ECLI:NL:GHSHE:2010:BO6780

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.046.789
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zweers-Van Vollenhoven
  • J. Walsteijn
  • A. van Hoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in arbeidsgeschillen en de toepassing van de EEX-Verordening

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de kantonrechter Sittard-Geleen om kennis te nemen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [X.] en Fromatech Ingredients B.V. [X.] heeft in hoger beroep gesteld dat de kantonrechter onbevoegd was, omdat de EEX-Verordening bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de werknemer bevoegd is. De kantonrechter had zich in eerste aanleg bevoegd verklaard, maar het hof oordeelt dat deze beslissing onterecht was. Het hof verwijst naar artikel 20 van de EEX-Verordening, dat de bevoegdheid van de rechter regelt in internationale arbeidsgeschillen. Het hof concludeert dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden door zich bevoegd te verklaren. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en verklaart deze onbevoegd om van het verzoek tot ontbinding kennis te nemen. De kosten van de procedure worden aan Fromatech opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht, achtste kamer
Uitspraak: 28 april 2010
Zaaknummer: HV 200.046.789
Zaaknummer eerste aanleg: 341105 EJ VERZ 09-1400
in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. J.M. Pals,
tegen
FROMATECH INGREDIENTS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: Fromatech,
advocaat: mr. P. Caris,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, gegeven beschikking van 30 juli 2009 tussen Fromatech als verzoekster en [X.] als verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de hiervoor vermelde beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ter griffie van het hof binnengekomen op 28 oktober 2009, heeft [X.], onder overlegging van producties, één grief aangevoerd en het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende de kantonrechter Sittard-Geleen onbevoegd te verklaren van het geschil kennis te nemen met veroordeling van Fromatech in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ter griffie van het hof binnengekomen op 16 december 2009, heeft Fromatech de grief bestreden en verzocht het verzoek van [X.] tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep af te wijzen, althans, indien het hof die beschikking mocht vernietigen, de zaak aan het hof te houden en de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden zonder aan [X.] een vergoeding toe te kennen, een en ander met veroordeling van [X.] in de proceskosten van beide instanties.
2.3. De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Verschenen zijn enerzijds [X.], bijgestaan door zijn advocaat mr. Pals en anderzijds voor Fromatech, de heer [Y.], financieel manager van Fromatech, en bijgestaan door haar advocaat mr. P. Caris.
2.4. De voorzitter heeft partijen voorgehouden over welke processtukken het hof in deze zaak beschikt. Beide raadslieden hebben de standpunten van partijen vervolgens nader toegelicht mede aan de hand van overgelegde schriftelijke pleitnotities.
2.5. Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Hiervoor verwijst het hof naar het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep, kort weergegeven, om het volgende.
4.1.1. [X.] is op 1 januari 2007 in dienst getreden van Fromatech voor 28 uur per week tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld) van € 4.000,-- per maand.
4.1.2. Uitgaande van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 maart 2009 heeft Fromatech het dienstverband per 1 maart 2009 afgewikkeld door middel van een eindafrekening en de loonbetaling stopgezet.
4.1.3. Bij verzoekschrift van 6 april 2009 heeft Fromatech een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [X.] ingediend bij de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen. Bij beschikking van 12 mei 2009 heeft de kantonrechter zich in die zaak, onder verwijzing naar artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna de EEX-Verordening), niet bevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen.
4.1.4. Op 18 juni 2009 heeft [X.] Fromatech in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen en doorbetaling van zijn loon gevorderd. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op 14 juli 2009.
4.1.5. Op 9 juli 2009 heeft Fromatech (opnieuw) een verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ingediend bij de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen. Het verzoek heeft Fromatech gegrond op gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat billijkheidshalve het dienstverband dadelijk behoort te eindigen.
4.1.6. [X.] heeft in de ontbindingsprocedure in eerste aanleg onder meer het verweer gevoerd dat de kantonrechter onbevoegd zou zijn om van het door Fromatech ingediende verzoekschrift kennis te nemen ingevolge het bepaalde in artikel 20 lid 1 van de EEX-verordening.
