ECLI:NL:GHSHE:2010:BO3951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.039.828
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Begheyn
  • A. Riemens
  • J. van Laarhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij gezamenlijke spaarrekening voor gescheiden ex-partners

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van de Rabobank ten opzichte van [X.], die samen met zijn ex-partner [Y.] een gezamenlijke spaarrekening had geopend. [X.] en [Y.] waren van 1977 tot 2005 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hadden in het kader van hun echtscheiding gesprekken gevoerd met de Rabobank over de herfinanciering van hun ondernemingen. Tijdens deze gesprekken werd afgesproken dat een bedrag van € 50.000 gereserveerd zou worden op een geblokkeerde rekening voor belastingbetalingen. De Rabobank deed vervolgens financieringsvoorstellen aan zowel [X.] als [Y.], waarbij als voorwaarde werd gesteld dat het bedrag op een gezamenlijke rekening zou worden gestort. [X.] heeft echter geen gebruik gemaakt van het financieringsvoorstel en heeft later de Rabobank aangeklaagd omdat hij meende dat de bank zijn zorgplicht had veronachtzaamd en hem niet goed had geïnformeerd over de risico's van de gezamenlijke rekening en de pandakte die hij had ondertekend.

In eerste aanleg werd de vordering van [X.] afgewezen, maar in hoger beroep oordeelde het hof dat de Rabobank inderdaad haar zorgplicht had geschonden. Het hof stelde vast dat de bank [X.] niet had ingelicht over de consequenties van de gezamenlijke spaarrekening en de pandakte, en dat [X.] hierdoor een onjuiste voorstelling van zaken had gekregen. Het hof oordeelde dat [X.] zich terecht op dwaling kon beroepen, omdat hij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten. De Rabobank werd veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 52.590,57 aan [X.], vermeerderd met wettelijke rente, en tot terugbetaling van alle bedragen die [X.] ter uitvoering van het vernietigde vonnis aan de bank had voldaan. Tevens werd de Rabobank veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.039.828
arrest van de eerste kamer van 9 november 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.J.M. Sintnicolaas,
tegen:
DE COÖPERATIEVE RABOBANK [VESTIGINGSPLAATS] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda op 24 juni 2009 gewezen vonnis tussen appellant - nader te noemen [X.] - als eiser en geïntimeerde - nader te noemen de Rabobank - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 196766/HAZA 08-1978)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane comparitievonnis van 21 januari 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van producties acht grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzing van de vorderingen van [X.] alsmede veroordeling van de bank tot terugbetaling van al hetgeen [X.] ter uitvoering van het vonnis aan de bank heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Rabobank onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben vervolgens ieder nog een akte genomen.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De grieven richten zich niet tegen de door de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten. Het hof gaat van dezelfde feiten uit, en zal die hierna opnieuw weergeven.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
(a) [X.] is van 1977 tot 2005 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [Y.] (hierna: [Y.]). Ten tijde van de echtscheiding dreven zij ieder een eigen onderneming, [Y.] onder de naam Addelie Kindermode en [X.] onder de naam [X.] Fotografie. Daarbij bankierden zij bij de Rabobank.
(b) In het kader van de boedelscheiding hebben in het voorjaar en de zomer van 2005 tussen [X.], [Y.] en de Rabobank gesprekken plaatsgevonden omtrent de herfinanciering van de ondernemingen van [X.] en [Y.] door de Rabobank. [X.] en [Y.] zijn daarbij (in ieder geval aanvankelijk) bijgestaan door een adviseur, de heer [Z.].
(c) [Z.] voornoemd heeft bij brief van 7 juli 2005 (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) namens [X.] en [Y.] een voorstel voor herfinanciering gedaan aan de Rabobank. Daarin is onder meer opgenomen dat de opbrengst van het te verkopen pand aan de [perceel] te [vestigingsplaats] ad € 285.000 zou zijn en dat daarbij een belastingschuld werd geraamd van € 50.000, waaraan werd toegevoegd "deze 50.000 reserveren op een geblokkeerde rekening, zodat hiervan t.z.t. de belasting betaald kan worden." Voorgesteld wordt aan [X.] een krediet te verstrekken van € 20.000 en aan [Y.] van € 75.000.
(d) Bij brief van 2 augustus 2005 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de Rabobank aan [X.] een financieringsvoorstel toegezonden met betrekking tot een financieringsaanvraag van € 10.000. In het voorstel was opgenomen dat de inventaris, bouwkundige voorzieningen, transportmiddelen en voorraden dienden te worden verpand. Ook was opgenomen
"een bedrag van € 50.000 dient bij verkoop van [het pand [perceel] te [vestigingsplaats]] op een geblokkeerde rekening ten name van u en mevrouw [Y.] te worden gereserveerd voor belastingbetaling."
