ECLI:NL:GHSHE:2010:BO4670

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001586-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreigingen met zware mishandeling en terbeschikkingstelling met dwangverpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in Vught PPC, werd beschuldigd van twee bedreigingen met zware mishandeling. De eerste bedreiging vond plaats op 2 december 2009 te Veldhoven, waar de verdachte met een mes een 11-jarige jongen, [A], bedreigde terwijl deze hem op een fiets passeerde. De verdachte maakte een stekende beweging in de richting van de jongen, die hierdoor in redelijke vrees verkeerde voor zijn leven. De tweede bedreiging vond plaats op 24 november 2009 in een cafetaria, waar de verdachte eveneens met een mes dreigde tegen [B] en [C]. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van de meeste beschuldigingen en hem een jaar psychiatrische behandeling opgelegd. Het hof kwam echter tot de conclusie dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, gezien zijn geestelijke toestand, en dat de bedreigingen wel degelijk bewezen konden worden. Het hof oordeelde dat de verdachte lijdende was aan schizofrenie van het paranoïde type en dat zijn gedrag voortkwam uit deze stoornis. De verdachte werd ter beschikking gesteld met dwangverpleging, wat betekent dat hij onder toezicht van de overheid zal worden behandeld in een forensisch psychiatrisch centrum. De vordering van de benadeelde partij, [A], tot schadevergoeding werd toegewezen, waarbij de verdachte €350,- moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de niet bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001586-10
Uitspraak : 17 november 2010
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-825680-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum in 1971],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Vught PPC te Vught,
bij welk vonnis de verdachte van het ten laste gelegde onder 1 primair en onder 2 (thans 2 primair) werd vrijgesproken en ter zake van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair (bedreiging met zware mishandeling) werd ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar werd opgelegd, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft blijkens een akte beroep d.d. 12 april 2010 tegen voormeld vonnis - onbeperkt - hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen is ten laste gelegd onder 1 subsidiair (bedreiging met zware mishandeling) en 2 primair (voor zover betrekking hebbend op [C]) en de verdachte ter zake daarvan zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Voorts komt het hof tot een andere bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair en komt het hof - anders dan de rechtbank - tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 (thans 2 primair), voor zover betrekking hebbend op de bedreiging van [C].
Tenslotte kan het hof zich niet verenigen met de door de rechtbank opgelegde maatregel.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
primair:
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (de 11-jarige) [A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [A] (op korte afstand), terwijl die [A] hem over een voetpad tegemoet fietste, op het moment dat die [A] hem passeerde, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de bovenarm, althans het bovenlichaam, in elk geval het lichaam, van die [A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Veldhoven [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend (op een afstand van tien meter) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een zwaaiende en/of stekende beweging in de richting van het lichaam van die [A] gemaakt en/of (vervolgens) terwijl die [A] hem over het voetpad tegemoet fietste, op het moment dat die [A] hem passeerde (vanaf korte afstand) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de bovenarm, althans het bovenlichaam, in elk geval het lichaam, van die [A] gestoken;
2.
primair:
hij op of omstreeks 24 november 2009 te Veldhoven in cafetaria [cafetaria] [B] en/of [C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [B] en/of die [C] (vanaf korte afstand) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voorgehouden en/of getoond en/of daarmee een stekende beweging heeft gemaakt en/of daarbij op dreigende wijze heeft gezegd: "Kom niet te dicht bij mij in de buurt, ik bedreig jou" en/of "Ik steek hem kapot", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking;
subsidiair:
hij op of omstreeks 24 november 2009 te Veldhoven in cafetaria [cafetaria] heeft gedragen een klapmes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Bewijsmotivering
Voor zover in de onderstaande bewijsmiddelen en -overwegingen wordt verwezen naar pagina’s, zijn dit pagina’s van het dossier (eindproces-verbaal) van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Veldhoven, nr. 2009200461, sluitingsdatum 7 december 2009, met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-62.
Bewijsmiddelen t.a.v. feit 1
1.1
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 december 2009, nr. 2009200461-4, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als op 3 december 2009 afgelegde verklaring van [A], geboren op [datum in 1998]:
(pag. 33)
Ik doe hierbij aangifte van bedreiging. Deze bedreiging vond plaats op 2 december 2009 omstreeks 12.30 uur op de Sterrenlaan te Veldhoven. Op 2 december om 12.15 uur was mijn school uit. Toen de school uit was, ben ik van school richting huis gefietst.
(pag. 34)
Ik reed tegen het verkeer in over het voetpad van de Sterrenlaan richting het Struweel. Vervolgens zag ik een man op de fiets vanuit de richting van het Struweel mij naderen. Deze man fietste in de richting van de Heerbaan. Hij kwam me dus tegemoet fietsen.
