ECLI:NL:GHSHE:2010:BP0237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.053.987
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • A. Keizer
  • J. van Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvang verzettermijn na executie verstekvonnis

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant [X.] tijdig verzet heeft ingesteld tegen een verstekvonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Het verstekvonnis, gewezen op 6 augustus 2008, was het resultaat van een procedure die door geïntimeerde [Y.] was aangespannen. [Y.] vorderde terugbetaling van een bedrag van € 79.251,90, dat zij aan [X.] had overgemaakt, en de afgifte van bepaalde goederen. Het hof oordeelt dat de verzettermijn is aangevangen op 15 oktober 2008, de datum van de eerste uitbetaling door het UWV aan de deurwaarder. [X.] heeft zijn verzet pas op 25 maart 2009 ingesteld, ruim vijf maanden na de aanvang van de termijn, waardoor het verzet niet tijdig was.

Het hof overweegt dat de rechtbank in het eindvonnis is uitgegaan van de juiste adresgegevens van [X.], zoals deze in de basisadministratie van de gemeente waren ingeschreven. [X.] heeft niet betwist dat hij op de hoogte was van het verstekvonnis, noch dat hij tijdig verzet heeft ingesteld. Het hof concludeert dat [Y.] de procedure en de executie correct heeft uitgevoerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de verzettermijn buiten toepassing te laten. De grieven van [X.] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [X.] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.053.987
arrest van de zevende kamer van 21 december 2010
in de zaak van
[X.],
ingeschreven te [inschrijvingsplaats],
appellant,
advocaat: mr. D.E.J. Maes,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
alsmede
[Z.],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 januari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 14 oktober 2009 tussen appellant - [X.] - als eiser in het verzet en geïntimeerde - [Y.] - als gedaagde in het verzet.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 191209/HA ZA 09-789)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, naar het tussenvonnis van 13 mei 2009 en naar het onder zaaknummer/rolnummer 172836/HA ZA 08-602 gewezen verstekvonnis van 6 augustus 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [X.] is tijdig van het eindvonnis van 14 oktober 2009 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van één productie twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot ontvankelijkverklaring en tot alsnog afwijzing van de vorderingen van [Y.].
2.2 Bij memorie van antwoord heeft [Y.] onder overlegging van twaalf producties de grieven bestreden.
2.3 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Partijen hebben in 2007 enige tijd een affectieve relatie gehad. In deze periode heeft [Y.] in totaal € 79.251,90 doen overschrijven op de bankrekening van [X.]. Volgens [Y.] heeft [X.] dit bedrag niet aangewend voor het doel waarvoor het bestemd was, namelijk het treffen van betalingsregelingen met schuldeisers van [Y.]. Daarnaast heeft [X.] volgens [Y.] in november 2007 een aantal zaken uit haar woning ontvreemd toen zij enige tijd was opgenomen. In de onderhavige procedure vordert [Y.] terugbetaling van het bedrag van € 79.251,90, vermeerderd met rente, en afgifte van de door haar genoemde zaken, op verbeurte van een dwangsom.
4.2 [Y.] heeft deze procedure in eerste aanleg aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 maart 2008, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 54 lid 2 Rv (openbaar) aan [X.] is betekend. Tegen de niet verschenen [X.] is verstek verleend. Bij verstekvonnis van 6 augustus 2008 is de vordering van [Y.], met maximering van de gevorderde dwangsom, toegewezen. Het verstekvonnis is op 14 augustus 2008 openbaar aan [X.] is betekend (prod. 8 [Y.] voor comparitie van partijen in eerste aanleg).
4.3 Bij exploot van 6 maart 2008 heeft [Y.] ten laste van [X.] met het oog op diens uitkering conservatoir derdenbeslag doen leggen onder het UWV. Op 12 maart 2008 is dit beslag openbaar aan [X.] betekend. Bij exploot van 8 september 2008 heeft [Y.] aan het UWV doen weten dat het beslag door het verstekvonnis van 6 augustus 2008 executoriaal geworden was. Het UWV heeft op 15 oktober 2008 een eerste betaling aan de deurwaarder gedaan.
4.4 Bij exploot van 18 februari 2009 heeft [Y.] ten laste van [X.] executoriaal beslag doen leggen onder de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg. Dit beslag is op 25 februari 2009 aan [X.] betekend op het adres [adres 1.] te [plaatsnaam].
4.5 Bij dagvaarding van 25 maart 2009 is [X.] in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 6 augustus 2008. Bij tussenvonnis van 13 mei 2009 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 25 september 2009 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 14 oktober 2009 heeft de rechtbank [X.] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet op de grond dat dit was ingesteld nadat de verzettermijn was verstreken.
