GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.038.753
arrest van de zevende kamer van 14 december 2010
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L.G.M. van Vugt-van Moorsel,
1. [Y.],
2. [Z.],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 8 september 2009 in het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond tussen partijen onder zaaknummer 598655/rolnummer 08/4408 gewezen vonnis van 8 april 2009.
5. Het verdere verloop van het geding
5.1 Bij genoemd arrest heeft het hof een comparitie van partijen bepaald, die op 16 november 2009 heeft plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
5.2 Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van zes producties tien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot alsnog afwijzing van de vorderingen van [Y.] c.s. met veroordeling van [Y.] c.s. in de kosten van beide instanties.
5.3 Bij memorie van antwoord hebben [Y.] c.s. onder overlegging van vijf producties de grieven bestreden.
5.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
6. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
7. De verdere beoordeling
7.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) Bij schriftelijke huurovereenkomst van 26 februari 2008 hebben [Y.] c.s. aan [X.] een appartement met parkeerplaats aan [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] verhuurd. Deze overeenkomst is aangegaan voor minimaal één jaar met ingang van 1 mei 2008. In verband met vertraging in de oplevering is dit tijdstip nadien verschoven naar 1 juni 2008.
b) In de huurovereenkomst is met betrekking tot de maandelijkse betalingsverplichting van de huurder het volgende opgenomen:
- huurprijs € 780,=
- parkeerplaats € 50,=
- voorschot levering en diensten € 55,=
- voorschot warm water en warmte levering € 55,=
Totaal € 940,=
c) [X.] heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om de sleutel op te halen. In juli of augustus 2008 is de huurovereenkomst tussen partijen beëindigd zonder dat [X.] het appartement heeft gebruikt. Hij heeft geen huur betaald.
d) Bij brieven van 11 juni 2008 en 5 juli 2008 hebben [Y.] c.s. [X.] gesommeerd zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen.
e) [X.] heeft al geruime tijd psychische problemen. Hiervoor is hij, onder meer in 2008, onder behandeling geweest van de GGZ Oost Brabant. In verband hiermee is hij van 2 mei 2008 tot 6 juni 2008 opgenomen geweest.
7.2 [Y.] c.s. stellen dat partijen op 12 juli 2008 telefonisch hebben afgesproken dat de huurovereenkomst na schriftelijke toestemming van [X.] zou worden beëindigd en dat [X.] de huurpenningen over de verstreken contractperiode zou voldoen. De schriftelijke akkoordverklaring hebben zij in augustus 2008 ontvangen, waarna zij het appartement per 1 september 2008 opnieuw hebben kunnen verhuren. [X.] is volgens hen gehouden over de periode juni tot en met augustus 2008 de overeengekomen bedragen te voldoen, waarbij zij aan voorschot warm water en warmte levering in plaats van € 55,= een bedrag van € 30,= in rekening brengen. In totaal vorderen [Y.] c.s. € 2.745,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en met € 535,50 aan buitengerechtelijke incassokosten.
7.3 [X.] stelt zich primair op het standpunt dat hij niet gehouden kan worden aan de huurovereenkomst omdat hij bij het aangaan daarvan vanwege zijn psychische gesteldheid de consequenties daarvan niet heeft kunnen overzien. Subsidiair stelt [X.] dat de huurovereenkomst op 12 juli 2008 is beëindigd en dat [Y.] c.s. het appartement per 1 augustus 2008 opnieuw hebben verhuurd of hebben kunnen verhuren.
7.4 In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de verweren van [X.] verworpen en de vordering van [Y.] c.s. toegewezen. Met zijn grieven legt [X.] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor.
7.5 In hoger beroep heeft [X.] zijn primaire verweer met enkele producties nader onderbouwd. Volgens hem blijkt daaruit dat hij de huurovereenkomst onder invloed van een geestelijke stoornis heeft aangegaan terwijl hij daardoor niet in staat was zijn wil te bepalen, de gevolgen van het ondertekenen van de huurovereenkomst niet heeft overzien en ook niet in staat was die te overzien. [Y.] c.s. hebben betwist dat die situatie zich toen voordeed en dat dit voor hen ook kenbaar was.
