In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in Zuid-Afrika, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk belemmeren van een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een geldboete van 260 euro, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis. De verdediging pleitte voor ontslag van rechtsvervolging op basis van een rechtvaardigingsgrond, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het belemmeren van de opsporingsambtenaar tijdens de aanhouding van zijn broer.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 oktober 2009 in Maastricht de aanhouding van zijn broer, die verdacht werd van diefstal, heeft belemmerd door aan de verbalisant te trekken. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat er sprake was van een rechtvaardigingsgrond. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit, waarbij het hof de geldboete van 260 euro oplegde, te betalen in vier termijnen van 65 euro.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren de zaak hebben behandeld en de griffier de uitspraak heeft vastgelegd.