ECLI:NL:GHSHE:2010:BO7299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.041.043
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Gründemann
  • E. de Groot-van Dijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Cleancare24 B.V. voor boetes opgelegd door de Arbeidsinspectie wegens illegale tewerkstelling van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Cleancare24 B.V. voor een bestuurlijke boete die door de Arbeidsinspectie is opgelegd wegens het tewerkstellen van vreemdelingen zonder de vereiste vergunning. Cleancare, die in 2006 opereerde onder de naam Technon Service Industriële Reiniging B.V., had werknemers ter beschikking gesteld aan een failliete onderneming, Uitzendbureau Match B.V. i.o. De Arbeidsinspectie voerde op 18 januari 2006 een controle uit bij een van de bedrijven waar Cleancare werknemers had geplaatst en constateerde dat een van deze werknemers, de heer [Z.], zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning werkte. Cleancare heeft de aan haar opgelegde boete van € 11.000,- betaald, maar betwistte de aansprakelijkheid voor deze boete en stelde dat zij deze kon verrekenen met openstaande facturen van de failliete onderneming.

In eerste aanleg heeft de curator betaling gevorderd van onbetaalde facturen, en de rechtbank heeft Cleancare opgedragen bewijs te leveren van een beweerdelijke afspraak over verrekening van de boetes met de openstaande facturen. Cleancare heeft echter niet kunnen bewijzen dat er een dergelijke afspraak was gemaakt. Het hof heeft in hoger beroep de grieven van Cleancare verworpen en geoordeeld dat Cleancare zelf verantwoordelijk was voor de controle op de tewerkstellingsvergunningen van de werknemers die zij ter beschikking stelde. Het hof concludeerde dat de boete volledig aan Cleancare kon worden toegerekend, aangezien zij niet had voldaan aan haar eigen controleverplichtingen. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en Cleancare werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.041.043
arrest van de vierde kamer van 7 december 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CLEANCARE24 B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.A.J. Dappers,
tegen:
MR. THIJS VAN DER MEEREN in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X.],
wonende te Arnhem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. van der Meeren,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 augustus 2009 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 4 juni 2008 en 27 mei 2009 tussen appellante - Cleancare - als gedaagde en geïntimeerde - de curator - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 160505/ HA ZA 07-1209)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Cleancare, onder overlegging van veertien producties, drieëntwintig grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot niet-ontvankelijkheid van de curator in zijn vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van de curator in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de curator de grieven bestreden.
2.3. Cleancare heeft vervolgens een akte genomen, waarop de curator bij antwoordakte heeft gereageerd.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven I en II zijn gericht tegen het tussenvonnis van 4 juni 2008. De Grieven III tot en met XXIII zijn gericht tegen het eindvonnis. Met de grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4. De beoordeling
4.1. In overweging 2 van het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Ook in het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank feiten vastgesteld, welke feitenvaststelling deels door de grieven XIV en XV wordt bestreden. Deze grieven slagen gelet op productie 14 bij memorie van grieven, die door de curator niet is betwist. Het hof zal een nieuwe samenvatting geven van de feiten en een omschrijving van het geschil. Het enkele feit dat voormelde grieven slagen, brengt echter nog niet mee dat de bestreden uitspraken niet in stand kan blijven.
4.2.1. De curator is bij vonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 21 maart 2006 als curator aangesteld in het faillissement van [X.] h.o.d.n. Uitzendbureau Match B.V. i.o. (hierna: de failliet).
4.2.2. Cleancare exploiteert een schoonmaakbedrijf. Dat deed zij ook in 2006 maar destijds was zij genaamd Technon Service Industriële Reiniging B.V.
Failliet heeft aan Cleancare werknemers ter beschikking gesteld. Cleancare heeft facturen terzake daarvan tot een bedrag van
€ 16.606,75 onbetaald gelaten.
