ECLI:NL:GHSHE:2011:6504

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
20-001784-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor opzettelijk belemmeren van opsporingshandelingen door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in Zuid-Afrika, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk belemmeren van een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een geldboete van 260 euro, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis. De verdediging pleitte voor ontslag van rechtsvervolging op basis van een rechtvaardigingsgrond, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het belemmeren van de opsporingsambtenaar tijdens de aanhouding van zijn broer.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 oktober 2009 in Maastricht de aanhouding van zijn broer, die verdacht werd van diefstal, heeft belemmerd door aan de verbalisant te trekken. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat er sprake was van een rechtvaardigingsgrond. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit, waarbij het hof de geldboete van 260 euro oplegde, te betalen in vier termijnen van 65 euro.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren de zaak hebben behandeld en de griffier de uitspraak heeft vastgelegd.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001784-11
Uitspraak : 19 december 2011
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 21 september 2010 in de strafzaak met parketnummer 03-067897-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Zuid-Afrika) op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van EUR 260,-, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis.
Door de verdediging is bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof zich niet kan verenigen met de kwalificatie van het feit door de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2009 in de gemeente Maastricht toen [verbalisant 1] , hoofdagent van politie regio Limburg Zuid, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [broer verdachte] op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde die genoemde [broer verdachte] , ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten bureau van politie te Maastricht, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door aan genoemde [verbalisant 1] te trekken en/of die [verbalisant 1] van die [broer verdachte] los te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 oktober 2009 in de gemeente Maastricht toen [verbalisant 1] , hoofdagent van politie regio Limburg Zuid, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [broer verdachte] op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde die genoemde [broer verdachte] , ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten bureau van politie te Maastricht, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handelingen opzettelijk heeft belemmerd, door aan genoemde [verbalisant 1] te trekken en die [verbalisant 1] van die [broer verdachte] los te trekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is het volgende aangevoerd.
De broer van verdachte, [broer verdachte] , werd op 3 oktober 2009 aangehouden op verdenking van diefstal van een brommer. [broer verdachte] had dusdanig veel gedronken dat hij, op het moment dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hem wilden aanhouden, zich verzette tegen de aanhouding. Verdachte stelt dat hij op dat moment zich netjes aan de verbalisanten heeft voorgesteld en zich niet met de aanhouding heeft bemoeid. Op het moment dat [broer verdachte] – liggend op de grond – door de verbalisanten onder dwang werd gehouden, is pepperspray gebruikt. [broer verdachte] reageerde hierop door te spartelen en te trappen. Hierop heeft een van de verbalisanten [broer verdachte] een trap in de rug gegeven. De verdachte heeft verklaard dat [broer verdachte] reeds onder controle was op het moment dat hij op de grond lag. Omdat de verbalisanten naar zijn mening buitensporig geweld tegen zijn broer [broer verdachte] hebben gebruikt, heeft verdachte geprobeerd de verbalisant die de trap gaf – blijkens het dossier verbalisant [verbalisant 1] – tegen te houden en gezegd dat dit niet de manier was waarop verbalisanten in hun opleiding leren een verdachte onder controle te houden. Verdachte stelt hierbij dat hij zag dat de verbalisant wederom een trap wilde geven en dat hij hem vervolgens aan de bovenarm heeft vastgepakt en hem heeft weggeduwd om zo het, aldus verdachte, buitensporig geweld tegen zijn broer te stoppen. Vervolgens heeft de verbalisant pepperspray tegen hem gebruikt en is verdachte aangehouden wegens het ten laste gelegde feit. [broer verdachte] heeft door het door de verbalisanten toegepaste geweld zijn enkel gebroken. Verdachte betwist de juistheid van onderdelen van het proces-verbaal van bevindingen dat door de verbalisanten is opgemaakt..
