ECLI:NL:GHSHE:2010:BO7655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003000-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met voorbedachten rade en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor moord en mishandeling. De verdachte heeft op 1 november 2008 in Heerlen het slachtoffer van dichtbij door het hoofd geschoten, wat leidde tot diens overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte gedurende het moment van het pakken en doorladen van het vuurwapen, tot het schieten, in staat was om na te denken over zijn handelen. Er was geen sprake van een hevige gemoedsbeweging die zijn daad zou rechtvaardigen. Het hof achtte bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 10 tot 18 jaar geëist, maar het hof legde een gevangenisstraf op van 14 jaar en 4 maanden, zonder terbeschikkingstelling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer ter hoogte van EUR 12.056,50. Het hof oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan moord en mishandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003000-09
Uitspraak : 16 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 14 augustus 2009 in de strafzaak met parketnummer 03-703605-08 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair de verdachte voor de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege;
subsidiair de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek als vorenbedoeld;
- de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 12.056,50;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 12.056,50 subsidiair 95 dagen hechtenis;
- alle in beslag genomen goederen zal onttrekken aan het verkeer, met uitzondering van de Nokia GSM en daarvan de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder
1. primair ten laste gelegde en dat voor het onder 1. subsidiair ten laste gelegde kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof wat betreft feit 2 tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 01 november 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen van zeer nabij in/door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 november 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen van zeer nabij in/door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2008 te Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een of meermalen met kracht geslagen en/of met kracht aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
hij op 1 november 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen van zeer nabij in/door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 23 februari 2008 te Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], meermalen met kracht geslagen en met kracht aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem onder 1. primair ten laste gelegde moord omdat niet kan worden bewezen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging en niet - als vereist voor het bewijs van voorbedachten rade - van een enige tijd aan dat handelen voorafgaand genomen besluit waarbij voldoende tijd is geweest tussen het besluit en de uitvoering daarvan om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van een dergelijke voorgenomen daad. De verdachte heeft het wapen namelijk niet uit de auto gehaald om daarmee te schieten maar om [slachtoffer] te bedreigen, hetgeen zijn bevestiging vindt in het feit dat de verdachte voorafgaand aan het schieten een klap op het hoofd van [slachtoffer] met het vuurwapen heeft gegeven. Het fatale schot is pas gelost toen de bedreigingen van de zijde van [slachtoffer] niet ophielden maar, zoals de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ‘heviger’ werden. Dergelijk handelen duidt op impulsief gedrag en niet op reële bezinning bij de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat van de voor een bewezenverklaring van moord vereiste voorbedachten rade voldoende is dat komt vast te staan dat de verdachte tijd (en dat kan een betrekkelijk korte tijd zijn) had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is het hof dienaangaande het volgende gebleken.
Op 1 november 2008 bevonden - onder meer - verdachte en [slachtoffer] zich bij tankstation Minli te Heerlen. Na een woordenwisseling - door getuigen omschreven als ‘bekvechten’ - loopt verdachte naar de auto waarin hij naar tankstation Minli is gekomen en pakt hij na het openen van het rechterachterportier een vuurwapen uit de auto en laadt dit wapen door. Met het vuurwapen loopt de verdachte naar de auto waarin [slachtoffer] op dat moment op de bestuurdersstoel zit en slaat die [slachtoffer] door het geopende portierraam met het wapen tegen zijn hoofd. Nadat verdachte een aantal passen achteruit heeft gedaan, schiet hij [slachtoffer] van korte afstand met het vuurwapen door het hoofd. Er zijn dan ongeveer 15 seconden verstreken na het moment dat verdachte het vuurwapen uit de auto pakte en zo’n 10 seconden na de klap tegen het hoofd van [slachtoffer].
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte vanaf het pakken en het doorladen van het vuurwapen in respectievelijk bij de auto, in de gelegenheid is geweest om na te denken wat te doen met het vuurwapen in de gegeven situatie. Daarbij heeft de verdachte kunnen betrekken dat een vuurwapen initieel is bedoeld om mee te schieten en zich daarbij kunnen realiseren dat het gebruik van een geladen vuurwapen potentieel dodelijk is.