4.6 De rechtbank is in het eindvonnis uitgegaan van de volgende in de basisadministratie van de gemeente [gemeentenaam] ingeschreven adresgegevens van [X.] (r.o. 2.7):
per 9 juni 2006: [adres 2.]
op 18 december 2007 per 13 november 2007: Vertrek; land vertrek onbekend
op 6 augustus 2008 per 17 juli 2008: Briefadres [adres 1.].
De juistheid van deze gegevens is door [X.] in hoger beroep niet betwist. Ook [Y.] gaat hiervan uit, gezien het afschrift uit de basisadministratie dat zij bij memorie van antwoord heeft overgelegd (prod. 7). Van 24 oktober 2008 tot en met 22 januari 2009 is [X.] gedetineerd geweest in het Huis van Bewaring te [vestigingsplaats].
4.7 Op 25 augustus 2008 is de wettelijke schuldsaneringsregeling op [Y.] van toepassing verklaard; bewindvoerder is thans mevrouw [Z.]. Uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg blijkt dat zij de procedure niet heeft overgenomen. Gesteld noch gebleken is dat daarin verandering is gekomen, zodat de bewindvoerder in deze procedure verder geen rol speelt.
4.8 In dit hoger beroep is allereerst aan de orde of [X.] in eerste aanleg tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van 14 augustus 2008. Het gaat hierbij (alleen) om de toepasselijkheid van de artikelen 143 lid 3 Rv en 144 aanhef en sub b Rv.
Ingevolge artikel 143 lid 3 Rv vangt de termijn waarbinnen verzet gedaan moet worden aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Artikel 144 aanhef en sub b Rv bepaalt dat in geval van een derdenbeslag op een vordering tot periodieke betalingen, het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd na de eerste uitbetaling.
In dit geval heeft een dergelijke uitbetaling plaatsgevonden op 15 oktober 2008, zodat bij toepassing van genoemde artikelen de verzettermijn op die dag is gaan lopen. Deze termijn beloopt vier weken, zodat het verzet dat door [X.] ruim vijf maanden later is gedaan, in dat geval niet tijdig is geweest.
4.9 Het verweer van [X.] komt erop neer dat de betekening van het beslagexploot op het adres [adres 1.] te [plaatsnaam] had kunnen en moeten geschieden en dat dit beslag, nu dit niet is gebeurd, nietig is. De verzettermijn is daardoor volgens hem niet al op 15 augustus 2008 gaan lopen maar eerst op 25 februari 2009 toen hij door de betekening van het executoriaal beslag onder de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg op de hoogte kwam van het verstekvonnis. De rechtbank heeft dit verweer verworpen; hiertegen richten zich de beide grieven van [X.]. Blijkens de toelichting op grief 2 (mvg punt 8) betreft ook in hoger beroep zijn verweer de betekening van het beslag.
4.10 Het conservatoir derdenbeslag onder het UWV is, zoals gezegd, op 12 maart 2008 openbaar aan [X.] betekend. Dat viel in de periode dat hij in de basisadministratie van de gemeente [gemeentenaam] stond ingeschreven als Vertrek; land vertrek onbekend. Deze vermelding houdt niet meer in dan dat bij de gemeente bij onderzoek niet is kunnen blijken dat de persoon nog verblijft op het adres waarop hij staat ingeschreven en dient dus te worden verstaan als “zonder bekende woon- of verblijfplaats” (Conclusie A-G punt 14 bij HR 20 februari 2007, LJN: AZ3889). Op 12 maart 2008 gold die situatie voor [X.], zodat op dat moment een openbare betekening juist was. Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de betekening niet rechtsgeldig is geweest. Voor zover [X.] wil betogen dat deze betekening reeds aan het briefadres [adres 1.] [plaatsnaam] had kunnen en moeten gebeuren, gaat dit niet op aangezien dit briefadres op dat moment nog niet was ingeschreven. Uitgangspunt van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) is dat de burger zelf zorg draagt voor een juiste administratie van zijn gegevens. Indien [X.] ten tijde van de betekening van het beslag reeds dit briefadres hanteerde, kan hij dit niet aan [Y.] tegenwerpen aangezien dit briefadres eerst nadien in de basisadministratie is opgenomen.