4.2.3. Op 18 januari 2006 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie een controle uitgevoerd bij onderneming [Y. B.V.] te [vestigingsplaats 1.]. Zij constateerden dat daar één van de door Cleancare bij failliet ingeleende werknemers, te weten de heer [Z.] (hierna: [Z.]), zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning tewerkgesteld was.
4.2.4. In het door de Arbeidsinspectie opgestelde boeterapport (productie 3 bij inleidende dagvaarding) is vermeld:
“Op woensdag 18 januari 2006 hebben wij, rapporteurs (..) een controle uitgevoerd bij de onderneming [Y. B.V.] te [vestigingsplaats 1.]. (..) In de fabriek zagen wij, rapporteurs, 5 personen in beschermende kleding lopen. (..) Wij, rapporteurs, hebben deze mensen naar hun identiteitsdocumenten gevraagd. (..) een persoon had geen document bij zich. Ik (..) vroeg de persoon zonder document naar zijn naam. Hij gaf mij op te zijn genaamd [Z.], geboren (..) te Azerbajdsjan. Hij vertelde mij dat hij in het bezit van een Nederlands verblijfsdocument. (..) De bedrijfsleider, dhr. [A.], verklaarde ons, rapporteurs, dat hij in zijn administratie een kopie van het verblijfsdocument van [Z.] had en bereid was om deze bij zijn bedrijf in [vestigingsplaats 2.] op te halen. (..) Dhr [A.] overhandigde ons, rapporteurs, enige tijd later een kopie van een verblijfsdocument op naam gesteld van [Z.] (..). Uit nader onderzoek bleek dat het een vervalste kopie betrof. Hierop verklaarde de vreemdeling [Z.] aan een collega van de Vreemdelingenpolitie dat hij de kopie zelf had vervalst. (..)”
4.2.5. Op 23 januari 2006 is [A.] door de Arbeidsinspectie gehoord. Hij heeft - voor zover relevant – verklaard:
“Ik leg vandaag een verklaring af namens Technon Service Industriële Reiniging B.V. (..) [Z.] is voor het eerst sinds eind 2005 voor Technon (..) komen werken (..) Gemiddeld 1 keer per week komt hij wel. (..) Ik moet vragen naar de identiteit van de mensen die Match me stuurt maar dit is niet altijd zo. Er komen ook wel eens mensen waarvan ik niet weet wie het zijn. [Z.] is bij mij begonnen en liet mij een kopie van zijn ID document zien. Ik kijk dit kopie na of het de persoon is die voor me staat maar ik lees niet precies wat erop staat. (..) Ik merk op dat ik inmiddels wel een bestand van mensen van Match heb waarvan ik ook een kopie van hun ID bewijs heb. Ik vraag in eerste instantie dan ook naar deze mensen omdat ik al vaker met hun heb gewerkt. (..)
Op mijn beurt geef ik ook niet de namen van de mensen door die namens mij bij PEKA komen werken. Ik heb geen kopieën van hun ID bewijzen voor aanvang van hun werk naar PEKA gestuurd.”
4.2.6. Bij besluit van 6 september 2006 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bestuurlijke boete van € 9.500,- opgelegd aan [Y. B.V.]. Bij besluit van 20 september 2006 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bestuurlijke boete van € 11.000,- opgelegd aan Cleancare. Tevens is een bestuurlijke boete opgelegd aan failliet.
4.2.7. Cleancare heeft de aan haar opgelegde boete ad € 11.000,- op 11 oktober 2006 aan het Ministerie van Sociale Zaken betaald.
4.2.8. Cleancare heeft op 14 november 2006 een bedrag van € 9.500,- aan [Y.]betaald, onder vermelding van ‘doorbelasting proces-verbaal’ (productie 8 bij conclusie van enquête zijdens Cleancare). [Y.]heeft de aan haar opgelegde boete betaald aan de Arbeidsinspectie.
4.3. In eerste aanleg heeft de curator betaling gevorderd van de hiervoor onder 4.2.2. vermelde facturen ad € 16.606,75, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten inclusief nakosten.
