Parketnummer: 20-003401-09
Uitspraak : 15 april 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
5 oktober 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-800612-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats], [adres],
doch thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda,
waarbij de verdachte voor de hem ten laste gelegde verkrachting werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd (verkrachting) en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. Mocht het hof toch tot een bewezenverklaring komen, dan zou matiging van de straf wegens vormverzuimen in het onderzoek op zijn plaats zijn, aldus de raadsvrouw.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2009 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en/of zijn tong in de mond geduwd/gebracht van [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
[slachtoffer] (met kracht) in de stoel van de (personen)auto heeft geduwd/gehouden en/of het autoportier heeft afgesloten (waardoor zij niet meer weg kon) en/of haar hoofd achterover heeft getrokken en/of haar neus heeft dichtgeknepen en/of haar (met kracht) in de borst(en) en/of tepel(s) heeft geknepen en/of (aldus) voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 april 2009 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het (met kracht) in de borsten en/of tepel(s) van die [slachtoffer] knijpen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (met kracht) duwen van die [slachtoffer] in de stoel van de (personen)auto en/of het afsluiten van het autoportier (waardoor zij niet weg kon) en/of het achterover trekken van het hoofd van die [slachtoffer] en/of het dichtknijpen van de neus van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging
Door en namens de verdachte is vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verklaring van aangeefster zoals zij die op 7 april 2009 tegenover de politie heeft afgelegd en waarin zij uitgebreider is gaan verklaren dan zij op 4 april 2009 heeft gedaan, kan niet tot het bewijs worden gebezigd. Deze verklaring wijkt immers op cruciale punten af van de verklaringen die aangeefster direct na het voorval op 4 april 2009 heeft afgelegd. Laatstgenoemde verklaringen liggen bij aangeefster het verst in het geheugen en zijn niet vertroebeld door gesprekken met anderen, zodat deze het meest betrouwbaar zijn. Echter, uit deze verklaringen kan niet worden afgeleid dat het voor verdachte kenbaar was of had moeten zijn dat de seksuele handelingen niet op vrijwillige basis plaatsvonden.
Met betrekking tot het letsel dat aangeefster ten gevolge van het gebruikte geweld zou hebben opgelopen is opgemerkt dat dit niet tot het bewijs kan bijdragen. Het letsel is niet door een arts vastgesteld of beoordeeld, hetgeen voor de hand had gelegen gelet op de door aangeefster gestelde bloedziekte. Voorts heeft aangeefster op 4 april 2009 verklaard dat haar gezicht aan de rechterzijde dik was geworden doordat zij van de fiets was gevallen. Over andere mogelijke oorzaken heeft zij niets verklaard. In haar verklaring van 7 april 2009 heeft zij met betrekking tot de blauwe plekken op haar borst zelf de conclusie getrokken dat verdachte “dus” in haar borst moet hebben geknepen. In haar eerdere verklaringen heeft zij hier niets over gezegd. Ten aanzien van de foto’s heeft de raadsvrouw opgemerkt dat deze niet duidelijk zijn en dat voorts onbekend is wanneer deze zijn gemaakt. Aldus is het causaal verband tussen het letsel en de handelingen verricht door verdachte, niet vast te stellen.
De verdediging twijfelt aan de gestelde onvrijwilligheid dan wel over de kenbaarheid daarvan voor verdachte. De emotionele gesteldheid van het slachtoffer na het voorval kan ook worden verklaard door ervaren spijtgevoelens.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 4 april 2009 heeft verdachte aangeefster [slachtoffer] op verzoek van haar vriend [naam vriend] meegenomen in zijn auto om haar naar huis te brengen. Op enig moment heeft verdachte de auto tot stilstand gebracht en hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer]. Verdachte heeft daarbij zijn penis in de mond van de aangeefster gebracht.
