4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [appellant] is met ingang van 15 augustus 1992 in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van [geintimeerde], te weten Autocentrum [Autocentrum] B.V., als verkoper.
Het door [appellant] laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 3.442,40 bruto inclusief vakantiegeld.
4.1.2. Per 1 oktober 1995 heeft hij, samen met twee andere personen, het bedrijf overgenomen, is hij mede-aandeelhouder geworden en is de naam van het bedrijf gewijzigd in Autocentrum Noorderpoort B.V., handelende onder de naam “[appellant] en [medewerker E.]”. [appellant] is werkzaam gebleven in de functie van verkoper.
4.1.3. Bij brief van 22 juli 2005 heeft [appellant] aan [geintimeerde] zijn ‘voorstel doen toekomen betreffende een eventuele overname van [appellant] en [medewerker E.]’.
4.1.4. Eind 2005 heeft Autocentrum Noorderpoort B.V. een koopovereenkomst gesloten met [geintimeerde], waarbij onder meer het bedrijfspand, de inventaris, de orderportefeuille, de serviceauto, het wagenpark en de voorraden zijn overgenomen door [geintimeerde]. In de akte van levering d.d. 1 december 2005 (productie 2 bij inleidende dagvaarding, blad 7, onder L, sub 4) is uitdrukkelijk bepaald dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:662 e.v. BW door de overgang van de onderneming de rechten en verplichtingen van de verkoper uit arbeidsovereenkomst tussen hem en de in de onderneming werkzame werknemers van rechtswege over gaan op de koper (lid 1) en dat het dienstverband van [appellant] een voortgezette arbeidsovereenkomst betreft welke in het kader van de overdracht van de onderneming niet wordt geacht te zijn afgekocht (lid 4). [appellant] is na 1 december 2005 werkzaam gebleven in de functie van verkoper.
4.1.5. Op 26 februari 2007 heeft [geintimeerde] een aanvraag voor een ontslagvergunning ingediend bij de CWI wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Bij beschikking van 18 april 2007 is de vergunning verleend en bij brief van 23 april 2007 heeft [geintimeerde] de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 juli 2007.
4.1.6. Bij brief van 6 juni 2007 van de advocaat van [appellant] namens hem aan [geintimeerde] verzocht om een financiële compensatie voor het ontslag (productie 4 bij inleidende dagvaarding).
4.1.7. In de brief van 11 juli 2007 van de advocaat van [appellant] aan [geintimeerde] wordt namens [appellant] terzake een financiële voorziening (hof: ter compensatie van het ontslag) een beroep gedaan op afspraken die partijen hierover hebben gemaakt (productie 6 bij inleidende dagvaarding).
4.1.8. In de door [appellant] bij de kantonrechter te Venlo aangespannen kort geding procedure ter verkrijging van onder meer, kort gezegd, een ontslagvergoeding, te betalen door [geintimeerde], zijn de vorderingen van [appellant] bij vonnis van 28 september 2007 afgewezen (productie 9 bij inleidende dagvaarding).
4.1.9. Bij brief van 27 december 2007 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geintimeerde] laten weten dat [appellant] aanspraak maakt op schadevergoeding.
4.1.10. [appellant] heeft [geintimeerde] gedagvaard voor de kantonrechter te Venlo. Onder I vorderde [appellant] in die procedure, kort weergegeven, primair betaling door [geintimeerde] aan hem van een bedrag van € 51.636,04 bruto, althans subsidiair een bedrag van € 10.327,20 bruto ineens en € 1.032,72 bruto per maand, een en ander uit hoofde van partij-afspraken.
Onder II vorderde [appellant], kort weergegeven, een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen kennelijk onredelijk is en dat [geintimeerde] uit dien hoofde jegens [appellant] schadeplichtig is, met veroordeling van [geintimeerde] tot betaling van een schadevergoedingsbedrag van € 50.000,--. De derde en vierde vordering van [appellant] betroffen buitengerechtelijke incassokosten en de proceskostenveroordeling.
[geintimeerde] heeft tegen het gevorderde gemotiveerd verweer gevoerd. De door [geintimeerde] ingestelde reconventionele vorderingen heeft zij bij gelegenheid van de door de kantonrechter gehouden comparitie van partijen ingetrokken.
4.1.11. Bij vonnis van 22 april 2009 (het vonnis waarvan beroep) heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en in reconventie [geintimeerde] veroordeeld in de proceskosten.