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, welke op 3 oktober 2009 op ambtseed is opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , was er op 3 oktober 2009 een melding dat een persoon in dronken toestand omstanders lastig viel. Deze persoon bleek later [broer verdachte] te zijn. Op het moment dat de verbalisanten arriveerden en [broer verdachte] zagen, stelde verdachte zich voor aan [verbalisant 2] . Toen de verbalisanten [broer verdachte] aanspraken, stootte deze meerdere malen met zijn hand tegen de borst van [verbalisant 2] en probeerde de handboeien van deze los te trekken. Hierop duwde [verbalisant 2] [broer verdachte] van zich af, waarop deze [broer verdachte] met zijn gebalde vuist tegen [verbalisant 2] motorhelm sloeg. [verbalisant 1] zag dit gebeuren en zag dat [broer verdachte] opnieuw wilde slaan en heeft daarop [broer verdachte] met gebalde vuist in het aangezicht geslagen en hem met zijn rechterarm om de nek vastgepakt. Hierop zag [verbalisant 2] dat verdachte aan [verbalisant 1] begon te trekken waardoor deze [broer verdachte] moest loslaten. Toen [broer verdachte] vervolgens tegen het kruis van [verbalisant 2] trapte en [verbalisant 2] het vermoeden had dat hij dat nog een keer wilde doen, heeft hij hem met de vuist in het gelaat geslagen om hem op afstand te houden. Op dat moment zag [verbalisant 2] dat verdachte nog altijd aan [verbalisant 1] stond te trekken. Hij heeft daarop pepperspray in het gelaat van [broer verdachte] en vervolgens in het gelaat van verdachte gespoten. Verdachte liet vervolgens [verbalisant 1] los waarop de verbalisanten [broer verdachte] konden aanhouden. Op het moment dat zij deze [broer verdachte] wilden boeien, probeerde verdachte wederom [verbalisant 1] van [broer verdachte] los te trekken. Hierdoor kwam [broer verdachte] ten val. [verbalisant 2] werd daarop door [broer verdachte] in het kruis getrapt. Teneinde een tweede trap te ontwijken heeft [verbalisant 2] deze [broer verdachte] tegen de rechterzijde van zijn bovenlichaam geschopt en is hij op hem gedoken. [verbalisant 1] zag dat verdachte nog altijd naar zijn broer wilde en heeft hem daarom medegedeeld dat hij werd aangehouden op grond van het hinderen van verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. [verbalisant 1] heeft verdachte, toen hij zag dat hij wederom naar [broer verdachte] wilde, geboeid en medegedeeld dat, als hij niet zou meewerken, pepperspray zou worden gebruikt.
Zowel uit de verklaring van verdachte als uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat bij de aanhouding van de broer van verdachte geweld is toegepast door zowel de verdachte, zijn broer, als de verbalisanten. De verklaringen lopen echter uiteen wat betreft de volgorde van het een en ander en ook omtrent de aanleiding voor het schoppen van de broer van verdachte door verbalisant [verbalisant 2] . De verklaring van verdachte hieromtrent staat op zichzelf. De broer van verdachte verklaart zich niets meer van de gebeurtenissen te kunnen herinneren. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de aanhouding ruim een uur tot een uur en een kwartier heeft geduurd waarbij hij zag dat een persoon zich tegen zijn aanhouding verzette en dat een tweede persoon zich ermee ging bemoeien en de verbalisanten begon te duwen en te trekken. Weliswaar heeft [getuige] volgens zijn verklaring de binnenplaats waar de aanhouding plaatsvond niet geheel kunnen overzien, maar zijn verklaring biedt in ieder geval geen steun voor de stelling dat de verbalisanten disproportioneel geweld hebben gebruikt. Het hof heeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door beide verbalisanten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en gaat uit van de juistheid van de inhoud van dit proces-verbaal.
Het hof bezigt het proces-verbaal van bevindingen mede voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte aan verbalisant [verbalisant 1] trok om disproportioneel geweld tegen zijn broer te stoppen en dat het handelen van verdachte daarom gerechtvaardigd was. Het hof verstaat dit als een beroep op noodweer. Zoals in het voorgaande is uiteengezet, gaat het hof uit van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen. Het verweer faalt, omdat de daaraan ten grondslag gelegde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft verdachte terzake van dit feit veroordeeld tot een geldboete van EUR 260,-, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof verdachte tot eenzelfde straf zal veroordelen als door de rechtbank is opgelegd.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Verdachte heeft aangevoerd dat hij momenteel een uitkering ontvangt die, vanwege het feit dat hij in een kraakpand woont, wordt gekort.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten voordele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 november 2011 ter zake van soortgelijke strafbare feiten niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is het hof, met de advocaat-generaal en de rechter in eerste aanleg, van oordeel dat oplegging van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden is. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof zal bepalen dat de verdachte de geldboete in termijnen, zoals hierna vermeld, mag voldoen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
geldboetevan
EUR 260,00 (tweehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaaltdat de
geldboetemag worden voldaan in
4 (vier) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
EUR 65,00 (vijfenzestig euro).
Aldus gewezen door
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J.J. Horevoorts-Jochems, griffier,
en op 19 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.