Cleancare heeft de juistheid van deze facturen als zodanig niet betwist. Zij heeft evenwel aangevoerd dat zij gerechtigd is tot verrekening van deze facturen met de aan haar en [Y.] opgelegde boetes. Primair heeft zij daartoe gesteld dat zij met failliet heeft afgesproken dat zij genoemde boetes mocht verrekenen met de openstaande facturen. Subsidiair heeft Cleancare aangevoerd dat failliet, door het ter beschikking stellen van een werknemer zonder tewerkstellingsvergunning, is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot het ter beschikking stellen van werknemers. Cleancare stelt dat zij daardoor schade heeft geleden ter hoogte van de aan haar en [Y.] opgelegde boetes, en wil deze vordering tot schadevergoeding verrekenen met de facturen.
4.4. Bij het bestreden tussenvonnis van 4 juni 2008 heeft de rechtbank Cleancare opgedragen te bewijzen:
(i) dat zij met failliet (in de persoon van [X.]) heeft afgesproken dat zij de te betalen boetes mocht verrekenen met de nog openstaande facturen in het geval de boetes ondanks bezwaar gehandhaafd zouden worden;
(ii) dat deze afspraak eveneens geldt voor de aan [Y. B.V.] opgelegde boete en dat [X.] ermee heeft ingestemd dat Cleancare de boete van [Y. B.V.] alvast voor haar rekening nam;
(iii) dat er tegen de boetes bezwaar is ingesteld maar dat deze zijn gehandhaafd;
(iv) dat de boetes door Cleancare zijn betaald.
Cleancare heeft als getuigen opgeroepen de heren [A.], [B.] en [C.]. Laatstgenoemde getuige is niet verschenen.
4.5. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Cleancare niet is geslaagd in het bewijs van (i) en (ii) en dat zij slechts in het bewijs onder (iii) en (iv) is geslaagd voor wat betreft de onherroepelijkheid en betaling van de aan [Y. B.V.] opgelegde boete.
De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.6. De grieven I en II zijn gericht tegen de bij het tussenvonnis gegeven (hiervoor in 4.4. vermelde) bewijsopdracht. In de toelichting bij deze grieven stelt Cleancare (in tegenstelling tot hetgeen zij in eerste aanleg – voorafgaand aan het tussenvonnis van 4 juni 2008 - heeft gesteld) dat zij de beweerdelijke verrekeningafspraak niet met [X.] maar met de heer [C.] heeft gemaakt, en dat in de contacten tussen haar en failliet niet is gesproken over het instellen van bezwaar/beroep tegen de boetes.
Gelet op de stellingen van Cleancare bij conclusie van antwoord in eerste aanleg (en het in die conclusie opgenomen bewijsaanbod tot het horen van getuigen [B.], [A.] en [X.]), alsmede hetgeen namens Cleancare bij comparitie in eerste aanleg is gesteld, heeft de rechtbank de bewijsopdracht terecht geformuleerd zoals zij heeft gedaan. In zoverre falen de grieven I en II.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat Cleancare niet is geslaagd is de onderdelen (i) en (ii) van de hiervoor in 4.4. vermelde bewijsopdracht. Cleancare heeft immers niet bewezen dat de beweerdelijke verrekeningsafspraak met [X.] is gemaakt. In zoverre faalt ook grief III.
4.7. Dit neemt echter niet weg dat het hoger beroep er mede toe kan dienen om in de procedure in eerste aanleg gemaakte misslagen te herstellen.
In hoger beroep heeft Cleancare gesteld dat zij met failliet heeft afgesproken dat zij de aan haar en [Y. B.V.] op te leggen boetes mocht verrekenen met de van failliet ontvangen facturen. Zij stelt dat deze afspraak is gemaakt door de heren [D.] en [A.] namens Cleancare en de heer [C.] namens failliet, en wel tijdens besprekingen op 18 januari 2006 ten kantore van failliet in [vestigingsplaats 3.], en op 23 januari 2006 ten kantore van Cleancare te [vestigingsplaats 2.].