4.1.7. Na een op 29 juli 2009 gehouden mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bij beschikking van 30 juli 2009 (de beschikking waarvan beroep) zich bevoegd geacht om van het verzoekschrift tot ontbinding kennis te nemen en de arbeidsovereenkomst, voor zover vereist, ontbonden per 1 augustus 2009 zonder toekenning van een vergoeding aan [X.], een en ander onder compensatie van kosten.
Hiertoe heeft de kantonrechter onder meer als volgt overwogen:
“(…)
2.3.1. De bevoegdheidsvraag.
2.3.1.1. De vraag of de kantonrechter bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen wordt door de kantonrechter beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van dit geval, zijnde met name het feit dat ten tijde van de behandeling van dit verzoek eveneens een door verweerder geëntameerde procedure tot het treffen van voorzieningen bij dezelfde kantonrechter aanhangig is. In die procedure wordt, kort gezegd, gevorderd om verzoekster te veroordelen tot voortgezette loonbetaling. Verzoekster heeft op haar beurt in die procedure een reconventionele vordering tot het treffen van voorzieningen ingesteld, strekkende tot veroordeling tot naleving van het concurrentiebeding, (…). In deze voorzieningenprocedure, (…),wordt op dezelfde dag waarop deze beschikking wordt gegeven, door de kantonrechter uitspraak gedaan.
De combinatie van een voorziening strekkende tot loondoorbetaling en een voorwaardelijk ontbindingsverzoek is algemeen gebruikelijk, evenals gezamenlijke behandeling van beide zaken algemeen gebruikelijk is. De grondslag voor dit gebruik is dat de partijen verdeeld houdende geschillen, de vraag of met enige zekerheid al dan niet een rechtsgeldig einde aan de arbeidsverhouding is gekomen en daardoor wel of niet de plicht tot loondoorbetaling bestaat enerzijds, en de wens zekerheid te verkrijgen omtrent een einddatum van de arbeidsverhouding anderzijds, door de kantonrechter feitelijk in één zitting behandeld kunnen worden en niet zelden leiden tot een definitieve regeling van der partijen geschillen.
Uit deze algemeen gangbare praktijk blijkt dat tussen de beide procedures door de kantonrechter en door partijen connexiteit wordt ervaren. Het Nederlands burgerlijk procesrecht kent echter geen wettelijke regel die de rechter bevoegdheid geeft om bij deze vorm van connexiteit de dagvaardingszaak en de verzoekschriftzaak op de wijze zoals voor de onderscheiden procedures geregeld in de artikelen 220 jo 222 respectievelijk 285 lid 2 Rv. te verwijzen of te voegen. Er is onder kantonrechters een praktijk van informele “kruisvoeging” van beide procedures gegroeid. Deze praktijk strookt met een basisbeginsel van het Nederlands procesrecht dat partijen zo min mogelijk gehinderd worden door formele procesrechtelijke barrières om op een doelmatige wijze binnen een redelijke termijn een rechterlijk oordeel over hun geschillen te verkrijgen. (…) De kantonrechter beschouwt de voorzieningenprocedure en het verzoek tot de voorwaardelijke ontbinding als twee nauw samenhangende zaken die als zijnde informeel gevoegd gelijktijdige behandeling behoeven.
2.3.1.2. In de onderhavige zaak ligt vervolgens de vraag voor of artikel 20 lid 1 van de EEX-Verordening een informele voeging in de weg staat en ertoe moet leiden dat deze samenhangende procedures toch uit elkaar getrokken worden en op verschillende wijze in verschillende lidstaten los van elkaar moeten worden afgedaan. In de preambule van de verordening is onder (11) bepaald dat de internationale bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, wat is neergelegd in het beginsel dat de woonplaats van de verweerder maatgevend is. Als uitzondering op dit beginsel is onder (12) van de preambule opgenomen dat naast de woonplaats van de verweerder er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. De verordening geeft als uitwerking hiervan de regeling voor voeging: afdeling 9, de artikelen 27 tot en met 30. In die afdeling wordt echter alleen gesproken over “vorderingen”, waardoor ongewis is of verzoeken ook onder de werking van deze artikelen vallen. De kantonrechter moet daarom teruggrijpen op het onder (12) van de preambule gestelde, waarvan de uitwerking is geformuleerd in artikel 28 lid 3 van de verordening, zijnde dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling van beide zaken.
De kantonrechter kan uit deze beginselen voor de bevoegdheidsregeling in de EEX-Verordening geen andere gevolgtrekking maken dan dat hij op basis van deze uitgangspunten, indien al van toepassing, in afwijking van het bepaalde in artikel 20 lid 1 daarvan, bevoegd is tot kennisneming van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Letterlijke toepassing van artikel 20 lid 1 van de verordening kan in gevallen als de onderhavige tot bewust frustrerend forumshoppen leiden: (…)
2.3.1.3. Naast het vorenoverwogene oordeelt de kantonrechter dat er ook termen aanwezig te achten zijn tot een beroep op onbevoegdheid uit hoofde van de EEX-Verordening, aan te merken als misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW. De feiten die in de voorzieningenprocedure aan de orde centraal staan zijn precies dezelfde als die in de ontbindingsprocedure centraal staan. Dit geldt eveneens voor het geval verweerder een bodemprocedure aanhangig maakt. Honorering van het beroep op onbevoegdheid heeft enkel tot gevolg dat de verzoekster zich tot de Belgische rechter dient te wenden, in België anders dan in Nederland leidende tot een dagvaardingsprocedure op tegenspraak omdat het Belgische recht de Nederlandse 7:685 BW-figuur niet kent, waarna de kans bestaat dat deze de zaak zal verwijzen naar de Nederlandse rechter, zeker voor het geval verweerder inmiddels een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Het beroep op onbevoegdheid is in niemands belang en frustreert enkel een doelmatige procesgang. Wanneer de verweerder geen beroep had gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter, zou deze bevoegd zijn geweest krachtens (stilzwijgende) forumkeuze. Wanneer de kantonrechter het beroep op onbevoegdheid passeert ontstaat de situatie die daarmee gelijk te stellen is, waardoor wel een goede en doelmatige rechtsbedeling kan plaatsvinden.
2.3.1.4. Aldus oordeelt de kantonrechter dat deze op grond van het vorenoverwogene bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.”.
4.1.8. Eveneens op 30 juli 2009 heeft de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, vonnis gewezen in de kort geding procedure, waarbij de vorderingen van [X.] door de kantonrechter zijn afgewezen. [X.] heeft Fromatech op 9 november 2009 in een bodemprocedure gedagvaard.
4.2. De ontvankelijkheid.
4.2.1. [X.] is van de hiervoor onder 4.1.7. genoemde beschikking van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, d.d. 30 juli 2009 in hoger beroep gekomen.
4.2.2. Ingevolge artikel 7:685 lid 11 BW staat tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep open. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet een uitzondering op dit appelverbod worden gemaakt en staat derhalve hoger beroep wel open indien wordt aangevoerd dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak zulke fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het enkele stellen van (één van) genoemde uitzonderingsgronden is derhalve voldoende voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
4.2.3. [X.] heeft gesteld dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik van artikel 7:685 BW is getreden aangezien er sprake is van absolute onbevoegdheid van de kantonrechter Sittard-Geleen om van het betreffende ontbindingsgeschil kennis te nemen en daarover te oordelen. Gelet op deze stelling is [X.] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.3. De beoordeling van de beroepsgrond.
4.3.1. Het hof zal thans beoordelen of de kantonrechter daadwerkelijk buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden. Van buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW treden is onder meer sprake bij absolute onbevoegdheid van de rechter.
4.3.2. [X.] heeft aangevoerd dat sprake is van absolute onbevoegdheid van de kantonrechter Sittard-Geleen om van het betreffende ontbindingsgeschil kennis te nemen en daarover te oordelen. Zijn daarop gerichte stellingen heeft hij, kort weergegeven, onder grief I als volgt toegelicht.
Volgens [X.] is de kantonrechter ten onrechte voorbij gegaan aan respectievelijk heeft hij een onjuiste uitleg gegeven aan de inhoud en werking van artikel 20 van de EEX-Verordening. [X.] heeft er hierbij op gewezen dat de artikelen 20 en 21 van de EEX-Verordening een uitsluitende bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de werknemer hebben geregeld en dat dit aansluit bij de, ook in de preambule onder punt 13 vermelde, strekking van werknemersbescherming.