7.6 Het hof overweegt hierover het volgende. [X.] beroept zich ter afwering van de vordering van [Y.] c.s. kennelijk op het wilsgebrek dat in artikel 3:34 BW is geregeld. Volgens deze bepaling wordt, wanneer iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets heeft verklaard, de met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Het gaat hierbij om de toestand van [X.] op het moment van het aangaan van de huurovereenkomst, dus op 26 februari 2008. Uit de thans door [X.] overgelegde stukken blijkt dat [X.] in de periode 2004-2009 onder behandeling is geweest vanwege chronische psychische problemen, waarvoor regelmatig medicatie is vereist.
7.7 [X.] heeft onder meer overgelegd een medische verklaring van 18 november 2009 van psychiater [A.] (prod. 6 mvg) die daarin aangeeft dat [X.] bij hem en bij sociaal psychiatrisch verpleegkundige [B.] poliklinisch onder behandeling is geweest. Hij spreekt in zijn medische verklaring over ‘recidiverende psychotische periodes’. Uit deze verklaring of uit de overige overgelegde stukken blijkt evenwel niet dat daarvan sprake was op 26 februari 2008 of in de periode voorafgaande aan de ondertekening van de huurovereenkomst. In de medische verklaring is verder vermeld dat [X.] ‘in 2008’ in verband met een psychotische decompensatie medicatie heeft gebruikt, maar uit niets blijkt dat dit betrekking heeft op 26 februari 2008 of op de daaraan voorafgaande periode.
7.8 De opname van [X.] die sociaal psychiatrisch verpleegkundige [B.] vermeldt in haar verklaring van 14 oktober 2009 (prod. 5 mvg) heeft medio 2008 plaatsgevonden; daaruit kan niet worden afgeleid hoe de toestand van [X.] op 26 februari 2008 was.
7.9 [X.] heeft verder overgelegd een afsprakenoverzicht van de GGZ en met name verwezen naar bladzijde 3 van dat afsprakenoverzicht (prod. 1 mvg). Op het overzicht staan op 13, 14, 15 en 22 februari 2008 afspraken vermeld. Gezien de daarachter vermelde naamsvermelding zijn dit met uitzondering van de afspraak op 14 februari 2008 steeds afspraken met sociaal psychiatrisch verpleegkundige [B.]. De hoedanigheid van degene met wie de afspraak op 14 februari 2008 was, blijkt niet.
Na 22 februari 2008 is de eerstvolgende afspraak op het overzicht op 28 april 2008, eveneens met sociaal psychiatrisch verpleegkundige [B.]. Tussen 22 februari 2008 en 28 april 2008 is er kennelijk geen afspraak met de GGZ geweest.
De laatste afspraak met behandelend psychiater [A.] van vóór 26 februari 2008 dateert volgens dit overzicht van 12 januari 2007. Gesteld noch gebleken is dat in de tussentijd een andere psychiater [X.] heeft behandeld. Over andere behandelaars dan [A.] en [B.] is niets gesteld of gebleken.
7.10 De overige overgelegde producties betreffen het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg en verklaringen van twee kinderen van [X.] (prod. 2, 3 en 4 mvg). Deze producties geven geen uitsluitsel over de toestand van [X.] op 26 februari 2008.
