscaal gunstiger wijze opgelost had kunnen worden. Bij gebruikmaking van de geruisloze inbreng in combinatie met een lijfrente voor de boekwinst op het woonpand was acute belastingheffing voorkomen, bovendien had men de commerciële herwaardering in 2000 nog kunnen toepassen.
i. De belastingdienst heeft de door [X.] en [Y.]opgegeven stakingswinst gecorrigeerd, waarbij de belastingdienst is uitgegaan van een waarde van f 1.400.000,-- van de onroerende zaken in plaats van de door [D.] getaxeerde waarde van f 820.000,--. De belastingdienst stelde zich voorts op het standpunt dat ten onrechte rekening is gehouden met een waardedrukkende factor van 40% bij de waardering van het woonhuis, gelet op het feit dat het woonhuis binnen een zo korte termijn is verlaten. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur aan [Y.]en [X.] in 2004 van de aangiften afwijkende aanslagen IB over 2000 opgelegd.
j. Op 27 oktober 2006 is een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen [X.] en [Y.]enerzijds en de belastingdienst anderzijds. Partijen zijn onder meer overeengekomen dat de waarde van het woonhuis op het overgangstijdstip, 1 oktober 2000, werd gesteld op f 530.000,-- (verkoopwaarde minus claim [J.] ad f 100.000,--) en de waarde van het bedrijfspand op f 455.000,-- (de getaxeerde waarde). Overeengekomen werd voorts dat aan [X.] alsnog een hoger deel van de stakingswinst zou worden toegekend en dat [X.] en [Y.]ieder voor het verschil tussen de oorspronkelijk vastgestelde stakingswinst en de nieuw vastgestelde stakingswinst alsnog een aanvullende lijfrente zouden kunnen bedingen bij [Z. Holding B.V.]