ECLI:NL:GHSHE:2010:BO9902

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.161 en 200.065.331
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid verzoek vader inzake ouderlijk gezag en omgangsrecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de vader tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Breda. De vader verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn kinderen te beëindigen en om omgangsrecht te verkrijgen. De moeder had eerder verzocht om het ouderlijk gezag alleen aan haar toe te kennen en om de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen. De rechtbank had in eerdere beschikkingen de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en had een deskundigenonderzoek gelast. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikkingen tussenbeschikkingen waren, waartegen op grond van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alleen tegelijk met de eindbeschikking hoger beroep kon worden ingesteld. Aangezien de rechtbank niet had bepaald dat hoger beroep tegen de tussenbeschikkingen mogelijk was, verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep. Het hof behandelde daarom ook het verzoek van de vader in het incident niet en wees dit af. De beslissing werd op 2 november 2010 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200. 060.161 en 200.065.331
(zaaknummer rechtbank 174916 FA RK 07-2063)
beschikking van de familiekamer van 2 november 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
eiser in het incident,
verder te noemen "de vader",
advocaat: voorheen mr. L. Stam te Vught, thans mr. M.W.M.J. van Rooij te Uden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident,
verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Tilburg,
verder te noemen "de stichting",
niet verschenen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Breda van 19 augustus 2008, 12 februari 2010 en 8 april 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 maart 2010 in de zaak met nummer 200.060.161, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 februari 2010. De vader verzoekt het hof in het incident, uitvoerbaar bij voorraad, op de voet van artikel 360 lid 2 Rv, voor zover rechtens vereist, de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen, totdat door het hof ten principale is beslist over het beroepschrift van de vader. In de hoofdzaak verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader zoals geformuleerd in de brief van mr. Stam van 20 januari 2010 alsnog toe te wijzen (zie r.o. 2.2 van de bestreden beschikking), althans de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Breda om met inachtneming van de door het hof te geven beschikking op het hier aan de orde zijnde hoger beroepschrift de zaak verder te behandelen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 mei 2010 in de zaak met nummer 200.060.161, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. De moeder verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.3 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 mei 2010 in de zaak met nummer 200.065.331, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 8 april 2010. De vader verzoekt het hof in het incident, uitvoerbaar bij voorraad, op de voet van artikel 360 lid 2 Rv, voor zover rechtens vereist, de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen, totdat door het hof ten principale is beslist over het beroepschrift van de vader. In de hoofdzaak verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader zoals geformuleerd in de brief van mr. Stam van 20 januari 2010 alsnog toe te wijzen, althans de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Breda om met inachtneming van de door het hof te geven beschikking op het hier aan de orde zijnde hoger beroepschrift de zaak verder te behandelen.
2.4 De moeder heeft in de zaak met nummer 200.065.331 binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.5 Ter griffie van het hof zijn in de zaak met nummer 200.060.161 binnengekomen:
- op 6 mei 2010 een brief van mr. Kramer van 6 mei 2010;
- op 25 mei 2010 een brief van de stichting van 21 mei 2010;
- op 26 augustus 2010 een brief van de stichting van 25 augustus 2010.
2.6 In beide zaken heeft de mondelinge behandeling op 7 oktober 2010 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Uit het - inmiddels door echtscheiding ontbonden - huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (verder te noemen “[kind 1]”), op [geboortedatum] 1998, en
- [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”), op [geboortedatum] 2004.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2].
3.2 Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van de rechtbank Breda op 14 mei 2007, heeft de moeder verzocht, voor zover van belang en verkort weergegeven, primair:
- het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen te beëindigen en te bepalen dat voortaan alleen de moeder belast is het met ouderlijk gezag;
- de vader de omgang met [kind 1] en [kind 2] te ontzeggen voor onbepaalde tijd,
subsidiair: de uitoefening van het omgangsrecht van de vader tijdelijk te schorsen en voor de periode daaropvolgend een omgangsregeling vast te stellen en meer subsidiair: te bepalen dat de vader gedurende een periode van 6 maanden begeleide omgang zal hebben en voor de periode daarna een omgangsregeling vast te stellen.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Breda op 23 juni 2008, heeft de raad verzocht [kind 1] en [kind 2] voor een periode van 12 maanden onder toezicht te stellen van de stichting alsmede de stichting voor een periode van 12 maanden te machtigen de kinderen te plaatsen in een accommodatie zoals vermeld in het indicatiebesluit.