De curator betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. De bewijslast van de (in hoger beroep) door Cleancare gestelde verrekeningsafspraak rust op Cleancare. Naar het oordeel van het hof heeft Cleancare dat bewijs vooralsnog niet geleverd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.8. Het hof stelt voorop dat [A.] ten tijde van het getuigenverhoor in eerste aanleg statutair bestuurder van Cleancare was en dus moet worden aangemerkt als partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in het voordeel van Cleancare opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt. [B.] is geen partijgetuige in de zin van voormeld artikel nu hij ten tijde van het getuigenverhoor geen statutair directeur (meer) was van Cleancare; het hof weegt bij de bewijswaardering echter wel mee dat [B.] statutair directeur en aandeelhouder was op het moment dat de gestelde verrekeningsafspraak is gemaakt.
4.9. Zowel [A.] als [B.] hebben bij het getuigenverhoor in eerste aanleg verklaard dat zij, bij een bespreking op het kantoor van Cleancare te [vestigingsplaats 2.], vlak na de inval door de vreemdelingenpolitie bij [Y. B.V.], met de heer [C.] van Uitzendbureau Match hebben afgesproken dat de bestuurlijke boetes die aan Cleancare en [Y. B.V.] zouden worden opgelegd, mochten worden ingehouden op de openstaande facturen van Uitzendbureau Match op Cleancare. [B.] heeft verklaard dat deze afspraak is gemaakt op dezelfde middag van de inval, de dag erop of enkele dagen later. Deze verklaring strookt echter niet met het feit dat, zoals de curator onbetwist heeft gesteld, na 23 januari 2006 (de datum waarop de verrekeningsafspraak zou zijn gemaakt) door Cleancare nog betalingen zijn verricht op de rekening van Match Uitzendbureau B.V. i.o., te weten op 2 februari 2006, 3, 6 en 10 maart 2006 (productie 9 bij conclusie na enquête zijdens de curator). Ten tijde van de afspraak met [C.] waren - volgens de verklaring van [B.] - de boetebedragen immers al bekend, zodat reeds toen verrekening met de openstaande facturen had kunnen plaatsvinden, hetgeen volgens de verklaring van beide getuigen ook was afgesproken.
Bovendien heeft [A.] verklaard dat hij de exacte datum waarop de afspraak met [C.] is gemaakt niet meer weet, maar dat deze afspraak eerst is gemaakt nadat schriftelijk de bestuurlijke boetes bij brief waren opgelegd (te weten eerst in september 2006, hof). In zoverre is zijn verklaring dus strijdig met die van [B.].
4.10. Het hof overweegt voorts dat het aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor gehechte verslag slechts is voorzien van de datering 23 januari, zonder jaartal, terwijl de curator de authenticiteit van het verslag betwist en het verslag niet is ondertekend door de heer [C.].
Ook de door Cleancare overlegde brief van haar accountant [E.] van 19 januari 2006 (productie 1 bij conclusie na enquête zijdens Cleancare en productie 13 bij memorie van grieven) levert geen aanvullend bewijs op omdat dit een aansprakelijk- heidstelling betreft waarin geen melding wordt gemaakt van een verrekeningsafspraak.
Hetzelfde geldt voor de abusievelijk op 19 januari 2006 gedateerde brief van de accountant (welke blijkens de inhoud daarvan gedateerd moet zijn ná 23 januari 2006), nu de curator heeft betwist dat failliet deze brief heeft ontvangen, welke betwisting wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van de heer [F.], destijds administrateur van failliet, aan wiens huisadres de brieven zijn geadresseerd (productie 8 bij conclusie na enquête zijdens de curator).
4.11. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang gezien, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verrekenings-afspraak met [C.] op 23 januari 2006, althans vóór het faillissement van failliet, is gemaakt. De grieven IV, VI, VII, VIII, IX, X, XI en XII falen derhalve.
