ECLI:NL:GHSHE:2010:BY3783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.028.479 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • K. Kleijngeld
  • A. van Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst bedrijfsruimte na milieuverontreiniging en bewijsvoering huurder

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte na geconstateerde milieuverontreiniging. Appellant, [X.], heeft in december 2006 een huurder gezocht voor zijn bedrijfsruimte, die in januari 2007 door geïntimeerde, [Y.], werd bezichtigd. Een huurovereenkomst, gedateerd op 26 februari 2007, werd niet ondertekend, maar de partijen hebben wel gesprekken gevoerd over de huur. Op 7 maart 2007 heeft de gemeente Helden het terrein geïnspecteerd en geconstateerd dat er ernstige milieuverontreiniging had plaatsgevonden, wat leidde tot bestuursdwang. Appellant vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, en schadevergoeding. De kern van het geschil is wie als huurder moet worden aangemerkt: [Y.] of de vennootschap Lyrasol Import & Export GmbH. Het hof oordeelt dat [Y.] zich persoonlijk heeft gebonden aan de huurovereenkomst, maar dat niet alle vorderingen van appellant automatisch worden toegewezen. Het hof benadrukt dat de bewijslast bij [Y.] ligt om aan te tonen dat de huurovereenkomst met Lyrasol is aangegaan. De getuigenverklaringen zijn onvoldoende om deze stelling te onderbouwen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor nadere memorie van appellant, waarbij hij inzicht moet geven in de schade en de actuele situatie na de inspectie door de gemeente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.028.479
arrest van de zevende kamer van 5 oktober 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.W.M. Broekmans,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 maart 2009 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond gewezen vonnissen van 9 juli 2008 en 10 december 2008 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 500372, rolnr. 07-988)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het vonnis van 24 oktober 2007.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd, één productie in het geding gebracht en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot hetgeen voorts in deze memorie nader staat omschreven.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [appellant] zocht omstreeks december 2006 een huurder voor zijn bedrijfsruimte met buitenperceel gelegen aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] (hierna: de loods). [geintimeerde] heeft in januari 2007 interesse getoond en de loods samen met de heer [getuige A.] (hierna: [getuige A.]) bezichtigd en [appellant] daarover gesproken. Daarna hebben partijen nog verscheidene malen gesproken. Bij één van deze gesprekken heeft [geintimeerde] zijn paspoort getoond en heeft de echtgenote van [appellant] daarvan een fotokopie gemaakt. Een door [appellant] opgestelde huurovereenkomst, gedateerd 26 februari 2007, waarop [geintimeerde] als huurder staat vermeld en waarop voorts is vermeld dat de loods per 1 maart 2007 wordt verhuurd, is niet ondertekend.
4.1.2. Op 7 maart 2007 heeft de gemeente Helden, naar aanleiding van klachten over geuroverlast, het terrein van de loods geïnspecteerd. Bij brief van 8 maart 2007 heeft de gemeente, kort samengevat, aan [appellant] medegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat een grote hoeveelheid van de stof Diisobutylketon is geloosd, dat de bodem en de riolering daardoor ernstig vervuild zijn geraakt, dat milieuvoorschriften zijn overtreden en dat bestuursdwang wordt toegepast. Op dezelfde dag heeft de gemeente een soortgelijke brief gestuurd aan [geintimeerde] en aan Lyrasol Import & Export GmbH.
4.2. Tussen partijen staat vast dat ingaande 1 maart 2007 een huurovereenkomst is gesloten. Ook staat vast dat [appellant] daarover diverse gesprekken heeft gevoerd met [geintimeerde]. Slechts is in geschil wie als huurder heeft te gelden, [geintimeerde] of Lyrasol Import & Export GmbH, gevestigd te [vestigingsplaats A.], Duitsland (hierna: Lyrasol).
