4.1.1. [X.] is op 18 september 1994 bij een verkeersongeval betrokken geweest. [X.] stond als bestuurder van zijn auto stil voor een rood stoplicht en achter hem stonden nog twee auto’s te wachten. De verzekerde van Elvia Verzekeringen, rechtsvoorgangster van London, reed als vierde auto op de achterste van de rij wachtende auto’s, waardoor ook [X.] van achteren werd aangereden. London heeft de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend en de schade aan de auto van [X.] in december 1994 aan hem vergoed.
4.1.2. [X.] zat samen met zijn echtgenote, [Y.], in de auto. Op de achterbank zaten hun vier kinderen: [kind 1.] ([geboortedatum] 1980), [kind 2.] ([geboortedatum] 1981), die zeer slechthorend en motorisch licht beperkt is, en de tweeling ([geboortedatum] 1985), [kind 3.] en [kind 4.], van wie laatstgenoemde het syndroom van Down, een hartafwijking en longproblemen heeft en tevens fysiek gehandicapt is (buitenshuis rolstoelgebonden).
4.1.3. Ten tijde van het ongeval werkte [X.] als productiemedewerker in de grafische industrie. Volgens [X.] is hij ten gevolge van door het ongeval ondervonden klachten niet in staat geweest zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren en is hij eind september 1994 volledig uitgevallen. Ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheid om te reïntegreren, is door het GAK op 20 juni 1995 een rapport uitgebracht. De conclusie van dit rapport luidt dat [X.] ongeschikt is voor zijn eigen werk als machine- bediende en dat een reïntegratie bij zijn eigen werkgever (enveloppenfabriek [Z.], alwaar [X.] vanaf 1988 werkzaam was) niet mogelijk is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt in dit rapport op 15-25 % gesteld.
4.1.4. In februari 1996 heeft [X.] London ervan op de hoogte gesteld dat hij letsel had opgelopen bij de aanrijding en daardoor arbeidsongeschikt was geraakt. London heeft daarop een schaderegelaar van schaderegelingsburo [A.] ingeschakeld alsmede een arbeidsdeskundige van [B.].
In het rapport van [B.] van 30 september 1996 staat, voor zover van belang, dat [X.] door het ontbreken van voldoende opleiding en zijn gezinssituatie altijd genoegen heeft genomen met laaggeschoold werk. Voorts zijn er volgens dit rapport geen mogelijkheden tot herplaatsing bij de oude werkgever vanwege de beperkingen (hand- en vingervaardigheid) en zijn er weinig mogelijkheden in het werk als productiemedewerker. Met behulp van een beroepskeuze-onderzoek kan beoordeeld worden op welk niveau [X.] een omscholing zou kunnen volgen, waarbij gedacht wordt aan een opleiding auto-cad tekenen. [X.] is (mede) op kosten van Elvia omgeschoold tot auto-cad tekenaar. In september 1999 is [X.] in een parttime dienstverband als cad-tekenaar gestart bij Thovip, aanvankelijk voor 15 uur, maar met ingang van oktober 2000 heeft [X.] zich deels ziek gemeld, omdat hij naar zijn mening niet meer dan 12 uur kon werken.
4.1.5. Bij brief van 18 februari 2000 deelde [A.] mede dat Elvia bereid is tot 1 september 2000 het verlies van arbeidsvermogen van [X.] te vergoeden, omdat het alleszins mogelijk moet zijn dat [X.] in de tussentijd zijn werkzaamheden als cadcam-tekenaar verder uitbreidt en tegen die tijd volwaardig functioneert. Vervolgens is door Elvia aan [X.] in totaal een bedrag van f 60.000,= ( € 27.226,81) voldaan. Dit voorschot diende tot vergoeding van het verlies aan arbeidsvermogen van 1 januari tot 1 september 2000 alsmede tot vergoeding van de door [X.] en zijn echtgenote geleden immateriële schade (smartengeld).
4.1.6. Op 13 november 2002 is er bij [X.] een psychische crisissituatie ontstaan, waarvoor opname niet mogelijk was vanwege een capaciteitsgebrek. [X.] heeft zich op 15 december 2002 weer beter gemeld en heeft nog tot 13 januari 2003 bij Thovip gewerkt. Met ingang van die datum is [X.] weer ziek gemeld en is hij gestart met dagbehandelingen in het Vincent van Gogh Instituut te [vestigingsplaats] voor 4 dagen per week.
4.1.7. Bij beslissing op bezwaar d.d 7 maart 2002 is [X.] met terugwerkende kracht per 1 juli 2001 in het kader van de WAO voor 65-80% arbeidsongeschikt verklaard; met ingang van 11 december 2002 is [X.] voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard.
4.1.8. Op verzoek van [X.] in het kader van een voorlopig deskundigenbericht heeft de rechtbank bij beschikking van 24 november 2004 dr. E.M.H. van den Doel, neuroloog, tot deskundige benoemd en bij beschikking van 22 december 2004 is aan deze nog de aanvullende vraag gesteld of hij een onderzoek door een neuropsycholoog en/of psychiater noodzakelijk achtte. Van den Doel heeft op 15 augustus 2005 een voorlopig deskundigenbericht uitgebracht. Daarin concludeert de deskundige, voor zover van belang, dat als diagnose kan worden gesteld dat bij [X.] sprake is van een post whiplash syndroom na cervicaal trauma en dat de nekklachten en de daaruit voortvloeiende problemen met het concentratievermogen zijn inziens als ongevalsgevolg zijn te beschouwen en dat hij geen reden heeft aan te nemen dat deze klachten op enig ander moment ook zouden zijn ontstaan als [X.] het ongeval niet was overkomen. De functiestoornis stelt de deskundige, uitgaande van de 5e editie van de AMA guide, op 5% van de gehele mens (de laagste categorie). Voorts is [X.] volgens de deskundige op grond van de door hem ervaren pijnklachten als licht beperkt te omschrijven in die werkzaamheden die een meer dan normale belasting van de halswervelkolom met zich brengen qua intensiviteit en qua duur, hetgeen de deskundige bij gebreke van structurele afwijkingen niet nader kan specificeren.
In reactie op opmerkingen van – de raadsman van – [X.] schrijft de deskundige in zijn rapport: