ECLI:NL:GHSHE:2010:BO4692

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.029.262
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een personenauto na executoriaal beslag

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een Audi A4 Avant Quattro, die onder executoriaal beslag is gelegd door de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg. Appellant [X.], wonende in België, stelt dat hij de eigenaar is van de auto, terwijl de Ontvanger het beslag heeft gelegd om een schuld van [Z.] te verhalen. De zaak is ontstaan na een executoriaal beslag op 18 november 2008, waarbij de Audi in bewaring is gegeven aan [Y.] BV. [X.] voert aan dat hij de auto op 20 augustus 2008 heeft gekocht van mevrouw [A.], de moeder van [Z.], en dat hij de auto heeft hersteld en te koop heeft aangeboden. De Ontvanger betwist de eigendom van [X.] en stelt dat [Z.] de feitelijke macht over de auto heeft gehad, wat wijst op zijn houderschap.

Het hof oordeelt dat [X.] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendom. De tenaamstelling op het kentekenbewijs biedt geen sluitend bewijs van eigendom, en het hof wijst op de relevante feiten dat de Audi regelmatig bij de woning van [Z.] geparkeerd stond en dat [Z.] in de auto is gezien. Het hof concludeert dat het belang van de Ontvanger zwaarder weegt dan dat van [X.], en dat de grieven van [X.] falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.029.262
arrest van de vierde kamer van 16 november 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen,
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG/KANTOOR MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C.G. Vestjens,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 maart 2009 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 19 februari 2009 tussen appellant – [X.] - als eiser in kort geding en geïntimeerde – de Ontvanger - als gedaagde in kort geding.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 136541/KG ZA 09-5)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het toewijzen van de vorderingen van [X.], zulks met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Ontvanger de grieven bestreden.
2.3. De Ontvanger heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Met de grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4. De beoordeling
4.1. Geen grieven zijn gericht tegen de door de voorzieningenrechter in onderdeel 2.1. en 2.2. vastgestelde feiten. Het hof zal derhalve daarvan uitgaan. Voorts staan nog enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist tussen partijen vast. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. Op 18 november 2008 heeft de Ontvanger executoriaal beslag gelegd op de personenauto van het merk Audi, type A4 Avant Quattro, met kenteken [kentekennummer] (hierna: de Audi). De Audi is op dezelfde dag in bewaring gegeven aan [Y.] BV te [vestigingsplaats].
b. Voormeld beslag is gelegd tot verhaal van hetgeen de Ontvanger uit hoofde van aanslagen inkomstenbelasting en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen ten bedrage van € 41.307,00 exclusief invorderingsrente te vorderen heeft van de heer. [Z.] (hierna: [Z.]), wonende te [woonplaats], aan [adres].
c. Het kenteken van de Audi staat sinds 20 augustus 2008 op naam van [X.] evenals de aanslag Motorrijtuigenbelasting en de verzekeringspolis betreffende deze auto.
d. De Audi stond in de periode van 29 september 2008 tot 20 oktober 2008 volgens de zogenaamde zichtwaarnemingen geregeld voor, of althans tegenover, de woning van [Z.] aan [adres] te [woonplaats] geparkeerd. Bij die zichtwaarnemingen is [Z.] eenmaal rijdend in de Audi gesignaleerd. Ook is [Z.] in de Audi door de politie aangehouden.
e. Ondanks daartoe strekkende verzoeken van [X.], weigert de Ontvanger het beslag op te heffen.
4.2. In de inleidende dagvaarding heeft [X.] gevorderd dat de Ontvanger het beslag opheft en de Audi aan hem terug geeft, en dat de Ontvanger in de kosten van het geding wordt veroordeeld.
4.3. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen en hierbij, kort gezegd, geoordeeld dat niet (voldoende) aannemelijk is dat [X.] eigenaar is van de Audi.