Ten onrechte heeft de kantonrechter zijn oordeel uitsluitend gebaseerd op de algemene regels in artikel 28 van de EEX-Verordening voor ‘samenhangende vorderingen’. Volgens [X.] kan artikel 28 EEX-Verordening geen zelfstandige bevoegdheid scheppen in geval van samenhangende vorderingen die bij gerechten van verschillende verdragstaten zijn aangebracht.
Volgens [X.] heeft de kantonrechter het beroep van [X.] ten onrechte als misbruik van bevoegdheid gekwalificeerd. Hij stelt bij dat beroep op onbevoegdheid een legitiem belang te hebben.
4.3.3. Fromatech heeft hier tegen in gebracht dat de kantonrechter niet buiten het toepassingsgebied is getreden. Zij stelt dat de kantonrechter zich terecht bevoegd heeft verklaard en voert daartoe (kort weergegeven) het volgende aan.
Primair stelt Fromatech dat de kantonrechter bevoegd is op grond van artikel 28 EEX-Verordening, althans op grond van de teleologische interpretatie die in deze kwestie aan de EEX-Verordening gegeven moet worden. De beslissing van de kantonrechter om zich bevoegd te verklaren is in overeenstemming met het doel en de strekking van de EEX-Verordening om een goede en toegankelijke rechtsbedeling in internationale geschillen mogelijk te maken (punt 12 preambule). [X.] heeft door de beslissing niet minder bescherming genoten, zodat ook aan punt 13 van de preambule tegemoet is gekomen.
Subsidiair stelt zij dat de kantonrechter het beroep op onbevoegdheid terecht heeft gepasseerd op grond van misbruik van recht ex artikel 3:13 BW, bestaande uit (1) het voor oneigenlijke doeleinden gebruiken van de EEX-Verordening, althans uit (2) het handelen in strijd met de goede procesorde.
Meer subsidiair stelt Fromatech zich op het standpunt dat vernietiging van de beschikking (waarvan beroep) in strijd is met de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Voor zover nodig zal het hof bij de beoordeling ingaan op de nadere stellingen van Fromatech.
4.3.4. Het hof oordeelt als volgt.
4.3.4.1. Bij de omzetting van het EEX-Verdrag in de EEX-Verordening is de bevoegdheid inzake individuele arbeidsovereenkomsten opgenomen in een aparte afdeling (hoofdstuk II, afdeling 5), die exclusieve werking heeft (zie HvJ EU 22 mei 2008, C-462/06, Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline v. Jean-Pierre Rouard).
4.3.4.2. Op grond van artikel 20 van de EEX-Verordening kan de “vordering” (in onderhavige zaak het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen) van de werkgever slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft, behalve in het geval dat de uitzondering van het tweede lid van genoemd artikel 20 zich voordoet. De ratio voor deze van de regels van afdeling 1 van hoofdstuk II afwijkende bevoegdheidsregels is de bescherming van de economisch zwakkere contractspartij. (Vergelijk ook de preambule onder punt 13 volgens welke overweging bij arbeidsovereenkomsten de zwakke partij moet worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.)
Blijkens het tweede lid van artikel 20 EEX-Verordening laat de bijzondere regeling van afdeling 5 het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet. Aldus is voor individuele arbeidsgeschillen ook voor de werkgever voorzien in de mogelijkheid om tegenvorderingen voor te leggen aan de rechter die bevoegd is ten aanzien van de oorspronkelijke vordering.
