GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.003.646 T
arrest van de zevende kamer van 1 juni 2010
[X.],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
advocaat: mr. A. Kara,
1. [Y.],
2. [Z.],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. W.C.M. Coenen,
op het bij exploten van dagvaarding van 22 mei 2006 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht gewezen vonnis van 8 maart 2006 tussen appellant - [X.] - als gedaagde en geïntimeerden – in enkelvoud: [Y.] - als eisers.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 199423 CV EXPL 05-2398)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 11 januari 2006.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. [X.] is tijdig van het eindvonnis van 8 maart 2006 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van twee producties elf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vorderingen van [Y.].
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] onder overlegging van zeven producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het procesdossier van [Y.] ontbreekt productie 7 bij memorie van antwoord.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. [X.] heeft elk van beide geïntimeerden bij exploten van 22 mei 2006 gedagvaard tegen 7 juni 2006. Aangezien dit een niet bestaande rechtsdag betreft, heeft [X.] aan beide geïntimeerden een herstelexploot doen uitbrengen. Het exploot dat is uitgebracht aan geïntimeerde sub 1 bevat geen datum van uitbrengen, het exploot dat is uitgebracht aan geïntimeerde sub 2 is gedateerd 10 juni 2006. In beide herstelexploten is als zittingsdag 20 juni 2006 vermeld. Op die datum is de zaak tegen beide geïntimeerden ter rolle ingeschreven; beide geïntimeerden zijn toen ook verschenen. Volgens geïntimeerde sub 1 dient [X.] in zijn beroep tegen haar niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat het herstelexploot niet gedateerd is. Zij beroept zich op nietigheid van de appeldagvaarding en stelt dat zij onredelijk in haar belangen is geschaad omdat niet kan worden vastgesteld dat het herstelexploot ten aanzien van haar tijdig is uitgebracht.
4.2. Het hof overweegt hierover het volgende. Aan geïntimeerde sub 1 kan worden toegegeven dat uit het herstelexploot niet blijkt wanneer het is uitgebracht. Echter, beide geïntimeerden zijn in hoger beroep verschenen. Ook indien aangenomen moet worden dat hetgeen geïntimeerde sub 1 in dit verband aanvoert juist is, houdt dat naar het oordeel van het hof niet in dat geïntimeerde sub 1 daardoor onredelijk in haar belangen is geschaad. Door geïntimeerde sub 1 zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zij door het gebrek onredelijk in haar belangen is geschaad. Het hof verwerpt om deze redenen het beroep op nietigheid van de appeldagvaarding, zodat er geen grond is [X.] om die reden jegens geïntimeerde sub 1 niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3. De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder b. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze weergave van de feiten.
4.4. Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, om het volgende.
a) [X.] huurt sinds 15 augustus 1989 een bedrijfsruimte met bovenwoning aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats], aanvankelijk van geïntimeerde sub 2, later van beide geïntimeerden samen. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 1.579,49 per maand.
b) In de huurovereenkomst is de bestemming van het gehuurde omschreven als ‘woning en bedrijfsruimte’. Begin negentiger jaren is de bestemming gewijzigd in cafébedrijf met bovenwoning. [X.] exploiteert in het gehuurde een cafébedrijf onder de naam That’s It.
c) Bij besluit van de burgemeester van [gemeentenaam] van 4 februari 2005 is That’s It voor de duur van één jaar gesloten vanwege drugshandel. In 2003 is het café op last van de burgemeester van [gemeentenaam] om dezelfde reden voor de duur van drie maanden gesloten geweest.
d) De vergunning ex artikel 3 Drank- en Horecawet die in 1996 aan [X.] was verleend is op 17 mei 2005 door B&W ingetrokken. Eerder was de afgifte van een nieuwe horecavergunning door B&W bij besluit van 30 maart 2005 geweigerd.
4.5. Gezien de (herhaalde) sluiting van That’s It en de intrekking/weigering van de vereiste vergunningen heeft [X.] zich volgens [Y.] niet als goed huurder gedragen. Als verhuurder behoeft hij deze gang van zaken niet te accepteren, ook omdat hierdoor de verhuurbaarheid en beleggingswaarde van het gehuurde worden aangetast. Los van de reden daarvoor is leegstand gedurende één jaar op zich reeds schadelijk voor de verhuurbaarheid en de beleggingswaarde. Op grond hiervan vordert [Y.] in deze procedure, kort samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst, veroordeling van [X.] tot ontruiming van het gehuurde en veroordeling van [X.] tot betaling van schadevergoeding overeenkomstig de huurprijs.
4.6. [X.] heeft hiertegen ingebracht dat de huurovereenkomst niet de verplichting tot daadwerkelijk gebruik bevat en dat in deze overeenkomst als bestemming alleen ‘woning en bedrijfsruimte’ is opgenomen. Verder is volgens [X.] geen sprake van een toerekenbare tekortkoming en in ieder geval niet van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden gevolgen rechtvaardigt; met de gestelde drugshandel had hij niets van doen. Volgens [X.] is hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de inkomsten uit de onderneming in het gehuurde.
4.7. Bij tussenvonnis van 11 januari 2006 heeft de kantonrechter [Y.] in de gelegenheid gesteld te reageren op producties die bij conclusie van dupliek door [X.] in het geding waren gebracht. Bij eindvonnis van 8 maart 2006 heeft de kantonrechter de verweren van [X.] tegen de vorderingen van [Y.] verworpen en, kort gezegd, de huurovereenkomst ontbonden, [X.] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en [X.] veroordeeld tot betaling van € 4.738,47 (= 3 x € 1.579,49) alsmede € 1.579,49 voor elke maand of gedeelte van een maand na 28 februari 2006 tot maximaal 14 augustus 2009.
4.8. Met zijn grieven legt [X.] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Alvorens op deze grieven in te gaan overweegt het hof het volgende. De procedure in hoger beroep is traag verlopen. De memorie van grieven is eerst op 16 juni 2007, 16 maanden na het aanbrengen van de zaak, genomen. De memorie van antwoord is vervolgens 20 maanden later, op 24 februari 2009, genomen. Na het fourneren van de stukken heeft het bijna een jaar geduurd voordat het hof aan de behandeling ervan kon toekomen. Dit tijdsverloop van in totaal vier jaar kan meebrengen dat de omstandigheden waar partijen in hun stukken van uitgegaan zijn, inmiddels relevante wijzigingen hebben ondergaan. Enkele producties die [Y.] bij memorie van antwoord heeft overgelegd en waarop [X.] nog niet heeft kunnen reageren, wijzen daarop. Teneinde [X.] in de gelegenheid te stellen op deze producties te reageren en aan te geven of in de feitelijke omstandigheden wijzigingen zijn opgetreden die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn, zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [X.]. [Y.] zal daar bij antwoordakte op kunnen reageren.
4.9. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 6 juli 2010 voor akte aan de zijde van [X.] met het hiervoor onder 4.8 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Meulenbroek en Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juni 2010.