4.12. Cleancare heeft weliswaar in hoger beroep wederom getuigenbewijs aangeboden, maar naar het oordeel van het hof is dit bewijsaanbod niet voldoende specifiek en terzake dienend. [B.] en [A.] zijn in eerste aanleg reeds als getuigen gehoord omtrent dezelfde bewijsvragen en Cleancare heeft niet aangegeven wat deze getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan in eerste aanleg. Voorts heeft Cleancare in de memorie van grieven aangegeven dat de heer [C.] onvindbaar is en derhalve niet als getuige kan worden gehoord. De heer [E.] kan bovendien niet uit eigen wetenschap verklaren over de afspraak met [C.], nu hij niet bij de bespreking(en) aanwezig is geweest. Het hof zal Cleancare derhalve niet toelaten tot nader bewijs. De door Cleancare gestelde verrekeningsafspraak is derhalve niet komen vast te staan. Grief V behoeft geen behandeling. Het primaire verweer van Cleancare faalt derhalve. Grief XIII faalt eveneens.
4.13. Cleancare heeft als subsidiair verweer aangevoerd dat failliet is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot het ter beschikking stellen van werknemers, aangezien zij een werknemer ter beschikking heeft gesteld zonder tewerkstellings- vergunning. Cleancare stelt dat zij daardoor schade in de vorm van de boetes heeft geleden. Cleancare stelt dat zij derhalve een vordering tot schadevergoeding heeft ter hoogte van de aan haar en [Y. B.V.] opgelegde boetes, die zij kan verrekenen met de facturen.
4.14. Cleancare stelt dat zij er als inlener van uit mocht gaan dat haar enkel legale buitenlandse werknemers ter beschikking zouden worden gesteld. Voorts stelt zij dat de failliet is tekort geschoten in zijn wettelijke verplichting om te controleren of [Z.] over de vereiste documenten om in Nederland te mogen werken beschikte, en daarmee ook tekort is geschoten in zijn met die wettelijke verplichting corresponderende contractuele verplichting jegens Cleancare.
Elk bedrijf dat werkt met buitenlandse werknemers moet geacht worden bekend te zijn met het gegeven dat buitenlandse werknemers moeten beschikking over een vergunning om in Nederland te mogen werken. Dat is niet enkel een juridische fictie, doch – gelet op de ruchtbaarheid die daaraan wordt gegeven – een maatschappelijke realiteit. Bovendien kan elk bedrijf dat met buitenlandse werknemers werkt geacht worden te weten dat in Nederland niet zelden buitenlandse werknemers niet over de vereiste documenten blijken te beschikken.
Niettemin mag een inlener van werknemers als regel ervan uitgaan dat personeel dat door een ander bedrijf ter beschikking wordt gesteld, over een vergunning beschikt. Ook al kan die inlener, als blijkt dat een werknemer geen vergunning heeft, zich tegenover de Arbeidsinspectie niet op overmacht beroepen, dat neemt niet weg dat hij met recht aan de uitlener een tekortkoming kan verwijten.
4.16. De curator heeft aangevoerd dat Cleancare zelf ook werkgever is in de zin van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en uit dien hoofde een eigen verantwoordelijkheid heeft om na te gaan of een vreemdeling in Nederland arbeid mocht verrichten.
4.17. Ingevolge artikel 1 lid 1 onderdeel b onder 1° van de WAV kunnen meerdere personen dezelfde vreemdeling arbeid laten verrichten en derhalve worden aangemerkt als werkgever. Dat betekent dat meer dan één werkgever in de zin van de WAV voor hetzelfde feit kan worden beboet. Ingevolge artikel 2 WAV is degene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en te allen tijde verantwoordelijk voor het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 15 lid 2 WAV stelt de werkgever die van de formele werkgever een afschrift van een identiteitsdocument ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van dat document en neemt het afschrift op in zijn administratie. Ingevolge artikel 15 lid 1 WAV dient iedere werkgever bovendien aan de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het identiteitsdocument toe te zenden.
