4.15. Die zorgplicht hield in dat [Y.] diende te bewaken dat de werkzaamheden die [X.] verrichtte, waaronder ook begrepen de extra werkzaamheden waarmee zij in 1997 en 1998 was belast, in beginsel in gemiddeld 40 uur per week konden worden uitgevoerd. Niet bewezen is dat [Y.] aan die zorgplicht heeft voldaan, gelet op de verklaringen van de eerder in de procedure zijdens [X.] gehoorde getuigen [D.], [F.] en [E.], welke verklaringen steun vinden in de door [X.] zelf en haar echtgenoot [G.] afgelegde verklaringen.
4.15.1. [X.] was sedert 1993 in dienst van [Y.]. In de periode vóór haar uitval in juni 1999 zijn door [Y.] meerdere beoordelings- en functionerings- gesprekken met [X.] gevoerd (zie prod. 5 inl. dagv., prod. 6 cva, prod. 3 cvd). Daarom moet worden aangenomen dat [Y.] op de hoogte was, althans had behoren te zijn, van – tenminste een aantal van - de persoonskenmerken van [X.], zoals hierboven in rov. 4.10. genoemd. [Y.] nam ook kennis van de resultaten van haar werkzaamheden en kon aan de hand daarvan inschatten welke hoeveelheid tijd [X.] met dat werk bezig moest zijn geweest. Uit de verklaring van de getuige [D.] blijkt hoezeer [X.] betrokken was op haar werk: ze hield alles in de gaten, ze was de moederkloek van de vestiging, ze deed nooit half werk, ze had altijd alles af.
[Y.] wist dus, althans had kunnen en moeten weten, dat [X.] vele overuren maakte en mede gezien de extra-werkzaamheden overbelast was.
Gelet op dit een en ander had [Y.] erop bedacht moeten zijn dat [X.] een bijzonder risico liep op burn-out-klachten wanneer zij met extra taken werd belast of – in 1999 - met taken waarop zij niet voldoende voorbereid was. [Y.] had daarop haar beleid ten aanzien van [X.] moeten afstemmen en meer de vinger aan de pols moeten houden. Weliswaar liet [X.] niet blijken dat zij het werk teveel vond en gaf zij niet spontaan te kennen dat zij het werk (eigenlijk) niet aan kon (veeleer liet zij van het tegendeel blijken), maar dat doet niet af aan de verplichting van [Y.] zelfstandig en uit eigen beweging na te gaan of en in welke mate [X.] bijvoorbeeld aan het werk was op kantoor of elders, pauzes nam en werk mee naar huis nam, in aanmerking genomen het feit dat [Y.] wist dat [X.] moeite had om werkzaamheden te delegeren, perfectionistisch was tot op detail en moeite had los te komen van het werk (zie formulier functioneringsgesprek d.d. 7 januari 1998: prod. 5 inl. dagv.).
4.15.2. Dit bijzondere risico heeft [Y.] onvoldoende bewaakt, terwijl bewaking geboden was nu [X.] in 1997 en 1998 voortdurend met extra werkzaamheden werd geconfronteerd en in 1999 werd aangesteld in een nieuwe functie als PeKAM-functionaris, welke functie zich nog moest ontwikkelen (aldus getuige [A.]).
[X.] heeft voldoende bewijs bijgebracht door middel van schriftelijke stukken, in het bijzonder de verslagen van beoordelings- en functionerings- gesprekken en door middel van de verklaringen van de door haar gehoorde getuigen.
Extra werkzaamheden waren:
a. het feit dat [X.], terwijl zij hoofd bedrijfsbureau was, in juni 1997 een aantal werkzaamheden van de op non-actief-gestelde regiodirecteur [L.] (haar leidinggevende) heeft moeten opvangen totdat de per januari 1998 aangenomen nieuwe regio-directeur [F.] in de loop van 1998 was ingewerkt. [K.] heeft weliswaar in contra-enquête als getuige verklaard dat hij regio-directeur ad interim van de regio Zeeland was toen [L.] daar weg was, maar die verklaring doet geen afbreuk aan het feit dat [X.] in die periode een aantal taken van de regio-directeur heeft overgenomen, nu [K.] tevens heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat hij in augustus 1997 slechts twee keer, in oktober één keer en in november 1997 één keer op het kantoor in Zeeland is geweest;
b. het feit dat [X.] toen ook werkzaamheden van het – inmiddels vertrokken - hoofd verkoop [M.] erbij kreeg, zoals het controleren en tekenen van offertes, terwijl zij geen kennis had van deze materie;
c. het feit dat [X.] belast werd met de coördinatie van werkzaamheden in verband met de nieuwbouw in [plaatsnaam] en van de verhuizing naar dat pand;
d. het feit dat [X.] in 1999 werd aangesteld als PeKAM-functionaris terwijl zij met betrekking tot personeelsaangelegenheden geen vooropleiding of affiniteit had en het een functie betrof (Pe+KAM) waarvan de taken in alle andere regio’s over twee personen waren verdeeld (zie bijlage 1a bij brief d.d. 29 mei 2006 van mr. Knotter ter voorbereiding van de comparitie).
e. het feit dat [X.] als PeKAM-functionaris projectcoördinator werd van het project “uniformering bedrijfsprocessen” hetgeen volgens KPMG in fase 3 ruim drie dagen per week zou gaan kosten (cvr punt 15 en prod. 21) terwijl [X.] daarvoor geen vrijstelling kreeg;
4.15.3. [Y.] heeft het bijzondere risico dat [X.] liep ook onvoldoende bewaakt toen [X.] in de periode juni – december 1999 inmiddels wegens ziekte was uitgevallen, gezien het feit dat [Y.] [X.] werkzaamheden thuis liet verrichten terwijl de burn-out-klachten toen manifest werden (zie prod. 6 inl. dagv.).
Weliswaar had bedrijfsarts [I.] toegestaan dat [X.] in deze periode enig werk verrichtte op arbeids-therapeutische basis (na 1 oktober 1999 tijdelijk twee dagen op kantoor), maar zijdens [X.] is voldoende bewezen dat zij aanzienlijk meer werk verrichtte. [I.] heeft als getuige verklaard dat hij [X.] in de eerste periode van haar arbeidsongeschiktheid heeft afgeraden nog werk thuis te verrichten (hij was ervan op de hoogte dat ze toch nog veel werkte) en dat hij in november 1999 heeft vastgesteld dat [X.] na 1 oktober 1999 meer werkte dan de bewuste twee dagen. Deze verklaring van [I.] vindt steun in de verklaring van [G.], de echtgenoot van [X.], de verklaring van [X.] zelf en in de bijlagen 2 bij brief van 29 mei 2006 van mr. Knotter ter voorbereiding van de comparitie.
In de verklaring van de huisarts d.d. 25 april 2008 (prod. bij akte d.d. 31 juli 2008) is vermeld dat het karakter van [X.] wordt gekenmerkt “door enorme vechtlust en doorzetten”, vaak ook ten koste van [X.] zelf. En voorts: “Daarbij speelt ontkenning van spanningen een belangrijke rol, hetgeen zich uiteindelijk vaak vertaald in lichamelijke begrepen en onbegrepen klachten.”
Deze persoonskenmerken heeft [Y.] kennelijk onderschat. Daaraan doet niet af dat ook [X.] zelf haar burn-out risico tijdens haar werksituatie bij [Y.] niet heeft onderkend en haar burn-out-situatie in de periode juni 1999-december 1999 heeft genegeerd.