Ik zag dat die man richting mij gefietst kwam. Ik week nog naar links iets uit omdat ik het een vreemde man vond en hem niet vertrouwde. Meteen toen we nagenoeg op gelijke hoogte van elkaar waren en we elkaar op het punt stonden te passeren, zag ik dat die man met zijn rechterarm een stekende beweging naar mij maakte. Ik zag toen ook, waarop ik enorm ben geschrokken, dat deze man een geopend mes in zijn handen had. Ik zag dat deze man met dat mes een stekende beweging naar mijn lichaam maakte. De beweging die hij maakte was abrupt en in de richting van mijn rechterbovenarm gericht. Op het moment van steken waren we op een onderlinge afstand van zo’n 75 centimeter. De afstand was zo groot omdat ik op het allerlaatste moment ook nog wat voor die man uitweek.
Ik zag dus dat die man een mes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag het lemmet. Ik denk dat het lemmet ongeveer 10 centimeter lang was. Ik zag de punt van het mes in mijn richting.
Terwijl die man mij passeerde en met dat mes in mijn richting stak, riep hij “Ugh”. Het was meer een kreet.
Ik schrok me helemaal rot. Van schrik moest ik meteen huilen. Ik vluchtte weg en keek nog naar die man om die ook nog naar mij omkeek. Het leek net alsof hij nog ging omdraaien. Ik was heel bang op dat moment. Ik dacht dat die man mij aan het mes zou steken. Ik ben als een idioot naar huis gefietst. Ik was helemaal overstuur.
(pag. 35)
U toonde mij zojuist een drietal foto’s waarop ik een man zag staan. De man op deze foto’s herken ik voor de volle honderd procent als de man die mij gisteren heeft belaagd. Er is geen enkele twijfel aan deze man.
Toen de man van mij wegfietste, zag ik dat hij wegreed in de richting van de supermarkt [supermarkt].
1.2
Het proces-verbaal van relaas (ambtelijk verslag) d.d. 7 december 2009, nr. 2009200461-2, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
(pag. 7)
Op donderdag 3 december 2009 verscheen de 11-jarige aangever/benadeelde [A], in gezelschap van zijn moeder, aan het politiebureau te Veldhoven om aangifte te doen van bedreiging. Voorafgaande aan de aangifte is aan hem een foto getoond van de man die in cafetaria [cafetaria] met een mes had gedreigd en door personeel van GGZE was herkend als [verdachte]. Aangever/benadeelde [A] herkende de man op de foto voor 100% als zijnde de man die hem met een mes op woensdag 2 december 2009 had gedreigd op de Sterrenlaan te Veldhoven.
(pag. 9)
Op 3 december 2009 werd tijdens de veiligheidsfouillering, na de aanhouding van de verdachte [verdachte], een mes aangetroffen. Dit mes betreft een klapmes, voorzien van zwart heft en een blank lemmet. Het lemmet van het mes is 10 centimeter lang. Opengeklapt heeft met mes een lengte van 22 centimeter.
1.3
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december 2009, nr. 2009200461-12, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte, wonende te Veldhoven:
(pag. 46)
U toont mij een drietal foto’s van een situatie in cafetaria [cafetaria] op 24 november 2009 omstreeks 20.30 uur. De persoon op de foto’s die u mij toont, herken ik als mijzelf. Ik was op die avond inderdaad in de cafetaria.
Het mes dat u mij zojuist liet zien, heb ik eigenlijk altijd bij me. (Ik, verbalisant, toonde de verdachte het - het hof leest: bij de verdachte - in beslag genomen zakmes.)
(pag. 47)
Gisteren, 2 december 2009, ben ik van huis gegaan. Ik ben gaan fietsen.
Ik ben via de Heerbaan terug naar huis gefietst. Vlakbij mij woning is de [supermarkt].
Ik herinner me een situatie van een jongetje dat ik op de Sterrenlaan nabij de Heerbaan ben tegengekomen. Het jongetje was een jaar of 10. De jongen had volgens mij een boekentas of rugzak bij zich. Die jongen reed tegen het verkeer in. Deze jongen heeft mij gepasseerd.
Ik had een mes bij me.
Ik kan me herinneren dat die jongen kort haar had; ietwat stijl op zijn hoofd en enigszins schuin naar boven weggekamd. Het was een soort kuifje.