4.3. De kantonrechter heeft [geintimeerde] opgedragen bewijs te leveren dat de huurovereenkomst niet met hem, maar met Lyrasol is aangegaan. De kantonrechter heeft [geintimeerde] geslaagd geacht in die bewijslevering. De grieven I tot en met VI, waarmee [appellant] klaagt over de bewijswaardering, slagen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.4. Weliswaar verklaren de getuigen [getuige A.] en L. [getuige B.] dat [geintimeerde] tegen [appellant] heeft gezegd dat het pand zou worden gehuurd door Lyrasol, maar die verklaringen staan haaks op die van [appellant] en [echtgenote van appellant]. Partijen zijn het erover eens, en de getuigen hebben dat bevestigd, dat [geintimeerde] tijdens zijn tweede bezoek aan [appellant] in januari 2007 met [appellant] de huurprijs heeft afgesproken en bij die gelegenheid zijn paspoort heeft gegeven zodat [appellant] daarvan een fotokopie kon maken. Weliswaar stelt [geintimeerde] dat de reden was dat [appellant] daarmee kon zien wie hij was, maar uitgaande van de juistheid van de stelling van [geintimeerde] dat Lyrasol de loods zou gaan huren, diende dat geen enkel doel. Het tonen van het paspoort had wel zin in de door [appellant] gestelde feitelijke gang van zaken, namelijk dat hij die gegevens nodig had om het contract op te kunnen stellen. Op basis van hetgeen de getuigen over en weer verklaren heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat, zoals [geintimeerde] stelt, de tijdens het tweede overleg medio januari 2007 mondeling tot stand gekomen overeenkomst zijnerzijds is aangegaan uitdrukkelijk namens “Lyrasol”, en dat [appellant] dit toen heeft geaccepteerd en zich tegenover die vennootschap heeft verbonden. Aangezien de verklaringen van [getuige A.] en [getuige B.] onvoldoende sterk zijn, kan de verklaring van [geintimeerde] geen bewijs in zijn voordeel opleveren (artikel 164 lid 2 Rv).
4.5. Nu het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel is dat het door [geintimeerde] te leveren bewijs niet is geleverd, dient het hof tevens de juistheid van de beslissing over de bewijslastverdeling opnieuw te bezien. De kantonrechter heeft beslist dat een billijke bewijslastverdeling meebrengt dat [geintimeerde] het bewijs dient te leveren van zijn stelling dat de huurovereenkomst is aangegaan met Lyrasol, welk oordeel het hof wel volgt, maar op andere gronden.
4.6. De regel dat men bij wijze van uitgangspunt ten behoeve en voor rekening van zichzelf handelt, brengt mee dat degene die stelt dat hij namens een ander heeft gehandeld, van die stelling de bewijslast draagt. In dit geval staat vast dat [geintimeerde] met [appellant] heeft gesproken over de huur van de loods en dat partijen het erover eens zijn dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Nu [geintimeerde] stelt dat hij niet voor zichzelf heeft gehandeld maar voor Lyrasol, rust de bewijslast van die stelling op hem.