Dat er seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer] hebben plaatsgevonden wordt door verdachte niet weersproken. Het hof ziet zich echter geplaatst voor de vraag of de seksuele handelingen onder uitoefening van (bedreiging van) geweld of andere feitelijkheden door verdachte hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft gesteld dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en dat aangeefster vrijwillig de handelingen heeft ondergaan, dan wel dat de door haar gestelde onvrijwilligheid voor hem niet kenbaar was.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte, ondanks haar aanwijzingen, niet naar haar woning is gereden, maar de bebouwde kom van Bosschenhoofd is uitgereden en de auto daarna in een bos tot stilstand heeft gebracht. Vervolgens heeft verdachte zijn broek opengedaan en gezegd dat zij hem moest pijpen. Zij wilde niet maar verdachte heeft haar bij haar keel gepakt, haar mond vastgepakt en deze bij elkaar geknepen. Tevens heeft hij haar bij haar hoofd gepakt. Hij kwam met zijn penis naar haar mond.
Uit het handgeschreven verslag van het intakegesprek dat op 4 april 2009 is gehouden maakt het hof op dat [slachtoffer] bij die gelegenheid tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte haar bij haar hoofd heeft gepakt en zijn broek naar beneden heeft gedaan, maar dat zij hem bleef wegduwen. Verdachte heeft haar gezoend en heeft aan haar borsten gezeten.
Vervolgens heeft [slachtoffer] op 7 april 2009 aangifte gedaan van verkrachting. Zij heeft verklaard dat verdachte de auto op enig moment op een stille donkere plek buiten Oudenbosch stil heeft gezet, dat hij haar ineens vastpakte bij haar hoofd, haar tegen de stoelleuning aan duwde en keihard begon te zoenen. Hij hield haar bij de keel vast en duwde zijn tong in haar mond. Zij trok haar mond weg en probeerde hem weg te duwen. Hij, verdachte, pakte haar hard bij haar rechterborst en kneep heel hard in haar borst en in haar tepel. Daarna zei hij dat hij wilde dat zij hem ging pijpen. Aangeefster heeft verklaard dat zij tegen hem zei dat ze dat niet wilde en dat ze naar huis wilde. Ze probeerde hem weg te krijgen maar toen probeerde hij haar nog harder naar achteren te duwen. Zij hield haar mond heel stijf dicht en bewoog zo veel mogelijk om te voorkomen dat hij zijn penis in haar mond kon krijgen. Toen kneep hij haar neus dicht. Zij deed haar mond open en toen duwde hij zijn geslachtsdeel in haar mond.
Het hof acht, anders dan de verdediging, voornoemde verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar, ook die van 7 april 2009. Daarbij heeft het hof gelet op de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat aangeefster op 4 april 2009 dermate geëmotioneerd en onder invloed van alcohol was dat zij niet in staat was om reeds toen een uitgebreide verklaring af te leggen. Om die reden hebben de verbalisanten met aangeefster een afspraak gemaakt dat zij later uitgebreider zou verklaren. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat aangeefster, nadat zij ontnuchterd was, meer gedetailleerd en uitgebreider kon verklaren dan op 4 april 2009. Dit maakt haar verklaring niet onbetrouwbaar.
Voorts acht het hof de verklaringen van aangeefster geloofwaardig gelet op de grote emotie waarmee ze haar ervaringen heeft verteld. De dochter van aangeefster, [naam dochter], heeft verklaard dat zij zag dat haar moeder, toen zij thuiskwam, moest huilen en zichtbaar geëmotioneerd was. Haar moeder vertelde haar wat er was gebeurd maar was moeilijk te volgen omdat ze zo erg geëmotioneerd was. Ze werd ook nog boos op haar vriend [naam vriend] omdat hij haar bij verdachte in de auto had gezet.
Toen de politie en [naam vriend] bij haar thuis waren, zag [naam dochter] dat haar moeder huilde en erg overstuur was en dicht klapte. [naam vriend] heeft verklaard dat hij, toen hij op 4 april 2009 ’s nachts bij [slachtoffer] binnen kwam, zag dat zij erg van streek was en in paniek. Blijkens het proces-verbaal bevindingen hebben de verbalisanten op 4 april 2009 het verhaal van aangeefster aangehoord en geconstateerd dat zij haar verhaal met moeite kon vertellen omdat ze vele malen in huilen uitbarstte en het verhaal met horten en stoten vertelde.