1.4
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2009, nr. 2009200461-14, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
(pag. 49)
Verdachte [verdachte] gaf tijdens zijn verhoor een omschrijving van het jongetje dat hij op de Sterrenlaan te Veldhoven zou hebben ontmoet. Met name de wijze waarop dit jongetje zijn haardracht had, komt volledig overeen met de haardracht van aangever/benadeelde [A].
1.5
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 18 maart 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2009 ben ik op de fiets een jongen gepasseerd. Dat was op de kruising op de Sterrenlaan. Hij fietste aan de verkeerde kant van de weg. Hij fietste mij tegemoet. Toen ik de jongen passeerde, heb ik nog even over mijn schouder gekeken.
Bewijsoverwegingen t.a.v. feit 1
• de betrouwbaarheid van de aangifte
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de man, die volgens de aangever [A] hem tegemoet kwam fietsen, de verdachte is.
Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
- De aangever heeft de man op de foto’s afkomstig van de camera in de cafetaria [cafetaria], met 100% zekerheid herkend als de man die hem op 2 december 2009 met een mes heeft bedreigd, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij de persoon op die foto’s is.
- De verdachte heeft verklaard op 2 december 2009 te Veldhoven op de Sterrenlaan, nabij de Heerbaan, op de fiets een hem aan de verkeerde kant van de weg tegemoetkomende ongeveer tienjarige jongen met een boekentas of rugtas te zijn gepasseerd, dat hij toen een mes bij zich had, dat hij na het passeren van de jongen over zijn schouder heeft gekeken en dat de verdachte op weg was naar zijn woning die zich bevindt vlakbij de [supermarkt]. Deze verklaring sluit naadloos aan bij de aangifte van de destijds elfjarige aangever.
- De omschrijving door de verdachte van de haardracht van het door hem gepasseerde jongetje (pag. 47) komt volgens verbalisant [verbalisant 3], die niet alleen de verdachte heeft verhoord (pag. 45-48) maar ook de aangifte van [A] heeft opgenomen (pag. 33-35), volledig overeen met de haardracht van de aangever (pag. 49).
- Onder de verdachte is op 3 december 2009 bij zijn veiligheidsfouillering een mes aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij dat mes eigenlijk altijd bij zich draagt. De lengte van het lemmet van dat mes komt overeen met de lengte van het lemmet van het door de aangever beschreven mes.
Anders dan door de raadsman is betoogd, ziet het hof in de enkele omstandigheid dat aan de aangever foto’s van slechts één persoon (de verdachte) zijn getoond, op welke foto’s de verdachte een mes vasthield, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de fotoherkenning, nu - zoals hiervoor overwogen - diverse andere feiten en omstandigheden steun geven aan de juistheid van die herkenning.
In aanmerking genomen dat de aangifte gedetailleerd is en op wezenlijke onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal - te weten de verklaringen van de verdachte zelf en het onder hem aantreffen van het mes - alsmede dat [A] op de dag van het voorval in emotionele toestand daarvan bij de politie melding heeft gemaakt (pag. 7), ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte, ook voor zover inhoudende dat de verdachte - toen beiden elkaar nagenoeg passeerden en de afstand tussen hen ongeveer 75 centimeter bedroeg - met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de rechterbovenarm van [A].
• geen opzet op levensberoving of zwaar lichamelijk letsel
De door de aangever genoemde afstand van ongeveer 75 centimeter is kennelijk de afstand tussen hemzelf en de verdachte. Nu naar het oordeel van het hof uit de aangifte niet genoegzaam kan worden afgeleid op welke afstand het mes zich bevond van het lichaam van de aangever tijdens de stekende beweging, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van tenminste een aanmerkelijke kans dat de aangever zou worden geraakt en tengevolge van de stekende beweging het leven zou laten, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Op grond van het voorgaande acht het hof - met de advocaat-generaal, de raadsman en de rechtbank - het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
• opzet op de bedreiging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat bij de verdachte opzet op de bedreiging heeft bestaan, aangezien:
a. er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het gevolg dat bij de aangever de redelijke vrees zou ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen;
b. zo er sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans op de hiervoor bedoelde redelijke vrees, niet vaststaat dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard;
c. de bij de verdachte gediagnosticeerde geestelijke stoornis in de weg staat aan de bewezenverklaring van het opzet.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a.
De verdachte heeft op een afstand van ongeveer 75 centimeter met een mes een stekende beweging gemaakt in de richting van de rechterbovenarm van de elfjarige, hem tegemoet fietsende [A]. Daarbij zag [A] dat de punt van het mes naar hem was gericht.
Gelet op de omstandigheden van het geval, waarbij het hof betekenis toekent aan de aard van voornoemde gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, is het hof van oordeel dat er sprake is van een - naar algemene ervaringsregelen - aanmerkelijk te achten kans dat bij [A] de redelijke vrees zou ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Ad b.