(e) [X.] heeft van dit financieringsvoorstel geen gebruik gemaakt.
(f) Aan [Y.] is bij brief van dezelfde datum (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) ook een financieringsvoorstel gedaan. Daar was opgenomen dat als zekerheden dienen te worden gesteld verpanding van inventaris, transportmiddelen, voorraden en spaar/deposito- gelden. Ook hier is opgenomen de voorwaarde van reservering van een bedrag van € 50.000 op een geblokkeerde rekening t.n.v. [X.] en [Y.].
(g) Tussen [X.] en [Y.] is een echtscheidingsconvenant opgemaakt, gedateerd 14 november 2005 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg). Volgens deze akte is de belastingschuld terzake de verkoop van het (bedrijfs)pand aan de [perceel] te [vestigingsplaats] toebedeeld aan de man.
(h) Aan [Y.] is door de bank op 22 november 2005 een nieuw financieringsvoorstel gedaan voor een bedrag van € 65.000 met dezelfde bijkomende voorwaarden (geblokkeerde rekening en verpanding); [Y.] heeft dat op 28 oktober 2005 getekend (productie 5 bij brief van 17 februari 2009 van de bank).
(i) De bestaande gezamenlijke rekeningen-courant van [X.] en [Y.] zijn in december 2005 door de Rabobank gewijzigd, zodat die rekeningen- courant aan een van beiden werden toebedeeld (productie 1 bij conclusie van antwoord).
(j) [X.] en [Y.] hebben bij de Rabobank een spaarrekening genomen met nummer [rekeningnummer], waarvoor zij bij akte d.d. 15 december 2005 hebben getekend (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg). Op de overeenkomst waren van toepassing de Algemene Voorwaarden voor Rabo TeleSparen 2002 en de Algemene Bankvoorwaarden van de Rabobank.
(k) Volgens artikel 3 van de Algemene Voorwaarden voor Rabo Telesparen 2002 konden, indien de bank de rekening voor meer rekeninghouders aanhield, de rekeninghouders - tenzij schriftelijk anders met de bank was overeengekomen - zowel samen als ieder afzonderlijk over een tegoed op de Telespaarrekening beschikken.
Artikel 19 van de op de spaarrekening toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg) houdt onder meer in
"De bank is steeds bevoegd hetgeen zij al dan niet opeisbaar of onder voorwaarden van de cliënt heeft te vorderen te verrekenen met al dan niet opeisbare tegenvorderingen van de cliënt op de bank ( ).
De bank zal de cliënt zo mogelijk tevoren in kennis stellen van het gebruikmaken van haar verrekeningsbevoegdheid."
(l) [X.] en [Y.] hebben op 20 december 2005 een akte van verpanding getekend inzake de hiervoor genoemde spaarrekening (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarbij de vorderingen inclusief rente uit hoofde van de voor de pandgever aangehouden spaar/depositogelden zijn verpand aan de Rabobank.
(m) [Y.] is bij uitspraak van 3 juni 2008 failliet verklaard, welk faillissement op 10 juni 2008 is omgezet in schuldsanering.
(n) Bij brief van 13 juni 2008 (productie 4 bij conclusie van antwoord) heeft de Rabobank aan de curator van [Y.] meegedeeld dat inzake [Y.] sprake was van een debetsaldo in rekening-courant van € 40.079,94, inzake bankgarantie € 4764,69 en inzake lening € 13.324, waar tegenover een creditsaldo stond van € 5.021,09 op de bedrijfstelerekening, € 0,34 op het Rabo totaalpakket en € 52.590,57 op de spaarrekening op naam van [X.] en [Y.].
Vervolgens heeft de Rabobank in die brief meegedeeld:
"Rabobank [vestigingsplaats] maakt gebruik van haar pandrecht op spaarrekening [rekeningnummer] met een saldo van € 52.590,57. De verpande gelden worden aangewend om de totale vordering op mevrouw [Y.] gedeeltelijk te voldoen."
4.3. In eerste aanleg heeft [X.] primair betaling door de Rabobank van € 52.590,57 gevorderd en subsidiair betaling van € 26.295,29, steeds vermeerderd met buitengerechtelijke kosten groot € 1788 en veroordeling van de Rabobank in de kosten van het geding.
[X.] heeft daartoe aangevoerd dat de Rabobank haar zorgplicht heeft veronachtzaamd en bij [X.] een onjuiste voorstelling van zaken heeft teweeggebracht, terwijl [X.] bij een juiste voorstelling van zaken noch de overeenkomst inzake een spaarrekening op naam van hemzelf en mevrouw [Y.] zou hebben gesloten noch de pandovereenkomst.
De Rabobank heeft de vorderingen weersproken.
De rechtbank heeft eerst een comparitie van partijen gelast, waarbij door en namens partijen inlichtingen zijn verschaft.