De stelling van de verdediging dat aangeefster ook geëmotioneerd kan zijn geweest, omdat zij spijt had van het feit dat zij sex had gehad met verdachte, acht het hof niet aannemelijk. De door de getuigen en de verbalisanten geconstateerde gemoedstoestand van aangeefster, past bij iemand die net slachtoffer is geworden van een verkrachting. De verklaringen van aangeefster worden derhalve geloofwaardig geoordeeld.
Het hof acht daarentegen de verklaringen van verdachte niet op alle punten geloofwaardig.
Het relaas van verdachte dat hij niet buiten de bebouwde kom van Oudenbosch is geweest, zoals aangeefster stelt, maar de auto op de Bosschendijk in Oudenbosch tegenover het Chinese restaurant heeft geparkeerd om op [naam vriend], de vriend van [slachtoffer], te wachten, acht het hof niet geloofwaardig. Allereerst vindt deze stelling geen steun in de verklaring van [naam vriend] die heeft verklaard dat toen hij vanaf het café [naam café], onder meer over de Bosschendijk, naar de woning van [slachtoffer] fietste, de auto van verdachte niet heeft gezien. Naar het oordeel van het hof hadden verdachte en [naam vriend] elkaar dan moeten zien, temeer daar verdachte naar eigen zeggen de auto nog heeft gekeerd en is terug gereden richting het café .
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij die nacht erg dronken was en zich niet meer alles in detail kan herinneren. Deze verklaring strookt niet met de verklaring van de eigenaresse van het café [naam café], voor zover inhoudende dat zij heeft gezien dat verdachte 3 flesjes bier op had en absoluut niet dronken was.
Voorts komt het het hof niet aannemelijk voor dat aangeefster en verdachte tijdens het wachten op de vriend van aangeefster met elkaar op vrijwillige basis sex zouden hebben.
Met het vorenstaande is naar het oordeel van het hof de geweldstoepassing door verdachte en de kenbaarheid van de onvrijwilligheid van aangeefster voldoende komen vast te staan.
Anders dan de advocaat-generaal en de eerste rechter, is het hof van oordeel dat de door aangeefster gestelde letsels en de daarvan gemaakte foto’s, niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu het causaal verband tussen de letsels en de handelingen van verdachte onvoldoende kan worden vastgesteld. Op basis van de voorhanden zijnde stukken kan niet worden uitgesloten dat de letsels zijn veroorzaakt doordat aangeefster eerder van haar fiets is gevallen.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2009 in Nederland, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en zijn tong in de mond geduwd/gebracht van [slachtoffer] en bestaande dat geweld hierin dat verdachte [slachtoffer] met kracht in de stoel van de personenauto heeft geduwd/gehouden en haar neus heeft dichtgeknepen en haar (met kracht) in de borst en tepel heeft geknepen en (aldus) voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde feit is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer].
De eerste rechter heeft de verdachte voor dat feit een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof dezelfde straf als de eerste rechter zal opleggen.
Met betrekking tot de strafoplegging is van de zijde van verdachte het verweer gevoerd dat er sprake is geweest van een ernstig vormverzuim, hetgeen dient te leiden tot een matiging van de op te leggen straf. Door de raadsvrouw van verdachte is te dien aanzien het volgende aangevoerd.