Naar het oordeel van het hof dient die stekende beweging van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan te worden aangemerkt als zo zeer gericht op de bedreiging van het slachtoffer met zware mishandeling, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Ad c.
Het hof stelt voorop dat voor een geval als het onderhavige, waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, zo'n stoornis volgens vaste jurisprudentie slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging(en) en de mogelijke gevolgen ervan zou hebben ontbroken, waarvan slechts bij hoge uitzondering sprake zal zijn (onder meer HR 9 december 2008, LJN BD2775, rov. 4.2).
De omstandigheid dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken - waarop het hof hierna nader zal ingaan in het kader van de strafbaarheid van de verdachte - betekent naar het oordeel van het hof niet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van die door hem gemaakte stekende beweging en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat, zoals uit na te melden gedragskundige rapportages blijkt, bij de verdachte sprake was van een vergaande paranoïde psychotische vertekening van de werkelijkheid en hem het feit dientengevolge niet kan worden toegerekend, sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen (vgl. rov. 4.3.2 van voornoemd arrest).
Gelet op het voorgaande staat de geestelijke stoornis van de verdachte - anders dan de raadsman heeft betoogd - niet in de weg aan de bewezenverklaring van het opzet op de bedreiging.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Het hof acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen t.a.v. feit 2
2.1
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 december 2009, nr. 2009196285-4, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [C]:
(pag. 39)
Op dinsdag 24 november 2009 omstreeks 20.30 uur bevond ik mij in de friettent [cafetaria] aan de Broekweg. Ik wachtte op mijn bestelling.
Tijdens het wachten kwam een mij onbekende man binnen. Deze man was tussen de 30 en 40 jaar oud. De man liep heen en weer voor de toonbank. Ik hoorde hem duidelijk de woorden mompelen “Ik steek hem kapot.” Dit herhaalde hij meerdere malen.
(pag. 40)
Mijn bestelling was klaar en toen ik die van de toonbank afpakte, keek ik onder mijn rechterarm door en zag dat de man een mes vasthad, ik dacht in zijn rechterhand, op een afstand van circa 30 centimeter van mijn rechterzijde. Ik dacht toen direct: dit moet ik melden bij de politie. Ik heb direct daarna de politie gebeld.
2.2
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 december 2009, nr. 2009196285-3, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [B]:
(pag. 37)
Op dinsdag 24 november 2009 omstreeks 20.30 uur liep ik de snackbar [cafetaria] aan de Broekweg in Veldhoven binnen. Ik zag een man bij de balie staan. Deze man trok mijn aandacht, omdat ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vasthield.
(pag. 38)
Ik zag dat de man, toen hij bij de balie in de snackbar stond, het snijvlak van het mes in de richting van de balie hield. Ik zag dat op een gegeven moment een andere man, een klant, naar de balie liep om zijn bestelling aan te pakken. Ik zag dat de man met het mes ineens het mes uitstak in de richting van deze klant. Ik zag dat hij met zijn rechterhand, waarin hij het mes vasthield, een stekende beweging maakte in de richting van deze klant.
2.3
Het proces-verbaal van relaas (ambtelijk verslag) d.d. 7 december 2009, nr. 2009200461-2, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
(pag. 5)
Op dinsdag 24 november 2009 kregen de dienstdoende politieambtenaren van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Veldhoven, van de meldkamer de melding dat er in een cafetaria, genaamd [cafetaria], gelegen aan de Broekweg te Veldhoven, een man met een mes zou staan. De politieambtenaren zijn terstond ter plaatse gegaan.
Ter plaatste zijn de camerabeelden veiliggesteld en uitgelezen. Op deze beelden is te zien dat een man een mes uit zijn zak haalt.
(pag. 6)
De camerabeelden zijn vervolgens uitgeprint voor verder onderzoek.
(pag. 9)
Op 3 december 2009 werd tijdens de veiligheidsfouillering, na de aanhouding van de verdachte [verdachte], een mes aangetroffen. Dit mes betreft een klapmes, voorzien van zwart heft en een blank lemmet. Het lemmet van het mes is 10 centimeter lang. Opengeklapt heeft met mes een lengte van 22 centimeter.
2.4
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december 2009, nr. 2009200461-12, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte:
(pag. 46)
U toont mij een drietal foto’s van een situatie in cafetaria [cafetaria] op 24 november 2009 omstreeks 20.30 uur. De persoon op de foto’s die u mij toont, herken ik als mijzelf. Ik was op die avond inderdaad in de cafetaria. Naast mij waren nog twee mannen in de zaak.