7.11 Alles bij elkaar heeft [X.] naar het oordeel van het hof met de overgelegde producties onvoldoende aangetoond dat hij ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 3:34 BW. Daarnaast zijn door [X.] geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die zijn stellingen op dit punt kunnen onderbouwen. Ook indien zou komen vast te staan dat [X.] op dat moment wel verkeerde in een toestand die als een geestelijke stoornis gekwalificeerd zouden moeten worden, dan heeft [X.] niet voldoende gesteld om een beroep op artikel 3:34 BW te rechtvaardigen. [X.] heeft met name niet voldoende gesteld om te concluderen dat deze stoornis op dat moment zodanig was dat deze een redelijke waardering van de bij het ondertekenen van de huurovereenkomst betrokken belangen belette of dat dit ondertekenen is geschied onder invloed van deze stoornis. [X.] stelt slechts dat hij zijn wil niet heeft kunnen bepalen en de gevolgen daarvan niet heeft (kunnen) overzien, maar geeft geen voldoende concrete en feitelijke invulling van hetgeen zich toen heeft afgespeeld, om een dergelijke conclusie mogelijk te maken. De door [X.] gestelde bekendheid van [Y.] c.s. en de door hen als beheerder aangestelde moeder van geïntimeerde sub 1 met de aanwezigheid van een psychiatrische instelling in de omgeving kan niet als ter zake dienende omstandigheid worden aangemerkt. Door [X.] is ook niet op voldoende gemotiveerde wijze gesteld dat, indien hij ten tijde van het ondertekenen van de huurovereenkomst al verkeerde in de in artikel 3:34 lid 1 BW bedoelde toestand, dit op dat moment voor [Y.] c.s. kenbaar was (artikel 3:35 BW). Dit brengt mee dat bewijslevering niet aan de orde is, zodat het aanbod van [X.] tot aanvullend bewijs gepasseerd dient te worden.
7.12 Het vorenstaande leidt ertoe dat het primaire verweer van [X.] wordt verworpen, zodat zijn subsidiaire verweer aan de orde komt. Dit betreft de vraag of [Y.] c.s. aanspraak kunnen maken op twee of op drie maanden huur. Het hof overweegt hierover het volgende.
7.13 Tussen partijen staat vast dat zij op 12 juli 2008 hebben gesproken over beëindiging van de huurovereenkomst. Eveneens staat vast dat [Y.] c.s. naar aanleiding van dit telefoongesprek bij brief van dezelfde datum aan [X.] een voorstel hebben gedaan met betrekking tot de afwikkeling van de huurovereenkomst, welk voorstel door [X.] blijkens zijn reactie daarop niet is aanvaard (prod. 5 inl. dagv.). Daaruit blijkt dat partijen het in juli 2008 nog niet volledig eens waren over de wijze waarop de huurovereenkomst beëindigd zou worden. Bij brief van 28 juli 2008 hebben [Y.] c.s. [X.] tot uiterlijk 31 juli 2008 de gelegenheid gegeven alsnog aan de gestelde voorwaarden voor de afwikkeling te voldoen. Hierop heeft [X.] gereageerd door schriftelijk aan te geven dat het appartement aan een ander verhuurd kon gaan worden. [Y.] c.s. hebben gesteld dat zij deze bevestiging eerst begin augustus hebben ontvangen. Volgens [X.] heeft zijn reactie [Y.] c.s. nog in juli 2008 bereikt, maar dit wordt door hem niet aangetoond. Dit betekent dat het ervoor gehouden dient te worden dat voor [Y.] c.s. eerst begin augustus 2008 de weg vrij was om het appartement aan een derde te verhuren. Wanneer zij dat op een eerder moment gedaan zouden hebben, zouden zij immers het risico gelopen hebben twee huurovereenkomsten voor hetzelfde appartement te hebben. [X.] stelt dat [Y.] c.s. omdat zij al langer wisten dat hij geen gebruik zou gaan maken van het appartement tot eerdere verhuur aan een derde dan eerst per 1 september 2008 hadden kunnen en moeten overgaan, maar dit standpunt wordt verworpen. [Y.] c.s. mochten van [X.] verlangen dat hij de beëindiging van de huurovereenkomst schriftelijk zou bevestigen en waren ten opzichte van [X.] niet gehouden om voorafgaande aan de ontvangst van een dergelijke bevestiging al een andere huurder te aanvaarden. Dat wil zeggen dat [Y.] c.s. aan hun verplichting tot schadebeperking hebben voldaan door het appartement per 1 september 2008 aan een derde te verhuren. Dat zij het appartement tegen een eerdere datum verhuurd zouden hebben is door [X.] niet met concrete feiten onderbouwd, zodat aan die stelling voorbijgegaan wordt.