Verdachte is eerst twee en een halve maand na het doen van aangifte aangehouden, terwijl zijn gegevens bij de politie binnen enkele dagen na het beweerdelijk begane feit bekend waren. In de tussengelegen periode is er geen nader opsporingsonderzoek verricht naar de persoon van verdachte en ook de getuigen zijn pas na geruime tijd, te weten in mei en juni, door de politie gehoord. Door zo te lang wachten met de aanhouding van verdachte, te weten tot 15 juli 2009, is hem de mogelijkheid ontnomen de eventueel voorhanden zijnde camerabeelden op te vragen teneinde zijn stelling, dat hij wel degelijk op de Bosschendijk bij het Chinese restaurant zijn auto had geparkeerd en dat de verklaring van het slachtoffer dat hij naar een afgelegen plek in het bos was gereden derhalve niet juist is, te staven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dergelijke beelden doorgaans slechts korte tijd worden bewaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een eerlijk proces. De omstandigheid dat de politie niet lichtvaardig tot aanhouding van de verdachte is overgegaan, maar eerst nader onderzoek heeft willen verrichten naar de juistheid van hetgeen door aangeefster was verklaard, is naar het oordeel van het hof in zaken als de onderhavige begrijpelijk. In elk geval is niet aannemelijk dat de politie doelbewust met de aanhouding van verdachte heeft gewacht, teneinde hem in zijn verdedigingsbelang te schaden. Het verweer wordt verworpen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] in zijn auto meegenomen om haar thuis te brengen op verzoek van de vriend van [slachtoffer], die hij oppervlakkig kende. Onder invloed van alcohol was [slachtoffer] van haar fiets gevallen en zij leek niet in staat verder te fietsen. Verdachte heeft deze [slachtoffer] vervolgens niet direct naar huis gebracht, maar haar meegenomen naar een afgelegen plaats en haar met gebruik van geweld gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam .
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft het hof enerzijds aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof nog het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn handelwijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op brute wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later zeer nadelige psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat de verkrachting voor haar grote gevolgen heeft gehad. Zij is van een zelfstandige vrouw veranderd in een bange en afhankelijke vrouw die het vertrouwen in andere mensen is kwijtgeraakt. Tevens is zij in therapie gegaan. Verdachte heeft zich van het bovenstaande kennelijk geen enkele rekenschap gegeven en zich slechts bekommerd om bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 20 juli 2009, waaruit volgt dat verdachte mogelijk lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en vermoedelijk functioneert op licht verstandelijk gehandicapt niveau, waarbij aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidstoornis NAO met ontwijkende, afhankelijke, angstige en wellicht narcistische trekken en een gebrekkige morele ontwikkeling.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof de door de eerste rechter
opgelegde gevangenisstraf een alleszins passende sanctie.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kleding van [slachtoffer] wordt vernietigd, nu zij te kennen heeft gegeven deze kleding niet terug te willen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dat voortzetting van het beslag niet langer noodzakelijk wordt geoordeeld en dat de in beslag genomen kleding in beginsel terug kan worden gegeven aan de rechthebbende [slachtoffer]. Uit de stukken is echter gebleken dat zij ondubbelzinnig kenbaar heeft gemaakt dat zij deze kleding niet terugwenst. Het hof verstaat dat zij hiermee afstand heeft gedaan van deze goederen, zodat het beslag niet langer een beslissing behoeft.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.345,34. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.696,38. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft tot toewijzing van de vordering geconcludeerd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, conform de beslissing van de eerste rechter.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 196,38 en immateriële schade tot een bedrag van EUR 1.500,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht
op te leggen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen, te berekenen over het bedrag van de immateriële schade vanaf 4 april 2009 (datum veroorzakend feit) en over het bedrag van de materiële schade vanaf 16 september 2009 (datum indienen vordering), nu onvoldoende kan worden vastgesteld wanneer deze laatstgenoemde schade is geleden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.696,38 (duizend zeshonderdzesennegentig euro en achtendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van EUR 1.500,-- vanaf 4 april 2009 en over een bedrag van EUR 196,38 vanaf 16 september 2009.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.696,38 (duizend zeshonderdzesennegentig euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van EUR 1.500,-- vanaf 4 april 2009 en over een bedrag van EUR 196,38 vanaf 16 september 2009.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. W.J. Kolkert,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 15 april 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.