Ik besloot mijn zakmes uit mijn broekzak te pakken. Ik heb dat mes opengedaan. Vervolgens heb ik dat mes in mijn hand gehouden. Ik heb duidelijk mijn geopende zakmes laten zien. Dat mes dat u mij zojuist liet zien, is het mes dat ik gehanteerd heb. Dat mes heb ik eigenlijk altijd bij me. (Ik, verbalisant, toonde de verdachte het - het hof leest: bij de verdachte - in beslag genomen zakmes.) Op één van de foto’s kunt u zelfs zien dat ik dat mes in mijn rechterhand voor me houd. Ik sta op dat moment nabij de toonbank. Ik wilde dat die mensen niet te dicht in mijn ruimte kwamen.
Bewijsoverwegingen t.a.v. feit 2
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde, nu door het handelen van de verdachte bij [B] en [C] niet de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen.
Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van de verdachte - het herhaaldelijk mompelen van de (door [C] gehoorde) woorden “Ik steek hem kapot” en het enige tijd later op een afstand van circa 30 centimeter van het lichaam van [C] vasthouden van een mes - van zodanige aard dat bij [C] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Hieraan doet niet af dat [C] geen aangifte van bedreiging heeft gedaan en dat hij heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd heeft gevoeld. Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling is immers niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees is opgewekt dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is een dergelijke vrees teweeg te brengen (HR 3 februari 2004, LJN AN9309, rov. 3.4.2).
Het hof verwerpt het verweer in zoverre.
Het hof acht de onder 2 primair ten laste gelegde bedreiging van [C] met zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Daarentegen is het hof - met de advocaat-generaal, de raadsman en de rechtbank - van oordeel dat bij [B] in de gegeven omstandigheden niet de hiervoor bedoelde redelijke vrees heeft kunnen ontstaan. De door [B] beschreven handelingen van de verdachte waren immers niet gericht tegen [B] maar tegen [C], zijnde - kennelijk - de in de verklaring van [B] genoemde klant die zijn bestelling bij de balie heeft aangepakt.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de eveneens onder 2 primair ten laste gelegde vormen van bedreiging van [B].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 december 2009 te Veldhoven [A] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend, terwijl die [A] hem over het voetpad tegemoet fietste, op het moment dat die [A] hem passeerde vanaf korte afstand met een mes in de richting van de bovenarm van die [A] gestoken;
2.
hij op 24 november 2009 te Veldhoven in cafetaria [cafetaria] [C] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [C] vanaf korte afstand een mes getoond en op dreigende wijze gezegd: "Ik steek hem kapot".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd onder 1 subsidiair en 2 primair dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 en 2 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, heeft een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte, hetgeen heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapportage d.d. 26 februari 2010.
A. Pen, psychiater, heeft eveneens een dergelijk onderzoek ingesteld, hetgeen heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapportage d.d. 27 februari 2010 (op pagina 13 gedagtekend 23 februari 2010).
De rapportage van Van Helvoirt houdt in verband met de strafbaarheid van de verdachte onder meer het volgende in.
“Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie van het paranoïde type. Daarnaast is er sprake van een afhankelijkheid van verschillende middelen, te weten cannabis en amfetamine. Tenslotte is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling des geestvermogens in de vorm van als pathologisch te typeren antisociale persoonlijkheidskenmerken.” (pag. 15-16)
“Er is bij betrokkene een direct verband tussen de gestelde diagnose van paranoïde schizofrenie en de ten laste gelegde feiten. Vanuit een psychotisch toestandsbeeld waarbij er sprake is van sterke en allesbepalende paranoïde betrekkings- en achtervolgingswanen, voelt betrokkene zich genoodzaakt die personen waardoor hij zich bedreigd voelt, zelf te bedreigen. Er is dus met andere woorden sprake van een rechtstreeks en causaal verband aangezien de invloed van de stoornis overweldigend is. Betrokkenes gedrag wordt geheel gestuurd door de op dat moment aanwezige psychotische symptomen.” (pag. 12)
“Samenvattend zorgt een vergaande paranoïde psychotische vertekening van de werkelijkheid ervoor dat betrokkene verhoogd alert en achterdochtig in het leven staat waarbij de verstoord verlopen persoonlijkheidsontwikkeling ervoor zorgt dat betrokkene niet in staat is om op een adequate wijze om te gaan met deze gevoelens van achterdocht, spanning en angst. (…) Indien de ten laste gelegde feiten bewezen geacht worden, kan gesteld worden dat hij op basis van bovenstaande problematiek niet in staat is geweest om zijn wil in vrijheid te bepalen. (…) Betrokkene dient als ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd.” (pag. 16)
De rapportage van Pen houdt omtrent deze kwestie onder meer het volgende in.
“Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (…)? Ja, onderzochte is sinds zijn adolescentie lijdende aan een schizofrenie, paranoïde vorm. Daarnaast is er sprake van misbruik van cannabis en amfetamine.” (pag. 11)
“…onderzochte zat gevangen in een waanwereld waarin hij zich van alle kanten bedreigd voelde, en ook tijdens het onderzoek was onderzochte niet toegankelijk voor de suggestie dat zijn conclusies het product waren van een gestoorde gedachtegang. Concluderend kan dus gesteld worden dat het ten laste gelegde volledig het gevolg is van zijn stoornis.” (pag. 10)
“Als gevolg van zijn waanachtige paranoïde interpretatie van de werkelijkheid en zijn diffuse angsten verkeert hij in de veronderstelling dat hij omringd wordt door complotten die zijn ondergang willen bewerken waartegen hij zich met een wapen moet verdedigen. (…)
Welke conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is: Ontoerekeningsvatbaar.” (pag. 12)
Het hof volgt de psycholoog en psychiater in die overwegingen en conclusies en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten niet kunnen worden toegerekend.
De verdachte is derhalve op grond van het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten, zodat hij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Sanctiemotivering
• het oordeel van de rechtbank en de standpunten van de procespartijen
De rechtbank is gekomen tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling en heeft overwogen dat dit feit niet zo ernstig is dat op grond daarvan de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, wel de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar vereist.
De advocaat-generaal heeft oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gevorderd.
De raadsman heeft zich verzet tegen oplegging van laatstgenoemde maatregel. Daartoe is aangevoerd dat de ten laste gelegde bedreigingen onvoldoende ernstig zijn om die maatregel te rechtvaardigen en dat in het kader van het recidiverisico niet kan worden ingeschat dat de verdachte bij eventuele nieuwe strafbare feiten letsel zal toebrengen.
• de overwegingen van het hof
Bij de beantwoording van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling dient te worden gegeven, heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder de inhoud van de volgende adviezen en rapporten in aanmerking genomen:
- voormelde psychologische rapportage van R.J.A. van Helvoirt d.d. 26 februari 2010;
- voormelde psychiatrische rapportage van A. Pen d.d. 27 februari 2010;
- een adviesrapportage van de reclassering d.d. 10 maart 2010, inhoudende dat de reclassering zich conformeert aan de adviezen van de gedragsdeskundigen (pag. 5).
• de geestvermogens van de verdachte
Van Helvoirt heeft gerapporteerd dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie van het paranoïde type, en dat er daarnaast sprake is van een afhankelijkheid van verschillende middelen, namelijk cannabis en amfetamine. Voorts is er bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van als pathologisch te typeren antisociale persoonlijkheidskenmerken. (pag. 15-16).
Pen heeft gerapporteerd dat de verdachte sinds zijn adolescentie lijdende is aan schizofrenie, paranoïde vorm, en dat er daarnaast sprake is van misbruik van cannabis en amfetamine (pag. 11).
Zoals hiervoor overwogen in het kader van de strafbaarheid van de verdachte, was de gediagnosticeerde paranoïde schizofrenie bij hem aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en kunnen die feiten daaruit - volledig - verklaard worden.
• het advies tot oplegging van TBS met dwangverpleging
Ten aanzien van het recidivegevaar en de geadviseerde behandeling houdt de rapportage van Van Helvoirt onder meer het volgende in.
“Zonder een strak extern structurerend en begeleidend kader waarin er strikt toezicht is op blijvend medicatiegebruik en onthouding van middelengebruik, zal betrokkene snel terugvallen in zijn oude stuurloze gedragspatroon waarbij zijn handelen in sterke mate bepaald en gestuurd wordt door zijn psychotische belevingen. Deze belevingen zullen betrokkene dermate angstig maken en agressieverhogend werken dat zonder adequate medicamenteuze behandeling, begeleiding en structuur, betrokkene weer snel sociaal en maatschappelijk zal derailleren en terug zal vallen in delictgedrag. Ook een ‘netwerk’ van professionele hulpverleners wat minder strak de regie houdt over betrokkenes leven, werkt dan niet beschermend.
