[X.] heeft in zijn eerste grief bezwaar gemaakt tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Daarmee heeft het hof, voor zover terecht en relevant, in het navolgende rekening gehouden. Het hof heeft de door de kantonrechter vastgestelde feiten waar nodig aangevuld.
1. [Y.] exploiteert een bedrijf in mergelspecialiteiten, waarin metselwerk wordt verricht met de nadruk op werken in en met mergel.
2. [X.], geboren op [geboortedatum] 1944, voert als zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) onder de naam “[X.] Mergelcultuur, Alles van en over mergelsteen”, voor opdrachtgevers werkzaamheden in en aan losse mergel en mergelwanden uit, waarbij [Y.] één van zijn voornaamste opdrachtgevers was/is. [X.] werkte steeds voor [Y.] op basis van een mondelinge overeenkomst tot (onder)aanneming van werk tegen een vast uurloon.
3. In het jaar 2004 is [X.] op voormelde basis door [Y.] onder andere tewerkgesteld op een (ver)bouwproject in het complex Kruisherengang Maastricht (waarin thans het zogeheten Kruisherenhotel gevestigd is) en waarbij als (hoofd)aannemer Bouwbedrijf [Z.] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: [Z.]) optrad.
4. [X.] heeft op aanwijzing van (de uitvoerder van een dochteronderneming van) [Z.] werkzaamheden verricht aan mergelobjecten en muren in het bedoelde Kruisherencomplex. Het ging daarbij om het maken van raamornamenten en mergeldeurlijsten, alsmede het restaureren van raamomlijstingen en rasters van gotische ramen.
5. In dat kader was [X.] op 8 oktober 2004 op ongeveer 11 meter hoogte op een door [Z.] geplaatste steiger doende om enig resterend werk aan de mergelwand te verrichten. Hij bleef met een voet haken, verloor zijn evenwicht en viel ongeveer 2 meter lager op de eronder liggende steigerslag. Hij viel met zijn anus en bil op een rechtopstaande pin of strip die aan een ligger gelast was.
6. [X.] is van 8 tot en met 21 oktober 2004 en van 20 tot en met 30 december 2004 in het ziekenhuis (AZM resp. Ziekenhuis Oost-Limburg te [vestigingsplaats]) opgenomen geweest en geopereerd. Er was sprake van een traumatische perineale wond doorlopend naar de anus. Er is een tijdelijk stoma aangelegd. Voorts was sprake van een fractuur van het handwortelbeentje van de linkerhand en dientengevolge artrose van de middenhandsbeentjes en duimbasis (prod. 3 en 4 inl dgv).
7. De Arbeidsinspectie, kantoor Roermond, heeft van het gebeurde een Ongevallenboeterapport opgemaakt tegen [Z.] wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (prod. 2 inl dgv). De rapporteur, [A.], heeft op 8 oktober 2004 waargenomen dat onder de bewuste steiger in het kerkgebouw drie steigerplanken lagen die volgens de uitvoerder door [X.] gebruikt waren als werkvloer boven op de steiger. Op de bovenste werkvloer waar [X.] gewerkt had, zag de rapporteur een werkvloer van zes planken breed, die niet direct aansloot aan de zijwand; er was ca. 1 meter ruimte tussen de wand en de steiger. Er waren op de bovenste werkvloer geen leuningen aangebracht, noch waren er andere voorzieningen om vallen van de werkvloer te voorkomen. De rapporteur heeft geconcludeerd dat tijdens het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestond, dit gevaar niet was tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes, werkvloer of doelmatige hekwerken, leuningen of dergelijke voorzieningen. Ook waren ter voorkoming van het gevaar geen voldoende sterke of doelmatige vangnetten op doelmatige wijze en plaatsen aangebracht noch waren doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen gebruikt danwel andere technische middelen toegepast. Dit leverde volgens de rapporteur overtreding van artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 jo. artikel 3.16 lid 1 en 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit op. In het rapport wordt melding gemaakt van het feit dat de werkzaamheden werden verricht door ingeleend personeel, zodat sprake was van werkgever en werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
8. [X.] heeft volgens het rapport op 14 oktober 2004 tegenover de rapporteur onder meer het volgende verklaard (bijlage 7 bij het Ongevallenboeterapport, de zogeheten slachtofferverklaring):
“Ik ben donderdag met de uitvoerder [B.] [werknemer van een dochteronderneming van [Z.], hof] boven op de steiger geweest omdat de architect nog enkele punten had i.v.m. de oplevering.(…) Er was een steigervloer maar de uitlopers waren weg, behalve op één plek daar lag het goed dicht. Ik heb van die plek de planken weggepakt [en, toev. hof] heb donderdag de punten afgewerkt. De architect, [B.] en ik zijn donderdag nog eens boven geweest. Er waren nog enkele opmerkingen. Ik ben die punten vrijdagmorgen gaan afwerken. Donderdag heeft [B.] tegen de steigerbouwers gezegd dat ze op enkele plaatsen nog planken moesten leggen. Dat hebben ze maar op één plek gedaan. Ik ben toch maar aan het werk gegaan. Ik heb telkens de planken van werkplek naar werkplek gesleept. Ik moest als laatste nog een klein voegje bijkleuren. Ik heb de drie planken meegenomen. Ik realiseerde me, dat zoals ik de planken had liggen, er aan de zijkant een wip was. Ik wist dat ik daar niet op moest gaan staan. Het was maar 1 of twee minuten werk dus vond ik dat het wel zou kunnen. Ik ben met de punt van mijn schoen tussen de planken vast komen te zitten en heb mijn evenwicht verloren. Ik heb mijn andere voet verplaatst en heb deze op het wippende gedeelte gezet. Binnen een seconde was ik twee meter lager. (…)”.
9. Uit de brief van [C.] Letselschade aan Allianz van 29 april 2008 volgt, dat [X.] ook [Z.] volledig aansprakelijk houdt voor de schade (prod. 4 mvg). De verzekeraar van [Z.], Allianz, was van mening dat [X.], die [Z.] aansprakelijk had gesteld op grond van artikel 6:170 BW, voor een gedeelte eigen schuld had aan het ongeval en vond het redelijk om 50% van de schade te vergoeden. Niet duidelijk is of en hoe het tussen [X.] en [Z.] (Allianz) tot een afrekening is gekomen.
10. [X.] heeft [Y.] bij brief van 13 maart 2007 aansprakelijk gesteld.
11. De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep overwogen dat [X.] meer dan minimale schuld aan het ongeval treft omdat hij zelf de gebrekkige voorziening van drie wippende overbruggingsplanken heeft getroffen. Van belang is de eigen expertise en leeftijd van [X.]. [Y.] kan volgens de kantonrechter moeilijk meer aansprakelijkheid worden toegerekend dan [Z.]. Verder volgt volgens de kantonrechter uit de verklaring van [X.], afgelegd tegenover de Arbeidsinspectie, dat hij zich het risico ten volle bewust was. De risicoaanvaarding voor iemand met de ervaring en zelfstandigheid van [X.] is als bewuste roekeloosheid aan te merken, waaraan de gestelde tijdsdruk niets afdoet, aldus de kantonrechter.