In haar eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen. Van verschoonbare dwaling van [X.] is geen sprake, noch van schending van de mededelingsplicht door de Rabobank. Rabobank mocht gebruik maken van haar verrekeningsbevoegdheid.
De grieven 1 tot en met 4 hebben betrekking op het beroep van [X.] op dwaling bij het openen van de spaarrekening en het tekenen van de pandakte.
De grieven slagen. Op de bank rust een bijzondere zorgplicht (zoals ook in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden van de Rabobank is neergelegd). Deze brengt onder meer met zich mee dat zij rekening houdt met de belangen van haar cliënten en dat zij haar cliënten voldoende informeert over de transacties die zij aan die cliënten voorstelt.
In dit geval is namens [X.] en [Y.] door [Z.] aan de Rabobank een voorstel gedaan voor herfinanciering na de echtscheiding van [X.] en [Y.]. Daarvan maakte deel uit dat € 50.000 van de koopsom van het pand aan de [perceel] zou worden gereserveerd op een geblokkeerde rekening voor de in verband daarmee verschuldigde belasting. Het was de Rabobank duidelijk dat dit bedrag gereserveerd moest blijven voor het voldoen van de uit de verkoop van het pand voortvloeiende belastingschuld.
De Rabobank heeft vervolgens afzonderlijke financieringsvoorstellen gedaan aan [X.] en aan [Y.], waarbij als voorwaarde werd gesteld dat het bedrag werd gestort op een geblokkeerde rekening ten name van zowel [X.] als [Y.]. Het voorstel van de bank hierover bevat geen nadere toelichting op dit punt. Weliswaar stelt de bank in de memorie van antwoord dat gesproken is over de dubbele tenaamstelling van de spaarrekening, en uit de financieringsvoorstellen van de bank blijkt ook dat zij een dubbele tenaamstelling wenste, maar dat is niet waar het in dit geval om gaat. Waar het om gaat is dat in dit geval de bank [X.] niet heeft ingelicht over de consequenties van de door haar voorgestelde constructie en de risico's die die voor [X.] met zich meebracht. [X.] zelf heeft immers slechts voorgesteld de € 50.000 op een geblokkeerde bankrekening te storten ten behoeve van betaling door [X.] van de bij de echtscheiding aan hem toebedeelde belastingschuld, en voor dat doel was geen gezamenlijke rekening noodzakelijk, laat staan het verpanden van het saldo van die rekening.
Vervolgens heeft de bank aan [X.] een pandakte ter tekening voorgelegd; niet is gebleken dat de consequenties van die pandakte met [X.] zijn besproken. Tijdens de comparitie in eerste aanleg is namens de bank verklaard dat niet zeker was of de pandakte ook expliciet met [X.] was besproken en of [X.] letterlijk is gewezen op de risico's van de ondertekening van de pandakte. Ook is toen opgemerkt dat de bank met de dubbele tenaamstelling van de spaarrekening zowel zichzelf als de heer [X.] en mevrouw [Y.] wilde beschermen.
Het is het hof echter niet duidelijk geworden op welke wijze [X.] door deze constructie werd beschermd. [X.] en [Y.] hadden afgesproken dat bij de echtscheiding de belastingschuld aan [X.] werd toebedeeld, zodat de tenaamstelling wat dat betreft in ieder geval niet ten gunste van [X.] is gemaakt. Dit geldt eens te meer voor de pandakte, die immers alleen betrekking had op schulden die [Y.] in haar afzonderlijke relatie met de Rabobank eventueel nog zou aangaan.
In die omstandigheden - waarbij nog van belang is dat, zoals de Rabobank wist, [X.] en [Y.] uit elkaar waren gegaan en dat uit elkaar gaan ook financieel wensten te regelen, in welk verband de belastingschuld aan [X.] was toebedeeld - bracht de zorgplicht van de Rabobank jegens [X.] met zich mee, dat de Rabobank zich afvroeg of de door haar gekozen constructie voldoende rekening hield met de belangen van [X.], en dat zij [X.] uitdrukkelijk wees op de consequenties en de risico's van het openen van de gezamenlijke spaarrekening (in en/of-vorm) en het stellen van zekerheid door het aangaan van de pandakte. Had de Rabobank dat gedaan, dan had [X.] weloverwogen kunnen beslissen of hij het geld op een geblokkeerde rekening bij de Rabobank zou zetten of op een andere manier zou vastzetten, al dan niet bij de Rabobank. Nu gesteld noch gebleken is dat de bank dat heeft gedaan moet ervan worden uitgegaan dat [X.], indien hij van de risico's op de hoogte was gesteld, niet op het voorstel van de Rabobank was ingegaan en de overeenkomst(en) niet zou hebben gesloten. De bank heeft dan ook niet aan de op haar rustende zorgplicht voldaan.