Zoals al eerder aangegeven is er bij betrokkene sprake van een ernstige en weerbarstige problematiek in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Deze problematiek laat zich in het geval van betrokkene niet gemakkelijk behandelen daar het hem ontbreekt aan ziektebesef, ziekte-inzicht waardoor hij niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling, begeleiding en toezicht. Daarnaast is er sprake van ernstige verslavingsproblematiek en stelt betrokkene zich moeilijk begeleidbaar op. Vanuit het HKT-30, een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument, komt verder nog een hoog gevaar op recidive naar voren.
Dit alles maakt dat er strikt toezicht en controle nodig is. Deze mate van controle, toezicht en intensiteit van behandeling welke zich dient te richten op onder andere het gebruik van medicatie, onthouding en middelengebruik, psycho-educatie en het vergroten van betrokkenes vaardigheden, kan alleen maar geboden worden binnen een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Dit dient naar de mening van ondergetekende plaats te vinden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.” (pag. 17-18)
De rapportage van Pen houdt dienaangaande onder meer het volgende in.
“Risicoprognose
Onderzochte heeft een lange ziektegeschiedenis, waaruit duidelijk wordt dat de behandelmogelijkheden beperkt zijn tot symptoombestrijding binnen een strak structurerend behandelklimaat. Een groot aantal pogingen op reguliere afdelingen van het APZ hebben schipbreuk geleden op de neiging van onderzochte om door middel van dreigend gedrag de tolerantiegrenzen van de afdelingen waar hij heeft vertoefd op te zoeken en te overschrijden. Het gevolg was dat hij bij gebrek aan andere beheersingsmogelijkheden moest worden opgesloten in separeerkamers, waarin hij bij elkaar een flink deel van zijn verblijf heeft moeten doorbrengen. De laatste poging om hem onder de paraplu van een civielrechtelijke machtiging ambulant te begeleiden heeft geresulteerd in een heropleving van zijn psychose met als resultaat de ten laste gelegde delicten. Zowel op grond van het ziektebeeld als van het jarenlange falende behandelbeleid binnen de GGZ moet dan ook worden geconcludeerd dat het recidiverisico zeer hoog is. Risicotaxatie met behulp van een risicotaxatie-instrument werd verricht door de mederapporteur en stemt volledig overeen met de klinische bevinding.” (pag. 10-11)
“Indien het ten laste gelegde door de rechtbank bewezen wordt geacht, en indien de ten laste gelegde feiten TBS-waardig worden bevonden, willen we u in overweging geven om een TBS met dwangverpleging op te leggen. Dit advies voor een relatief zware maatregel gezien de aard van de delicten, wordt mede ingegeven door het feit dat van een jarenlange onbevredigende gang van zaken die vooral consequenties heeft gehad voor het welzijn van onderzochte zelf, die alles bij elkaar een flink deel van zijn leven heeft door moeten brengen in separeerruimtes en tenslotte door iedereen werd uitgestoten. Hetgeen weer voeding geeft aan zijn snel gewekte gevoel van achterdocht.” (pag. 12)
• alternatieven voor TBS met dwangverpleging?
De beide gedragsdeskundigen hebben in hun rapportages uitdrukkelijk stilgestaan bij de vraag of - in plaats van terbeschikkingstelling met dwangverpleging - kan worden volstaan met de minder zware maatregelen van terbeschikkingstelling met voorwaarden of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Het alternatief van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt door beiden terzijde gesteld, gelet op het bij de verdachte totaal ontbreken van ziekte-inzicht en de jarenlange ervaring met het onvermogen van de verdachte om zich, met name tijdens perioden waarin hij versterkt psychotisch is, aan afspraken te houden. (pag. 13 van de rapportage van Pen).
Van Helvoirt heeft gerapporteerd dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende mogelijkheden biedt om de problematiek van de verdachte te behandelen, aangezien er zeker een langere periode dan een jaar nodig is om de behandeling kans van slagen te geven. Slechts binnen het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan de ernstige problematiek van de verdachte behandeld worden (pag. 15).
Van Helvoirt acht het zeer aannemelijk dat wanneer de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis afloopt, dezelfde problemen zich zullen voordoen en dat er wederom sprake zal zijn van een problematisch verloop binnen de GGZ, waarmee de verdachte gegeven zijn problematiek niet gebaat zal zijn. Dit wordt door Pen onderschreven en door beiden onwenselijk geacht (pag. 18 van de rapportage van Van Helvoirt; pag. 13 van de rapportage van Pen).
Het hof verenigt zich met het oordeel van de gedragsdeskundigen dat de maatregelen van terbeschikkingstelling met voorwaarden en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op de ernst van de problematiek van de verdachte en diens behandelingsverleden, geen adequate behandelingsmodaliteit voor de verdachte vormen.
