ECLI:NL:GHSHE:2010:BO3197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.031.673
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • A. Den Hartog Jager
  • J. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte: Betaling van huurachterstand leidt tot afwijzing vordering tot ontbinding en ontruiming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter had [appellant] op grond van artikel 7:280 BW een termijn van een maand gegeven om zijn huurachterstand in te lopen, met de dreiging van ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. [appellant] was veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 1.291,46, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte slechts een termijn van één maand had verleend en dat zijn tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht geen langere termijn had verleend, maar dat de omstandigheden inmiddels waren veranderd. [appellant] had zijn huurachterstand ingelopen, wat de tekortkoming in het verleden minder ernstig maakte. Het hof nam daarbij in overweging dat [appellant] al meer dan 20 jaar in de woning woonde en dat hij een psychiatrisch patiënt was die zorg nodig had.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter, behalve de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 357,-. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke omstandigheden van de huurder in huurrechtelijke geschillen, vooral wanneer het gaat om kwetsbare personen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.031.673
arrest van de zevende kamer van 2 november 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen:
STICHTING TRUDO,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. C.G. Bunge,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 april 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, gewezen vonnis van 26 maart 2009 tussen [appellant] als gedaagde en de stichting als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 589145, rolnr. 08-9747)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans aan de stichting haar vorderingen te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de stichting te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de stichting de grieven bestreden.
2.3. [appellant] heeft vervolgens een akte genomen, waarna de stichting een antwoordakte heeft genomen.
2.4. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Uitsluitend de stichting heeft daartoe de gedingstukken overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. [appellant] huurt met ingang van 1 november 1988 van de (rechtsvoorgangers van de) stichting de woning aan de [perceel] te [plaatsnaam]. De huur bedroeg ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg € 433,06 per maand, althans volgens de stichting.
4.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter [appellant] op grond van artikel 7:280 BW een termijn van een maand verleend om alsnog aan zijn hierna te noemen financiële verplichtingen te voldoen en bij gebreke daarvan de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden, [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, [appellant] veroordeeld om aan de stichting te voldoen:
a) een bedrag van € 1.291,46, te verminderen met de na 23 januari 2009 door de stichting ontvangen betalingen, strekkende tot aflossing van de huurachterstand;
b) de wettelijke rente over de vervallen huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid, telkens tot aan de dag van voldoening;
c) een bedrag van € 357,- ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
d) een bedrag van € 433,06 voor iedere na januari 2009 te verstrijken maand of deel daarvan tot aan de ontruiming;
en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
4.3. [appellant] kan zich met dit vonnis niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.4. In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte slechts een terme de graçe van één maand heeft verleend om de betalingsachterstand in te lopen. Voorts begrijpt het hof dat [appellant] van mening is dat zijn tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Gezien de inhoud van de memorie van antwoord heeft de stichting de eerste grief van [appellant] mede in die zin opgevat.
4.5. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter [appellant] terecht geen langere termijn dan één maand heeft verleend om de betalings- achterstand in te lopen. Op grond van artikel 7:280 BW kan de rechter de huurder slechts een termijn van ten hoogste één maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit onderdeel van de grief van [appellant] faalt derhalve.
4.6. Het tweede onderdeel van de eerste grief van [appellant] slaagt. Het hof is van oordeel dat ten tijde van het wijzen van het vonnis waarvan beroep de tekortkoming van [appellant] de ontbinding van de huurovereenkomst mogelijk rechtvaardigde, echter bij een beoordeling naar de toestand op dit moment is dit niet (langer) het geval. Inmiddels is er geen huurachterstand meer. [appellant] heeft gesteld dat de huurachterstand in mei 2009 is ingelopen. Dit is door de stichting niet betwist. Het inlopen van de huurachterstand binnen twee maanden na het vonnis waarvan beroep maakt de tekortkoming van [appellant] uit het verleden niet ongedaan, echter heeft in dit geval tot gevolg dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard en/of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet meer rechtvaardigt. Het hof neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. De huurachterstand is ontstaan in de periode dat het UWV [appellant] heeft gekort op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. [appellant] heeft vervolgens de nodige maatregelen getroffen. Hij heeft bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het UWV en heeft bijzondere bijstand aangevraagd. Er is niet gesteld of gebleken dat [appellant] eerder tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling van de huur. Voorts weegt in het onderhavige geval het woonbelang van [appellant] zwaar. Hij huurt de woning reeds meer dan 20 jaar en is een psychiatrisch patiënt die tot voor kort door de week verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarbij is de stichting is een sociaal verhuurder die onder meer als taak heeft woonruimte te verschaffen aan personen die speciale zorg nodig hebben.
4.7. De tweede grief van [appellant] richt zich tegen de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 357,-. [appellant] voert aan dat de stichting niet heeft aangetoond dat er kosten zijn gemaakt die buiten de proceskostenveroordeling vallen. Deze grief faalt. In dit geval zijn door de stichting niet alleen aanmaningen verzonden, maar hebben partijen tevens een betalingsregeling getroffen. Dit is door [appellant] erkend. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat het geheel van deze incassoactiviteiten rechtvaardigt dat daarvoor, los van de proceskosten, apart kosten in rekening worden gebracht.
4.8. Gezien het voorgaande zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen met uitzondering van de veroordeling van [appellant] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 357,- en de proceskosten in eerste aanleg. Dit in verband met het feit dat de omstandigheden die hebben geleid tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep pas zijn ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Om dezelfde reden ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de veroordeling van [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de stichting te voldoen een bedrag van € 357,- ter zake buitengerechtelijke incassokosten en de veroordeling van [appellant] in kosten van het geding;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Den Hartog Jager en Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 november 2010.