4.4. Met de grieven komt [X.] op tegen dit vonnis van de voorzieningenrechter. [X.] stelt in de memorie van grieven dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat:
- de kentekenregistratie een zuiver administratieve aangelegenheid is die geen bewijs oplevert omtrent de eigendom van de Audi, hooguit een vermoeden van eigendom (grief I);
- het niet irrelevant is of [Z.] de tenaamstelling van auto’s heeft gewijzigd om zo de bijstandsuitkering niet in gevaar te brengen en om verhaal op de auto onmogelijk te maken (grief II);
- het feit dat mevrouw [A.], de vorige eigenaresse van de Audi, zou hebben geroepen “de auto is van mij”, allerminst steun biedt aan het standpunt van [X.] dat niet meer mevrouw [A.], maar hij eigenaar is van de Audi (grief III);
- thans niet voldoende aannemelijk wordt geacht dat [X.] eigenaar is van de Audi (grief IV); en
- in een belangenafweging het belang van de Ontvanger zwaarder weegt dan het belang van [X.] (grief V).
4.5. Naar het oordeel van het hof heeft [X.] voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.
Nu [X.] in België woont, heeft de zaak een internationaal karakter.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt daaruit, en uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
4.6. Nu [X.] aan zijn vordering ten grondslag legt dat hij ten tijde van de beslaglegging op 18 november 2008 eigenaar was van de Audi, is voor toewijzing van de in dit kort geding gevorderde voorlopige voorziening vereist dat [X.] voldoende aannemelijk maakt dat hij ten tijde van de beslaglegging eigenaar was van de Audi.
Het hof zal de grieven I tot en met IV gezien hun onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen.
4.7. [X.] voert in dat kader aan dat hij op 20 augustus 2008 op grond van een mondelinge koopovereenkomst de Audi heeft gekocht van mevrouw [A.], moeder van [Z.] (hierna: [A.]), voor € 11.000,00. Dit bedrag is, zo stelt hij, door hem contant betaald aan [A.]. De Audi had destijds schade aan het plaatwerk en de motor. Het herstellen van schadeauto’s en het verkopen van deze auto’s is een hobby van [X.]. De schade aan de Audi heeft hij hersteld en op 17 september 2008 heeft [X.] de Audi op www.marktplaats.nl te koop aangeboden voor een prijs van € 18.500,00. Omdat het beslag op de Audi rustte, heeft hij de auto niet aan geïnteresseerden kunnen verkopen en leveren. Het kentekenbewijs staat op naam van [X.], evenals de aanslag Motorrijtuigenbelasting en de verzekering van de Audi.
[X.] voert aan dat een kentekenbewijs een bewijs van houderschap oplevert hetgeen volgens [X.] op grond van de artikelen 3:109, 3:107 en 3:119 BW resulteert in het vermoeden dat hij rechthebbende is, behoudens tegenbewijs. Nu de Ontvanger geen tegenbewijs heeft geleverd, dient te worden uitgegaan van het rechtsvermoeden dat [X.] eigenaar en rechthebbende van de Audi is, aldus [X.].
De Ontvanger heeft de stellingen van [X.] bestreden.
4.8. Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de tenaamstelling op het kentekenbewijs nog geen bewijs omtrent de eigendom van de auto oplevert. Ook houderschap, dat toch hoofdzakelijk een feitelijk begrip is, kan uit de tenaamstelling niet worden afgeleid.
De Ontvanger heeft onweersproken gesteld dat in de periode 29 september 2008 tot en met 20 oktober 2008 de Audi regelmatig bij de woning van [Z.] geparkeerd stond, zo ook tijdens de beslaglegging van de Audi op 18 november 2008. [Z.] is een keer door de politie aangehouden terwijl hij in de Audi reed en een invorderingsambtenaar heeft bij een zichtwaar- neming hem in de Audi zien rijden. Bij de beslaglegging op de Audi heeft [Z.] nog persoonlijke spullen uit de Audi gehaald. Naar het voorlopige oordeel van het hof kan uit een en ander worden afgeleid dat [Z.] in de hiervoor bedoelde periode de feitelijke macht over de Audi uitoefende, hetgeen wijst op houderschap. Dit houderschap wijst op het vermoeden dat [Z.] rechthebbende was (art. 3:109 in samenhang met 3:119 BW). Het is dan aan [X.] dit rechtsvermoeden te weerleggen.