7.14 Een en ander leidt tot de slotsom dat ook het subsidiaire verweer van [X.] tegen de vordering van [Y.] c.s. verworpen wordt. Hiermee staat vast dat [X.] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat [Y.] c.s. hierdoor schade hebben geleden, bestaande in het gedurende de maanden juni, juli en augustus 2008 niet aan een derde kunnen verhuren van het appartement. Voor deze schade is [X.] aansprakelijk. Hij heeft nog aangevoerd dat zijn financiële en psychische situatie meebrengt dat [Y.] c.s. naar redelijkheid en billijkheid geen beroep kunnen doen op schadevergoeding, maar aan dit argument gaat het hof voorbij. De problemen die [X.] op die terreinen ervaart komen voor zijn rekening; niet valt in te zien dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [Y.] c.s., die op zich part noch deel hebben aan die problemen, ten volle schadeloos gesteld worden.
7.15 Met betrekking tot de omvang van de schade maakt [X.] bezwaar tegen het (verlaagde) bedrag dat [Y.] c.s. als voorschot warm water en warmte levering hebben opgevoerd. Hij voert hierbij aan dat hij in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van het appartement zodat deze post op nihil gesteld dient te worden. [Y.] c.s. hebben hiertegen aangevoerd dat zij het oorspronkelijke bedrag al hebben verlaagd van € 55,= per maand naar € 30,= per maand, dat de installatie in het appartementencomplex ook buiten aanwezigheid van de bewoner werkt en dat de vaste lasten van de verwarmingsinstallatie onder deze post vallen. Naar het oordeel van het hof hebben [Y.] c.s. deze post, na de verlaging ervan, voldoende aannemelijk gemaakt zodat het bezwaar ertegen van [X.] wordt verworpen.
7.16 Ten slotte heeft [X.] bezwaar gemaakt tegen de post buitengerechtelijke kosten. Volgens hem zijn geen werkzaam- heden verricht die niet vallen onder de voor-bereiding van de procedure. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat deze kosten op grond van artikel 9 van de huurovereenkomst 10% van het aan huur verschuldigde bedrag belopen, derhalve
€ 274,50. [Y.] c.s. bestrijden het primaire verweer van Spangenburg en stellen zich subsidiair op het standpunt dat aan buitengerechtelijke kosten het bedrag van € 274,50 betaald dient te worden. Uit de producties die in eerste aanleg bij dagvaarding zijn overgelegd blijkt dat meer werkzaamheden zijn verricht dan alleen ter voorbereiding van de procedure. Wat betreft de kosten die daarvoor op [X.] verhaald kunnen worden, acht het hof het redelijk aan te sluiten bij de huurovereenkomst en daarmee bij de subsidiaire standpunten van beide partijen. Een bedrag van € 274,50 is toewijsbaar, zodat de desbetreffende grief van [X.] in zoverre slaagt.
7.17 Afgezien van de hoogte van het toewijsbare bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden alle grieven verworpen en wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Door Sprangenberg zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat ook voor het overige zijn bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
7.18 [X.] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij is toegewezen een bedrag van € 3.280,50 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.745,= vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X.] tot betaling aan [Y.] c.s. van een bedrag van € 3.019,50, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.745,= vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, 18 december 2008, tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt de proceskostenveroordeling in het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [X.] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Y.] c.s. begroot op € 262,= aan vast recht en op € 1.264,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Keizer en Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 december 2010.