4.3.4.3. De vraag doet zich vervolgens voor in hoeverre het verzoek tot ontbinding is te beschouwen als een tegenvordering ten opzichte van de gevorderde voorlopige voorziening tot betaling van loon. De bepaling van artikel 20 van de EEX-Verordening geeft geen antwoord op de vraag wat een tegenvordering is en wanneer deze mogelijk is. Voor dat laatste wordt in het algemeen verwezen naar het nationale procesrecht. Naar Nederlands procesrecht kan een ontbindingsverzoek niet als tegenvordering (eis in reconventie) worden ingediend in een (kort geding) procedure, als waarvan ook in dit geval sprake is, tot betaling van loon, omdat de ene procedure met een verzoekschrift wordt ingeleid en de andere met een dagvaarding (artikel 138 lid 2 Rv). Het bij een en hetzelfde eindvonnis beslissen in dergelijke (verschillende) procedures is nationaalrechtelijk niet mogelijk (art. 138 lid 2 Rv), een enkele zeer bijzondere uitzondering, die zich hier niet voordoet, daargelaten. Gelet op deze nationale blokkade verwerpt het hof dan ook de indirecte stelling van Fromatech bij haar beroep op artikel 28 EEX-Verordening dat het verzoek tot ontbinding als een tegenvordering in de zin van artikel 20 lid van de EEX-Verordening zou moeten worden beschouwd.
De door de kantonrechter in de beschikking waarvan beroep weergegeven (en door Fromatech aangehaalde) praktische informele “kruisvoeging” door kantonrechters in Nederland maakt dit niet anders. De praktijk dat dergelijke zaken vaak gelijktijdig worden behandeld is wezenlijk iets anders dan het indienen van een tegenvordering in het geschil.
Bovendien kan deze praktijk geen (absolute) bevoegdheid scheppen. Opgemerkt wordt dat in het onderhavige geval de mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgehad op 14 juli 2009, dus niet gelijktijdig met het ontbindingsverzoek, dat ter terechtzitting van 29 juli 2009 is behandeld.
Weliswaar is juist dat de gelding van het nationale procesrecht haar grens vindt in het feit dat het nationale procesrecht de effectiviteit van de bevoegdheidsverdeling die de verordening tot stand brengt niet mag ondermijnen, maar naar het oordeel van het hof kan daaruit geen argument worden ontleend om het gescheiden karakter van een voorlopige voorziening tot loonbetaling enerzijds en een ontbindingsverzoek anderzijds te doorkruisen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat in beginsel slechts de Belgische rechter rechtsmacht heeft.
4.3.4.4. Ten aanzien van het beroep van Fromatech op artikel 28 EEX-Verordening geldt het volgende.
Voorop staat dat artikel 28 van de EEX-Verordening, gelet op de hiervoor aangenomen exclusiviteit van de regeling van afdeling 5, geen bevoegdheid kan creëren (vgl. Hof van Justitie EG 24 juni 1981, zaak 150/80, NJ 1981, 546: Elefanten Schuh GmbH/Jacqmain).
Artikel 28 lid 2 EEX-Verordening is een verwijzingsbepaling.
Indien wordt aangenomen dat het hier gaat om samenhangende vonnissen in de zin van artikel 28, brengt dat in de exclusieve bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft geen verandering. Uit lid 2 van dat artikel volgt nadrukkelijk dat samenhang geen bevoegdheid schept. Een samenhangende vordering kan immers slechts naar de eerst aangezochte rechter worden verwezen, als deze bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Hierboven heeft het hof reeds aangenomen dat op grond van artikel 20 lid 1 EEX-Verordening i.c. de Belgische rechter bevoegd is om van het ontbindingsverzoek kennis te nemen. Het tweede lid van artikel 20 EEX-Verordening heeft het hof hiervoor in de onderhavige zaak reeds niet toepasselijk geacht. Aan het eerste vereiste van artikel 28 lid 2 EEX-Verordening is naar het oordeel van het hof derhalve niet voldaan.
Nu het in dit artikel gaat om cumulatieve vereisten behoeft het hof aan de vraag of voldaan is aan het tweede vereiste niet meer toe te komen. In zoverre derhalve ten overvloede merkt het hof desalniettemin op dat voeging van zaken naar Nederlands recht voor dagvaardingsprocedures onderling en voor verzoekschriftprocedures onderling apart geregeld is, respectievelijk in de artikelen 220 in verbinding met 222 en 285 lid 2 Rv. Het Nederlands Burgerlijk procesrecht kent geen wettelijke regel die de rechter bevoegdheid geeft om een dagvaardingszaak en een verzoekschriftzaak te voegen.