4.11 Het briefadres was wel in de basisadministratie vermeld op het moment van de betekening van het verstekvonnis op 14 augustus 2008. Het hof neemt aan dat dit een briefadres betreft als bedoeld in artikel 67 Wet GBA, hoewel [X.] dat zelf niet stelt. Een dergelijk briefadres biedt onder omstandigheden weliswaar de mogelijkheid om beter bereikbaar te zijn (de betekening van het executoriaal beslag onder de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds op 25 februari 2009 op dat adres heeft kennelijk wel tot een reactie van [X.] geleid), maar het is niet gelijk te stellen met een bekende woon- of verblijfplaats waar betekening moet plaatsvinden. Bij het ontbreken van een bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland resteert op grond van artikel 54 Rv alleen de mogelijkheid van een openbare betekening. Zowel ten tijde van de betekening van het conservatoir derdenbeslag onder het UWV als ten tijde van de betekening van het verstekvonnis ontbrak een bekende woon- of verblijfplaats van [X.] in of buiten Nederland, zodat [Y.] rechtsgeldig kon doen betekenen door middel van een openbare betekening.
4.12 Een en ander leidt tot de slotsom dat de verzettermijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 144 aanhef en sub b Rv is aangevangen op 15 oktober 2008, de dag van de eerste uitbetaling door het UWV. Bezien dient nu te worden of onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn in de artikelen 143 en 144 Rv achterwege moet blijven op de grond dat deze toepassing leidt tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (HR 25 februari 2000, LJN: AA4936). Hierbij dienen overigens zowel de belangen van de veroordeelde als die van de executant in het oog gehouden te worden.
4.13 De volgende omstandigheden zijn, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2004 (LJN:AM2341), bij deze toets met name van belang:
1. was [X.] door betekening in persoon op de hoogte van de inleidende dagvaarding, het conservatoir derdenbeslag onder het UWV en/of het verstekvonnis;
2. was [X.] ervan op de hoogte dat [Y.] de executie had aangevangen;
3. heeft [X.] nadat hem het verstekvonnis zelf bekend geworden was, tijdig verzet ingesteld.
Het antwoord op vraag 1. is ontkennend aangezien deze betekeningen steeds openbare betekeningen zijn geweest. Het antwoord op vraag 3. is bevestigend, wanneer ervan uitgegaan wordt dat [X.] eerst op 25 februari 2009 van het verstekvonnis op de hoogte raakte. Met betrekking tot vraag 2. overweegt het hof het volgende. Uit de betaling van (een deel van) een uitkering aan een derde bemerkt de uitkeringsgerechtigde dat er iets aan de hand is en zal hij normaal gesproken bij de uitkeringsinstantie informeren naar de reden daarvan en vervolgens op de hoogte worden gesteld van de executie van het desbetreffende vonnis als reden voor de betaling aan een derde. [X.] stelt dat hij van de executie niets heeft gemerkt en geeft als verklaring daarvoor dat er al een ander beslag op de uitkering lag en dat hij kort daarop gedetineerd is geweest waardoor hij in het geheel geen WAO-uitkering ontving. [Y.] heeft een en ander gemotiveerd betwist. [X.] heeft zijn stelling dat hij de aanvang van de executie niet heeft bemerkt naar het oordeel van het hof onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd. Het UWV heeft immers op 15 oktober 2008 gemeld dat aan de deurwaarder een eerste uitbetaling was gedaan. Deze betaling werd kennelijk niet verhinderd door een eerder beslag. Door [X.] is niet gesteld dat en waarom de desbetreffende uitbetaling desondanks toch niet aan hem zelf ten goede zou zijn gekomen. Het bestaan van een ander beslag is door hem niet nader omschreven of onderbouwd, terwijl ook het moment van het feitelijk beëindigen van de WAO-uitkering in verband met zijn detentie door hem niet is onderbouwd. Enig bewijs van zijn stelling dat hij niet bekend was met het aanvangen van de executie is door [X.] niet geleverd en overigens ook niet aangeboden. Vraag 2. kan daarom niet ontkennend worden beantwoord. Daarbij komt dat [Y.] als executant op zich de verschillende stappen van de procedure en van de executie op correcte wijze heeft uitgevoerd; zij moet er behoudens bijzondere omstandigheden vanuit kunnen gaan dat een en ander dan ook daadwerkelijk effect sorteert.
Dit betekent dat in dit geval onvoldoende grond bestaat om toepassing van de regeling van de verzettermijn in de artikelen 143 en 144 Rv buiten toepassing te laten. De consequentie is dat [X.] niet tijdig verzet heeft ingesteld.
4.14 De conclusie is dat beide grieven van [X.] worden verworpen, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Y.] begroot op € 1.185,= aan vast recht en op € 1.631,= aan salaris advocaat, deze bedragen op de voet van artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van dit hof, en aan de zijde van [Z.] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Keizer en Van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 december 2010.