Naar het oordeel van het hof vloeit uit het voorgaande voort dat [X.] zich terecht op dwaling heeft beroepen. [X.] behoefde er immers – gelet op de hiervoor weergegeven voorgeschiedenis, waarbij de bank wist dat het de uitdrukkelijke bedoeling van [X.] (en [Y.]) was dat een bedrag van
€ 50.000 zou worden gereserveerd voor de fiscus – niet op bedacht te zijn dat opening van een en/of rekening met dat doel ertoe zou (kunnen) leiden dat hij het risico liep van verhaal door de bank op de rekening voor de schulden van [Y.]. In de gegeven omstandigheden beroept [X.] zich er dan ook terecht op dat hij - door toedoen van de bank - een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad en dat hij de overeenkomsten inzake het openen van de geblokkeerde rekening en het stellen van zekerheid ten behoeve van de schuld van [Y.] bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten.
Deze dwaling is naar het oordeel van het hof veroorzaakt door toedoen van de bank omdat zij – zoals hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de schending van de zorgplicht – [X.] niet uitdrukkelijk heeft gewezen op de consequenties en risico’s van het openen van de gezamenlijke spaarrekening en het verschaffen van die zekerheid. Hier doet zich dan ook de situatie van art. 6:228 lid 1 aanhef en sub b BW voor.
De bank heeft zich er nog op beroepen dat sprake is van eigen schuld van [X.] omdat hij te laat aangifte heeft gedaan. Daardoor heeft de belastingdienst hem op een zodanig laat tijdstip aangeslagen, dat de bank inmiddels tot verrekening was overgegaan, aldus de Rabobank. Dit verweer kan de bank niet baten, nu [X.] een gegrond beroep op dwaling heeft gedaan. Daardoor is van een overeenkomst geen sprake en kan [X.] wat onverschuldigd is betaald terug vorderen. Van een schadevergoedingsplicht voor de bank is dus geen sprake, zodat het beroep op art. 6:101 BW reeds daarom niet opgaat.
Ten overvloede voegt het hof hieraan toe dat het probleem zich weliswaar bij eerdere aangifte (voorafgaand aan het faillissement van [Y.]) niet zou hebben voorgedaan, omdat de bank dan nog niet zou hebben kunnen verrekenen, maar dit verweer kan in ieder geval door de bank zelf niet worden aangevoerd om aan haar verplichtingen te ontkomen.
4.4. Het hof acht daarnaast het verrekenen van de schuld van [Y.] met het saldo van de telespaarrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De bank was immers niet verplicht te verrekenen, en had daar ook van kunnen afzien gelet op de haar bekende omstandigheden van het geval. Het saldo van de telespaarrekening was immers bestemd voor de betaling van een belastingschuld toegerekend aan [X.] en in dat kader was de niet verdeelde koopsom van de voormalige echtelijke woning naar die rekening geboekt. De schulden van [Y.] waarvoor de bank na de echtscheiding krediet heeft verleend zijn kennelijk in ieder geval voor een belangrijk deel eerst ontstaan na die echtscheiding en nadat de bank haar een nieuw krediet had verleend. De bank had dan ook niet het risico van het verlenen van het krediet aan [Y.] mogen afwentelen op haar ex-echtgenoot. Daarmee slaagt ook grief 5.
4.5. De grieven 6 en 7 behoeven gelet op het voorgaande geen behandeling.
4.6. Grief 8 slaagt gelet op het bovenstaande evenzeer. De vordering van [X.] tot betaling van € 52.590,57 zal alsnog worden toegewezen, evenals de vordering tot veroordeling van de bank tot terugbetaling van al hetgeen [X.] ter uitvoering van het vonnis aan de bank heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.
4.7. [X.] heeft daarnaast buitengerechtelijke kosten gevorderd ad € 1788. De bank heeft in paragraaf 22 van de dagvaarding aangevoerd dat er slechts één sommatiebrief is verstuurd en dat daarna, zonder contact tussen de raadslieden, direct is gedagvaard. [X.] heeft dit niet weersproken. Derhalve is dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd en zal het worden afgewezen.
4.8. De bank zal, als voor het overgrote deel in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Breda van 24 juni 2009;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de Rabobank [vestigingsplaats] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X.] te voldoen een bedrag van € 52.590,57, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juni 2008;
veroordeelt de Rabobank [vestigingsplaats] tot terugbetaling van al hetgeen [X.] ter voldoening aan het vernietigde vonnis van de rechtbank heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling van dit bedrag door [X.] aan de bank tot de dag waarop de bank terugbetaalt;
veroordeelt de Rabobank in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X.] begroot op in eerste aanleg € 1266,80 voor verschotten en € 1788 voor salaris advocaat en in hoger beroep € 1702,25 voor verschotten en € 1631 voor salaris advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Riemens en Van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 november 2010.