Ten aanzien van laatstgenoemde maatregel heeft het hof in zijn oordeel betrokken dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2010 reeds eerder, te weten in 2002 ter zake van meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en een bedreiging met verkrachting, werd ontslagen van alle rechtsvervolging en in een psychiatrisch ziekenhuis werd geplaatst. Het hof moet constateren dat behandeling in het kader van die maatregel de thans bewezen verklaarde feiten niet heeft kunnen voorkomen.
• “TBS-waardige” feiten?
Bij de beantwoording van de vraag of de bewezen verklaarde bedreigingen voldoende ernstig zijn om oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te rechtvaardigen, stelt het hof voorop dat de wetgever in artikel 37a Sr heeft voorzien in de mogelijkheid om die maatregel op te leggen in geval van overtreding van artikel 285, eerste lid, Sr.
Evenals het openbaar ministerie acht het hof het bijzonder zorgwekkend dat de verdachte, die zelf heeft verklaard eigenlijk altijd een mes bij zich te hebben, blijkens de bewezen verklaarde feiten ten opzichte van volstrekt willekeurige mensen - onder wie een elfjarig jongetje - onverhoeds en zonder voor hen kenbare aanleiding een mes heeft gehanteerd. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op de verklaring van [getuige], die de verdachte op twee andere dagen dan de bewezen verklaarde feiten (te weten op 28 en 29 november 2009) met een mes heeft zien rondlopen, waarbij de verdachte bij één van die gelegenheden tegen hem zei: “ik steek je, ik steek je” (dossierpagina’s 41-42).
De rapportage van Van Helvoirt houdt dienaangaande in dat de verdachte vanuit zijn schizofrene stoornis de wereld om zich heen als zeer bedreigend ervaart. Willekeurige mensen die hij tegenkomt hebben het in zijn beleving op hem voorzien en spannen tegen hem samen. De wereld om hem heen wordt door de verdachte al snel als vijandig geïnterpreteerd en de ervaren bedreiging wordt door hem bestreden middels agressie (pag. 16). In gelijke zin heeft Pen gerapporteerd dat de verdachte als gevolg van zijn waanachtige paranoïde interpretatie van de werkelijkheid en zijn diffuse angsten, verkeert in de veronderstelling dat hij omringd wordt door complotten die zijn ondergang willen bewerken, waartegen hij zich met een wapen moet verdedigen (pag. 12).
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van de stoornis van de verdachte en zijn daarmee samenhangende impulsiviteit en de onvoorspelbaarheid van zijn gedrag, er niet alleen ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich in de toekomst wederom agressief zal gedragen jegens willekeurige personen, maar ook dat hij daarbij (ernstig) letsel zal toebrengen. De ernstig te nemen vrees voor herhaling van één of meer dergelijke delicten rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen andere dan de navolgende conclusie, ook al heeft de verdachte tot op heden geen daadwerkelijk letsel veroorzaakt.
• de conclusie van het hof
Op grond van het hiervoor overwogene - waaronder begrepen de conclusies en adviezen van de psycholoog en de psychiater, die het hof mede ten grondslag legt aan zijn beslissing - is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en voorts dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal derhalve, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
De door de verdachte begane feiten ter zake waarvan de maatregel wordt opgelegd, zijn misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Nu het hof komt tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, wordt het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [A], wettelijk vertegenwoordigd door [moeder], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 350,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij het beroepen vonnis geheel toegewezen, zodat zij van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Het hof acht dit bedrag, gelet op de gevolgen die de bedreiging blijkens het schadeonderbouwingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring heeft gehad voor het jeugdige slachtoffer, billijk en niet bovenmatig.
Voor de door de raadsman bepleite matiging van het schadebedrag wegens de financiële situatie van de verdachte ziet het hof, gelet op de relatief geringe hoogte van dat bedrag, geen aanleiding.
De verdachte is tot vergoeding van de schade ad EUR 350,-- gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden.
De advocaat-generaal heeft - conform het verzoek van de benadeelde partij in het voegingsformulier - gevorderd tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het hof kan die maatregel in de onderhavige zaak evenwel niet ten behoeve van de benadeelde partij opleggen, nu de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat niet is voldaan aan het in genoemde wetsbepaling geformuleerde vereiste dat de verdachte bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. Daaraan doet niet af dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd (aldus vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, onder meer HR 12 oktober 2004, LJN AO3233).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 1 subsidiair en 2 primair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat onder 1 en 2 bewezen verklaarde telkens oplevert:
Bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart de verdachte met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezen verklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte met betrekking tot die feiten van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [A], wettelijk vertegenwoordigd door [moeder], toe.
Veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. F.L. Muskens,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 17 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.