4.18. In het onderhavige geval hebben dus zowel failliet (uitlener) als Cleancare (inlener) uit hoofde van de WAV een eigen verplichting om de identiteit van een werknemer te controleren. Cleancare diende zich er zelfstandig van te vergewissen of de tewerkgestelde werknemer een Nederlander (of daarmee wettelijk gelijkgestelde) is voor wie geen tewerkstellingsvergunning vereist is. Gelet op de verklaring van [A.] tegenover de Arbeidsinspectie (zie hiervoor 4.2.5.) staat vast dat Cleancare beschikte over een kopie van het identiteitsbewijs van [Z.], zodat er van moet worden uitgegaan dat failliet aan haar verplichting uit de WAV tot toezending van een afschrift had voldaan en dat Cleancare een eigen plicht had te controleren of sprake was van een vreemdeling in de zin van de WAV.
Cleancare heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat zij ook bij een wel correcte controle van het vervalste identiteitsbewijs niet zou hebben kunnen vaststellen dat het identiteitsbewijs vervalst was, noch dat failliet daarvoor verantwoordelijk zou moeten worden gehouden.
In het vorenoverwogene ligt besloten dat de boete primair het gevolg is geweest van het door Cleancare zelf niet nakomen van de controleverplichting. Dit laat onverlet dat de boete mede veroorzaakt is doordat failliet zijn controleverplichting evenmin is nagekomen en in zoverre ook tekort is geschoten in zijn contractuele verplichtingen jegens Cleancare. Dat leidt er evenwel niet toe dat een deel van de schade voor rekening van de failliet zou moeten worden gebracht. Weliswaar bestaat er ‘condicio sine qua non’-verband tussen de tekortkoming en de schade, doch in het licht van het systeem van de WAV, waarbij elke werkgever een eigen verantwoordelijkheid heeft, dient de schade - de aan Cleancare opgelegde boete – geheel te worden toegerekend aan de fout van Cleancare zelf en niet aan die van failliet. Dit strookt ook met het uitgangspunt dat alle betrokkenen een ‘eigen’ boete opgelegd hebben gekregen.
4.19. De verplichting van Cleancare om zelfstandig de identiteit van de werknemer aan de hand van diens originele identiteitsbewijs te verifiëren heeft voorts betekenis voor hetgeen zij vervolgens uit hoofde van de WAV gehouden is te doen jegens [Y. B.V.] - de werkgever die ten opzichte van Cleancare als feitelijk werkgever geldt. Na controle van het document diende immers een afschrift aan [Y. B.V.] te worden toegezonden. Gelet op de verklaring van [A.] tegenover de Arbeidsinspectie (zie hiervoor 4.2.5.) staat vast dat Cleancare geen afschrift van het identiteitsdocument aan [Y. B.V.] heeft toegezonden. [Y. B.V.] heeft ook een bestuurlijke boete op grond van de WAV opgelegd gekregen. Voorts is ook [Y. B.V.] zelf vergunningplichtig werkgever en aldus te allen tijde verantwoordelijk voor het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Reeds om die reden moet worden vastgesteld dat het doorberekenen van de boete door [Y. B.V.] aan Cleancare niet het gevolg is geweest van een toerekenbare tekortkoming van failliet jegens Cleancare. Ook op dit punt ontbreekt het causaal verband tussen de door Cleancare gestelde tekortkoming van failliet en de aan [Y. B.V.] opgelegde boete.
4.20. Gelet op het voorgaande faalt ook het subsidiaire verweer van Cleancare. Dit leidt tot de conclusie dat de grieven XVI, XVII, XVIII en XVIX, XVX, XXI, XXII en XXIII eveneens falen. Het hof zal het bestreden tussenvonnis bekrachtigen, het bestreden eindvonnis onder aanvulling van gronden bekrachtigen en Cleancare als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het bestreden tussenvonnis van 4 juni 2008;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis van 27 mei 2009 onder aanvulling van gronden;
veroordeelt Cleancare in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de curator tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 585,- aan verschotten en € 1.341,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Gründemann en De Groot-van Dijken en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 december 2010.