Ten slotte is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat nadat verdachte het wapen heeft gepakt, door het latere slachtoffer [slachtoffer] uitlatingen zijn gedaan, dan wel een andere omstandigheid zich heeft voorgedaan die bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt waardoor verdachte is bewogen [slachtoffer] van het leven te beroven. Het is slechts de verdachte die aangeeft dat de eerdere bedreigende uitlatingen van [slachtoffer] heviger van aard werden. Enige bevestiging hiervan volgt niet uit de voorhanden stukken.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal acht het hof daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade bij het om het leven brengen van [slachtoffer].
Het hof verwerpt het verweer.
C.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en mishandeling.
De eerste rechter heeft aan de verdachte ter zake van deze feiten een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft primair tot dezelfde straf en maatregel gerequireerd als door de eerste rechter is opgelegd. Subsidiair is gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren zal worden opgelegd.
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor de onder 1. primair ten laste gelegde moord, betoogd dat de door de eerste rechter opgelegde gevangenisstraf van 10 jaren dient te worden gematigd tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en dat bovendien aan verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
A.
Verdachte heeft zich op 1 november 2008 schuldig gemaakt aan moord op het slachtoffer [slachtoffer] door hem van zeer dichtbij in/door het hoofd te schieten met een vuurwapen.
Moord is één van de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Dit komt tot uitdrukking in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum. In de regel legt het hof voor een enkelvoudige moord geen lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Bij het bepalen van de op te leggen straf stelt het hof voorop dat de dood van [slachtoffer] bij de nabestaanden van het slachtoffer groot persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Daar komt bij dat de schietpartij plaatsvond op het terrein van een tankstation aan de openbare weg, terwijl daar ook niets vermoedende bezoekers en personeel van het tankstation aanwezig waren. Door een geladen pistool bij het tankstation te voorschijn te halen en vervolgens te midden van andere bezoekers te gebruiken, heeft verdachte derhalve meer mensen dan alleen het uiteindelijke slachtoffer in gevaar gebracht. Voorts heeft de moord door het gewelddadig karakter daarvan voor grote maatschappelijke onrust gezorgd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof ten aanzien van de persoon van verdachte in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2010 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van strafbare feiten met een gewelddadig karakter is veroordeeld en waarin een spiraal van toenemend geweld is waar te nemen;
- de overige persoonlijke omstandigheden zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op deze omstandigheden kan voor de bewezen verklaarde moord naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 14 jaren met zich brengt. Daarbij betrekt het hof dat het, zoals hierna zal worden overwogen, verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht voor het door hem gepleegde misdrijf en geen reden ziet de gevorderde maatregel van terbeschikking met verpleging van overheidswege op te leggen.
B.
Verdachte heeft zich op 23 februari 2008 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door haar meermalen met kracht te slaan en met kracht aan haar haren te trekken.
Ten aanzien van dit bewezen verklaarde feit heeft het hof in het bijzonder gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de mate waarin door het bewezen verklaarde feit pijn en lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof kan ook ten aanzien van dit feit niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht - in het bijzonder gezien de recidive ten aanzien van het bewezen verklaarde feit bij verdachte – een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden een passende straf.
Met betrekking tot de gevorderde maatregel
Om de navolgende redenen volgt het hof de advocaat-generaal niet in zijn eis om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: de TBS-maatregel) op te leggen.
Het hof heeft in het bijzonder de inhoud van de volgende rapporten in aanmerking genomen:
- een rapport van psychologisch onderzoek naar verdachte, d.d. 18 februari 2009, opgemaakt door B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog;
- een rapport van forensisch psychiatrisch onderzoek naar verdachte, d.d. 5 maart 2009, opgemaakt door C.M.J.H. Vermeulen, psychiater;
- een rapport van het NIFP, Locatie Pieter Baan Centrum, uitgebracht op 26 juli 2010 en opgemaakt door M.J.T. Harmelink, psychiater en M.G. van der Meer, psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog, onder supervisie van H.A. van Kempen, psycholoog;
De ambulante rapporteurs Van Toorn en Vermeulen concluderen in hun rapportages dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en daarnaast van cognitieve beperkingen in die zin, dat gesproken kan worden van zwakbegaafdheid. Geadviseerd wordt verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en op basis van de ernst van het delict, de ernst van de psychopathologie, de verhoogde mate van doorwerking van de stoornis op het delictgedrag en de als hoog ingeschatte kans op recidive hem de TBS-maatregel op te leggen.