4.3.4.5. Naar het oordeel van het hof kan de bevoegdheid van de kantonrechter Sittard-Geleen evenmin worden aangenomen op grond van een teleologische interpretatie van artikel 28 EEX-Verordening.
De stelling van Fromatech, dat het niet in strijd is met het doel en de strekking van de EEX-verordening om in sommige gevallen van de bevoegdheidsregeling van artikel 20 lid 1 van de EEX-Verordening af te wijken, deelt het hof niet. Naar het oordeel van het hof is de door Fromatech voorgestane uitleg in strijd met het gesloten systeem van bevoegdheden van de EEX-Verordening, in het bijzonder ook artikel 20 lid 1. Als het woonland en het werkland niet overeenstemmen, zoals in dit geval, wordt de bevoegdheid bepaald conform artikel 20 EEX-Verordening.
4.3.4.6. Het feit dat [X.] zich heeft beroepen op onbevoegdheid van de kantonrechter en de voorkeur geeft aan een procedure voor de op grond van artikel 20 EEX-Verordening bevoegde Belgische rechter kan niet worden aangemerkt als misbruik van recht. [X.] heeft legitieme belangen bij zijn beroep, ook indien deze zijn gelegen in geldelijk gewin samenhangend met het formeel alsnog voortbestaan van de arbeidsovereenkomst. Van oneigenlijk gebruik of strijd met de beginselen van een goede procesorde is het hof niet gebleken. De stellingen terzake van Fromatech zijn daartoe onvoldoende.
Een ander(sluidend) oordeel verdraagt zich ook niet met het systeem van de EEX-Verordening.
4.3.4.7. Ook het meer subsidiaire beroep van Fromatech op de aanvullende werking van de redelijkheid en de billijkheid verwerpt het hof onder verwijzing naar het gesloten systeem van bevoegdheden in de EEX-Verordening.
4.3.4.8. Op grond van al het bovenstaande concludeert het hof dat de kantonrechter Sittard-Geleen zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard om van het betreffende ontbindingsverzoek kennis te nemen en derhalve ten onrechte de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft uitgesproken.
4.3.4.9. Uit het voorgaande volgt dat gelet op de door het hof geconstateerde absolute onbevoegdheid van de kantonrechter om van het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kennis te nemen, de kantonrechter door zich desalniettemin bevoegd te verklaren en de ontbinding uit te spreken buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden. De door [X.] aangevoerde beroepsgrond leidt dan ook tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
Grief 1 slaagt. Het hof zal de beschikking waarvan beroep vernietigen.
4.4. Voor het geval het hof de beschikking waarvan beroep zou vernietigen heeft Fromatech (uiterst subsidiair) aan het hof verzocht de zaak aan zich te houden en de arbeidsovereenkomst tussen partijen -voor zover deze nog zou bestaan- (voorwaardelijk) te ontbinden wegens gewichtige redenen bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk, althans op de kortst mogelijke termijn behoort te eindigen, zonder aan [X.] terzake een vergoeding toe te kennen.
Hiertoe heeft Fromatech aangevoerd dat [X.] in de onderhavige procedure expliciet domicilie heeft gekozen te Roermond (Nederland). Nu ingevolge artikel 1:15 BW deze gekozen woonplaats in onderhavige procedure als woonplaats van [X.] geldt, is volgens Fromatech de EEX-verordening niet van toepassing en is derhalve het hof bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.4.1. Het hof volgt het betoog van Fromatech niet. De domiciliekeuze in hoger beroep is een voor de procedure in hoger beroep noodzakelijk te achten domiciliekeuze welke van louter processuele aard is. Nu kern van deze hoger beroep procedure juist is dat [X.] zich nadrukkelijk verzet tegen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan hij niet worden geacht dit beroep op onbevoegdheid door deze processuele domiciliekeuze te hebben vrijgegeven.
4.5. Al het bovenstaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen onbevoegd zal verklaren.
Fromatech zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, d.d. 30 juli 2009;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van Fromatech (d.d. 9 juli 2009) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [X.];
veroordeelt Fromatech in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [X.] worden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 262,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Zweers-Van Vollenhoven, Walsteijn en Van Hoek en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.