3.4 Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, binnengekomen ter griffie van de rechtbank Breda op 29 juli 2008, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag, de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben en een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen, alsmede nihilstelling van de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en zich gerefereerd aan de door de raad verzochte ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
3.5 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 19 augustus 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Breda [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 19 augustus 2008 tot uiterlijk 19 augustus 2009 en de stichting gemachtigd [kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 19 augustus 2008 tot 19 februari 2009, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit. Verder heeft de rechtbank de raad verzocht een nader onderzoek in te stellen en daarover te rapporteren en adviseren en tevens een extern psychologisch onderzoek door het NIFP te doen plaatsvinden.
3.6 De ondertoezichtstelling alsmede de machtigingen uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] zijn inmiddels verlengd. Sinds 11 november 2008 verblijft [kind 1] op de leefgroep Orion van Kompaan. Sinds 8 december 2008 verblijft [kind 2] op de leefgroep Toendra van Kompaan.
3.7 De moeder is van de beschikking van 19 augustus 2008 in hoger beroep gekomen. De vader heeft verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en een zelfstandig verzoek gedaan.
3.8 Het hof heeft bij beschikking van 10 februari 2009, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover dit ziet op de uithuisplaatsing van [kind 2], de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep en de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.
3.9 Bij de bestreden beschikking van 12 februari 2010, in de zaak met nummer 200.060.161, heeft de rechtbank Breda een deskundigenonderzoek gelast, een aantal voorlopige vraagpunten geformuleerd, voorgesteld Fora te Amsterdam als deskundige te benoemen, bepaald dat de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten ten laste komen van ’s-Rijks kas en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de voorgestelde vraagpunten, eventuele andere door hen gewenste vraagpunten en over de voorgestelde deskundige, tot zover de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.10 Bij de bestreden beschikking van 8 april 2010, in de zaak met nummer 200.065.331, heeft de rechtbank Breda een deskundigenonderzoek gelast door mevrouw C. Roessink, verbonden aan Fora Amsterdam, en vragen aan haar gesteld.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Allereerst is aan de orde de vraag of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
4.2 Ingevolge artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Deze rechterlijke openstelling van hoger beroep kan in de tussenbeschikking zijn opgenomen, maar kan ook na de uitspraak alsnog worden verzocht. Blijkt niet van een dergelijke openstelling, dan staat tegen de tussenbeschikking geen hoger beroep open. Een klacht over schending van fundamentele rechtsbeginselen kan in beginsel niet afdoen aan het bepaalde in artikel 358 lid 4 Rv (HR 20 maart 1992, NJ 1992, 475, HR 5 juni 1998 NJ 1998, 626 en HR 8 mei 2009 NJ 2009, 223).
4.3 Niet in geschil is dat de bestreden beschikkingen tussenbeschikkingen zijn omdat de rechtbank niet in een dictum uitdrukkelijk heeft beslist omtrent enig deel van het verzochte. Nu hoger beroep tegen deze beschikkingen op grond van de wet slechts kan worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking en de rechtbank niet anders heeft bepaald, kan de vader niet worden ontvangen in zijn verzoeken in hoger beroep. Daaraan kan niet afdoen dat de vader zich in hoger beroep heeft beroepen op schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor door de rechtbank.
4.4 Omdat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep, en zijn verzoeken daarom niet inhoudelijk worden behandeld, komt het hof aan behandeling van het verzoek van de vader in het incident niet toe en zal het hof dit verzoek afwijzen.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de vader in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren en het verzoek van de vader in het incident afwijzen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
wijst het verzoek van de vader in het incident af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, M.A.M. Vaessen en J.G. Luiten, bijgestaan door mr. C. Nijhuis als griffier, en is op 2 november 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.