Ook onderzoekers Harmelink en Van der Meer concluderen dat verdachte voldoet aan de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat daarnaast bij hem sprake is van zwakbegaafdheid. In tegenstelling tot de ambulante rapporteurs die verdachte hebben onderzocht, achten zij uit hun onderzoek niet aannemelijk geworden dat de pathologie van de verdachte een rol heeft gespeeld bij het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Harmelink en Van der Meer adviseren op grond van hun bevindingen verdachte ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Vanuit de pathologie van verdachte is volgens hen geen recidiverisico van soortgelijke feiten te onderbouwen en er zijn daarom geen redenen te adviseren verdachte een behandeling in een gedwongen kader op te leggen.
De hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen van het NIFP houden in dat bij verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten weliswaar sprake is geweest van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid, maar dat niet aannemelijk is geworden dat een verband aanwezig is geweest tussen voornoemde gebrekkige ontwikkeling van verdachte en de ten laste gelegde feiten.
Het hof heeft op de terechtzitting van 2 december 2010 de deskundigen Vermeulen, Van Kempen en Van der Meer gehoord. Aldaar hebben de deskundigen de conclusies uit de rapporten nader uiteengezet, onderbouwd en geconcretiseerd.
Het rapport van het NIFP vindt zijn basis in een observatie van de verdachte gedurende 7 weken waarbinnen naast een uitvoerig milieuonderzoek gesprekken met een psycholoog en een psychiater hebben plaatsgevonden. De rapporten van Vermeulen en Van Toorn waarop de advocaat-generaal zijn conclusies met name baseert, zijn daarentegen tot stand gekomen, naast bestudering van dossierstukken, op grond van een aantal gesprekken met de verdachte.
Gelet op de geruime tijd durende observatie van verdachte in het PBC waarop het rapport van het NIFP is gebaseerd, welke observatie door de deskundigen begrijpelijkerwijs als een degelijker basis voor onderzoek dan een ambulant gedragskundig onderzoek is getypeerd, volgt het hof de conclusies zoals die zijn neergelegd in het rapport van de deskundigen verbonden aan het PBC. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt deze conclusies ter zijde te schuiven.
De conclusie van de deskundigen in dat rapport dat vanuit de pathologie van de verdachte geen recidiverisico van soortgelijke feiten is te onderbouwen, staat aan de vaststelling dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist in de weg.
Nu om die reden niet aan alle wettelijke vereisten zoals deze zijn opgenomen in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, kan de gevorderde maatregel niet worden opgelegd.
Beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Nokia GSM, kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 12.056,50.
De vordering is door de eerste rechter volledig toegewezen. De voeging duurt, nu de vordering door de eerste rechter geheel is toegewezen, van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen, zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer], wonende te [adres], [woonplaats], als gevolg van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 12.056,50.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van vorenvermelde betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 12.056,50 te betalen ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Moord.
2. Mishandeling
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren en
4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 2 sporen
- 6 patronen
- 1 patroonhouder
- 1 afvorming
- 2 stks bemonstering
- 6 stks folie.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- GSM NOKIA, PD2-03.
Wijst de vordering van de benadeelde partij aan de nabestaanden van [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 12.056,50 (twaalfduizend zesenvijftig euro en vijftig cent).
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van aan de nabestaanden van [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 12.056,50 (twaalfduizend zesenvijftig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 95 (vijfennegentig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij aan de nabestaanden van [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek en mr. J.H. Janssen,
in tegenwoordigheid van mr. R. Peters, griffier,
en op 16 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H. Janssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.