4.4.1. In de toelichting op haar eerste grief stelt [X.] dat de kantonrechter op basis van de stellingen van partijen als vaststaand had moeten aannemen dat tussen partijen geen wilsovereenstemming is ontstaan over een verlenging van de arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 2008. De kantonrechter is volgens [X.] buiten de rechtsstrijd getreden door uit te gaan van een overeengekomen verlenging van de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2008.
In de toelichting op de tweede grief stelt [X.] dat zij [Y.] na 18 september 2008 heeft laten doorwerken in de veronderstelling dat er overeenstemming was over bedoelde verlenging. Toen er geen overeenstemming tussen partijen bleek te zijn, kon [X.] niets anders doen dan de arbeidsovereenkomst voor geëindigd te beschouwen per 18 september dan wel per 29 september 2008, de laatste dag dat [Y.] heeft gewerkt. [X.] heeft zich wederom beroepen op het schriftelijkheids- vereiste van artikel 1.4 van de CAO, alsmede op handelen van [Y.] in strijd met goed werknemerschap: het enerzijds vorderen van loondoorbetaling en het anderzijds weigeren de arbeidsovereenkomst te ondertekenen is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.4.2. [Y.] heeft in hoger beroep beaamd dat er geen wilsovereenstemming is bereikt over de verlenging van de arbeidsovereenkomst over de periode van 19 september 2008 tot en met 31 december 2008. Gezien de toezegging van de voormalig directeur van [X.] verkeerde [Y.] in de veronderstelling dat zij zich over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst geen zorgen hoefde te maken. [X.] heeft de verlenging van de arbeidsovereenkomst niet op tijd geregeld en [Y.] mag daarvan niet de dupe worden.
4.4.3. In de toelichting op haar eerste incidentele grief heeft [Y.] betoogd dat, nu partijen het niet eens zijn geworden over de duur van de arbeidsovereenkomst, uitgegaan moet worden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd dan wel voor de duur van een jaar. Welke van beide opties aan de orde is doet er volgens [Y.] niet toe, nu de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2009 is ontbonden.
4.4.4. Het hof oordeelt als volgt.
[X.] heeft haar - uitdrukkelijke - stelling in eerste aanleg (zie 4.2.), dat [Y.] op 18 september 2008 de verlenging van de arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 2008 mondeling heeft aanvaard, hetgeen [Y.] op 25 september 2008 heeft bevestigd tegenover de directeur van [X.], [A.], in hoger beroep niet herroepen. [Y.] heeft op haar beurt geen grief gericht tegen de overweging van de kantonrechter, dat zij slechts in algemene bewoordingen de verlenging tot en met 31 december 2008 heeft ontkend tegenover de expliciete verklaringen van de directeur van [X.] en mevrouw [Z.] en dat op 18 september 2008 is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd tot en met 31 december 2008, en evenmin tegen de overweging van de kantonrechter dat zij slechts in vage bewoordingen de toezegging van de voormalige directeur van [X.] heeft aangehaald.
[X.] gaat er in haar eerste grief kennelijk vanuit, dat de aanvaarding door [Y.] geen gevolg heeft (gehad) omdat [Y.] daar op 29 september 2008 op is teruggekomen en/of omdat de arbeidsovereenkomst in strijd met de betreffende CAO-bepaling niet schriftelijk is aangegaan.
Het hof is – met de kantonrechter – van oordeel dat door de aanvaarding door [Y.] van het aanbod op 18 september 2008 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2008 tot stand is gekomen. In dat kader heeft [Y.] in de periode tot 29 september 2008 gewerkt (voor zover zij zich niet ziek had gemeld). Het feit dat [Y.] later van gedachten is veranderd kon aan de totstandkoming van de overeenkomst niet meer afdoen.
[X.] kan zich er evenmin met succes op beroepen dat de overeenkomst niet schriftelijk is aangegaan. De arbeidsovereenkomst is een vormvrij contract en kan mondeling worden aangegaan. De schriftelijkheidseis van artikel 1.4.1. van de CAO moet geacht worden ter bescherming van de werknemer te zijn opgenomen. [X.] kan als werkgever naar redelijkheid en billijkheid in rechte geen beroep doen op het feit dat [Y.] de arbeidsovereenkomst niet heeft getekend.
Het beroep van [X.] op artikel 7:611 BW moet eveneens verworpen worden. Niet valt in te zien dat het – nu vaststaat dat er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand is gekomen - in strijd met goed werknemerschap zou zijn om een vordering tot loonbetaling in te stellen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven I en II in principaal appel falen.
Het voorgaande leidt er voorts toe dat ook grief 1 in incidenteel appel faalt. Aan de enkele, niet nader toegelichte, stelling van [Y.] in hoger beroep dat geen wilsovereenstemming is bereikt over de verlenging van de arbeidsovereenkomst kan geen betekenis gehecht worden gelet op het feit dat zij geen grief heeft gericht tegen de hierop betrekking hebbende overwegingen van de kantonrechter, zie hiervoor. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot het oordeel kunnen leiden dat [Y.] zich – in haar bewoordingen - geen zorgen hoefde te maken over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst ook na 31 december 2008. Haar standpunt dat uitgegaan moet worden van een arbeidsovereenkomst voor een jaar of voor onbepaalde tijd met ingang van 19 september 2008 moet dan ook verworpen worden. Van gelijkenis van de onderhavige zaak met de casusposities die ten grondslag lagen aan de door [Y.] aangehaalde uitspraken is geen sprake, nu in het onderhavige geval (wel) een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
4.4.5. Het beroep van [X.] op misbruik van omstandigheden en/of dwaling faalt, nu [X.] dat beroep noch in hoger beroep, noch in eerste aanleg heeft onderbouwd.
Concluderend is het hof met de kantonrechter van oordeel dat, nu [Y.] zich beschikbaar heeft gesteld om haar werkzaamheden te verrichten voor [X.], de loonvordering tot en met 31 december 2008 voor toewijzing vatbaar is.