GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.018.146
arrest van de eerste kamer van 7 december 2010
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.J.M. Coch,
de besloten vennootschap ALCREDIS FINANCE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Post,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 maart 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder nummer 119914 HA ZA 07-500 gewezen vonnis van 6 augustus 2008.
6. Het tussenarrest van 23 maart 2010
Bij genoemd arrest zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. [X.] heeft op de rol van 20 april 2010 een akte genomen. Alcredis heeft op de rol van 4 mei 2010 een akte genomen en daarbij drie producties in het geding gebracht.
7.2. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. Alcredis heeft bij akte drie producties overgelegd, waaronder de factuur gericht aan [F.]. [X.] heeft nog niet gereageerd op deze producties. Desgewenst kan hij alsnog reageren bij memorie na deskundigenbericht.
8.2.1. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag wie zij als deskundige benoemd wensen te zien. Voorts hebben zij de gelegenheid gekregen suggesties te doen voor de aan de deskundige te stellen vragen.
8.2.2. [X.] heeft voorgesteld dat het hof een taxateur/makelaar als deskundige benoemt. Alcredis heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van een taxateur/makelaar, omdat deze volgens haar onvoldoende op de hoogte is van de omstandigheden in de markt. Zij heeft voorgesteld twee deskundigen te benoemen. Zij noemt de voorzitter van ANWB/BOVAG koerslijst en de directeur van Autodata Nederland.
8.2.3. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. Het hof volgt Alcredis in haar standpunt dat de benoeming van een taxateur niet voor de hand ligt, omdat de auto’s reeds zijn getaxeerd en de vraag niet zozeer is of deze taxatie juist is geschied, maar veeleer of de verkoop aan een retailer een prijsverschil zou moeten hebben teweeg gebracht.
8.2.4. Het hof zal als deskundige benoemen dhr. M. Rol van Autotelex.
8.2.5. Partijen zijn het niet (volledig) eens geworden over de door de deskundige te beantwoorden vragen. [X.] heeft de volgende vraag voorgesteld:
“Kunt u aangeven wat het effect is van het feit dat [F.], een retailer, auto’s heeft gekocht van geïntimeerde tegen prijzen waartegen autohandelaren normaliter inkopen. Heeft dat gevolgen (positief of negatief) voor de uiteindelijk gerealiseerde (bruto)winst?”
Deze vraag valt buiten het bestek van het geschil, en zal dus niet worden voorgelegd.
8.2.6. Alcredis wenst het volgende voor te leggen. Zij somt op hoe zij in het onderhavige geval bij de taxatie en verkoop van de auto’s te werk is gegaan (waarbij volgens haar van [F.] een substantieel hogere koopprijs is verkregen dan de biedingen uit de handel) en stelt vervolgens de volgende vraag voor:
“Heeft Alcredis als financier juist en schadebeperkend gehandeld door als volgt op te treden?”
Beantwoording van deze vraag houdt naar het oordeel van het hof een conclusie in die aan het hof is voorbehouden. Het hof zal deze vraag dan ook niet aan de deskundige voorleggen. Het hof acht het voorleggen van de volgende vraag wel aangewezen: “wijkt de prijs die [F.] heeft betaald substantieel af van de prijs die handelaren zouden hebben betaald (indien mogelijk uit te drukken in een percentage)?”
8.2.7. De overige aan de deskundige te stellen vragen zijn reeds in het tussenarrest opgenomen.
Het hof bepaalt dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
1. Bestaat in de autohandel een onderscheid tussen een zogenaamde retailer en een handelaar? Meer in het bijzonder, kan bij de verkoop van een partij auto’s redelijkerwijs een hogere koopprijs worden bedongen indien deze auto’s aan een retailer worden verkocht dan wanneer deze aan een handelaar worden verkocht?
2. Zo ja, wat is de achtergrond van dit prijsverschil?
3. Is dit verschil in koopprijs in zijn algemeenheid uit te drukken in een percentage? Zo ja, hoe hoog is dit percentage?
4. Wijkt de prijs die [F.] heeft betaald substantieel af van de prijs die handelaren zouden hebben betaald (indien mogelijk uit te drukken in een percentage)?
5. Hebt u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof hiervan kennis neemt?
8.2.8. De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
8.3. In rechtsoverweging 4.7.7 van het tussenarrest is overwogen dat het hof voornemens is de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [X.] te brengen. Aan [X.] kan echter ingevolge artikel 195 Rv geen voorschot worden opgelegd, aangezien aan hem een toevoeging is verleend ingevolge de Wet op de rechtsbijstand. Het voorschot wordt op de voet van artikel 199 voorlopig in debet gesteld en door de griffier betaald ten laste van ’s Rijks kas. Het tussenarrest dient in zoverre te worden verbeterd.
8.4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in rechtsoverweging 8.2.7 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Dhr. M. Rol, commercieel directeur van Autotelex
Postbus [postbusnummer]
[postcode] [vestigingsplaats]
Tel: [telefoonnummer];
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;
verzoekt de deskundige tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen en dat met het onderzoek kan worden aangevangen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 2.500,-- inclusief btw, tenzij één van partijen of beide partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar/de bezwaren beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen;
bepaalt dat [X.] wordt belast met genoemd voorschot van € 2.500,--;
bepaalt dat het voorschot, nu aan [X.] een toevoeging is verleend, voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
benoemt mr. M.J. van Laarhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffie, dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 3 mei 2011 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [X.];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Riemens en Van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 december 2010.