4.7. Wanneer [geintimeerde] niet zichzelf maar Lyrasol wenste te binden dan had hij dat op zodanige wijze aan [appellant] kenbaar dienen te maken, dat voor [appellant] vast stond dat niet [geintimeerde], maar Lyrasol, zijn contractspartij was. Dat heeft [geintimeerde] niet gedaan. Immers, [geintimeerde] heeft [appellant] zijn paspoort gegeven op grond waarvan [appellant] heeft aangenomen dat [geintimeerde] zichzelf wilde binden. [geintimeerde] heeft geen enkel document getoond waaruit [appellant] kon afleiden dat [geintimeerde] de eigendom had of op enige wijze bevoegd was om Lyrasol te binden. [geintimeerde] heeft niet meer gedaan dan op een papiertje de bedrijfsgegevens geschreven, waarbij hij de naam overigens verkeerd heeft gespeld. [appellant] voert terecht aan dat hij minst genomen een btw-nummer en een uittreksel uit het Duitse handelsregister had mogen verwachten. In dit verband acht het hof ook de processuele houding van [geintimeerde] van belang. [geintimeerde] heeft namelijk bij conclusie van antwoord op geen enkele manier duidelijk gemaakt dat hij niet voor zichzelf maar voor Lyrasol handelde en in de conclusie van dupliek valt die stelling slechts impliciet te lezen. Zelfs als de lezing van [geintimeerde] wordt gevolgd, is van een handelen in naam van Lyrasol geen sprake geweest. [geintimeerde] verklaart immers zelf als getuige dat [appellant] het geen bezwaar vond dat de huurovereenkomst op naam van Lyrasol moest komen “mits hij over de juiste bedrijfsgegevens kon beschikken”. [geintimeerde] stelt echter niet dat hij de juiste bedrijfsgegevens heeft verstrekt. Kennelijk kon [geintimeerde] die ook niet verstrekken. Uit de eerst ter gelegenheid van zijn getuigenverklaring overgelegde notariële gegevens van de aandelenoverdracht blijkt immers niet dat hij (samen met L. [getuige B.]) de aandelen heeft verworven van Lyrasol, maar van een bedrijf genaamd “Lyrasol Chemie GmbH” en dat deze onderneming is gevestigd te [vestigingsplaats B.]. Weliswaar is daarbij gevoegd het “Gesellschaftsvertrag Lyrasol Import & Export GmbH” gevestigd te [vestigingsplaats A.], maar daarvan is slechts één pagina in het geding gebracht en daaruit blijkt niet dat [geintimeerde] de eigendom heeft van die laatste onderneming. [geintimeerde] heeft ook geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat Lyrasol is ingeschreven bij de Duitse Kamer van Koophandel. Het betoog van [geintimeerde] dat hij tijdens de gesprekken eind december 2006 / medio januari 2007 reeds heeft gemeld dat de spoedig over te nemen rechtspersoon Lyrasol (Import & Export GmbH) contractspartij diende te worden, valt niet te rijmen met de toelichtende stukken die immers betrekking hebben op Lyrasol Chemie GmbH.
4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [geintimeerde] zichzelf heeft gebonden en dat hij persoonlijk de loods heeft gehuurd. Dat betekent niet zonder meer dat alle vorderingen van [appellant] toegewezen worden.
4.8.1. [appellant] vordert, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, betaling van de huurpenningen, betaling van schadevergoeding, betaling van beslagkosten en proceskosten.
4.8.2. [geintimeerde] stelt dat [appellant] begin maart 2007 de loods weer in gebruik heeft genomen. [appellant] heeft nog niet kunnen reageren op die stelling. De zaak zal worden verwezen naar de rol, zodat [appellant] bij nadere memorie op die stelling kan reageren. Het hof acht voor de beoordeling van de vorderingen van belang wat er is gebeurd na de inspectie door de gemeente, of [geintimeerde] de sleutels heeft ingeleverd, of de loods ter vrije beschikking staat van [appellant] (en sedert welke datum) en wat de actuele situatie is.
4.8.3. [appellant] dient tevens inzicht te geven in de schade die hij lijdt of nog zal lijden en zijn schade met stukken nader te onderbouwen. Immers, gelet op de inmiddels verstreken tijd en tegen de achtergrond dat het hof, voor zover mogelijk, de schade direct dient te begroten, wenst het hof te vernemen of de schade inmiddels wel kan worden begroot.
4.8.4. [appellant] heeft nog niet kunnen reageren op de stelling dat de factuur van Stienen niet aan [appellant] is gericht. Ook op die stelling kan [appellant] bij nadere memorie reageren.
4.8.5. [geintimeerde] zal bij antwoordmemorie mogen reageren.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 november 2010 voor memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant] met de hiervoor onder 4.8.2 tot en met 4.8.4 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Kleijngeld en Van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 oktober 2010.