4.9. Het voorlopige oordeel van het hof is dat [X.] er in hoger beroep niet in geslaagd is dit rechtvermoeden te weerleggen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
4.9.1. Het hof neemt in aanmerking dat [X.] geen bewijsstuk heeft overgelegd van de door hem gestelde koopovereenkomst met [A.] en evenmin een bewijsstuk waaruit kan worden afgeleid dat hij een bedrag van € 11.000,00 heeft betaald aan [A.] en dat [A.] voornoemd bedrag van hem heeft ontvangen.
4.9.2. Het enkele feit dat de aanslag Motorrijtuigenbelasting en de verzekering van de Audi op naam van [X.] staan, acht het hof onvoldoende. Het hof laat hierbij meewegen dat [X.] in hoger beroep niet heeft betwist dat de aanslag Motorrijtuigen- belasting altijd wordt toegezonden aan de kentekenhouder en dat dit geen bewijs van eigendom oplevert. [X.] heeft in hoger beroep ook niet gesteld, laat staan aangetoond, dat hij de aanslag motorrijtuigenbelasting heeft voldaan. Dat zelfde geldt ten aanzien van de premies van de op zijn naam staande autoverzekering. Het had op de weg van [X.] gelegen dat hij had aangetoond dat hij, als eigenaar van de Audi, die premies en aanslag had voldaan.
4.9.3. Het hof is, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat in het onderhavige geval wel relevant is dat [Z.] in het verleden de tenaamstelling van auto’s heeft gewijzigd, naar de Ontvanger stelt, om zo de bijstandsuitkering niet in gevaar te brengen en om verhaal op de auto’s onmogelijk te maken. [X.] heeft deze praktijk van [Z.] niet weersproken. Een gevolg daarvan is dat niet onaannemelijk is dat ook met betrekking tot de Audi een soortgelijke manier van handelen heeft plaatsgevonden, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen.
4.9.4. Of [A.] ten tijde van de beslaglegging heeft geroepen dat de auto van haar was zal het hof in het midden laten, nu [X.] die uitlating in hoger beroep betwist. Ook wanneer daarmee geen rekening wordt gehouden, moet worden geconstateerd dat [X.] voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij eigenaar van de Audi was.
4.10. Gezien het vorenstaande heeft [X.] ook in hoger beroep het vermoeden dat [Z.] rechthebbende is niet weerlegd. De grieven I tot en met IV falen.
4.11. In grief V stelt [X.] tot slot dat de voorzieningenrechter ten onrechte het belang van de Ontvanger zwaarder heeft laten wegen dan zijn belang. [X.] wil de Audi tegen de best mogelijke prijs verkopen en het ouder worden van de Audi leidt er volgens hem toe dat de waarde ervan afneemt.
4.12. Ten aanzien van deze grief overweegt het hof dat niet weersproken is dat de Audi voor de Ontvanger vrijwel het enige bekende verhaalsobject is voor de schuld van circa € 40.000,00 die de Ontvanger op [Z.] heeft. De Audi is – zoals [X.] heeft aangegeven – voor [X.] een handelsobject; hij heeft de Audi niet nodig om zelf in te rijden.
De Ontvanger heeft erkend dat hij voor het geval de bodemrechter mocht vaststellen dat [X.] eigenaar is, aansprakelijk is voor de door [X.] geleden schade en deze zal vergoeden.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het belang van de Ontvanger zwaarder weegt dan het belang van [X.]. De grief faalt derhalve.
4.13. Gezien het feit dat alle grieven falen, dient het bestreden vonnis bekrachtigd te worden. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de Ontvanger tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 313,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Huijbers-Koopman en Van der Putt-Lauwers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 november 2010.