GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.012.640
arrest van de vierde kamer van 8 februari 2011
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. D.M. Terpstra,
de besloten vennootschap B.V. Kredietmaatschappij Welstand,
voorheen genaamd BV Kredietmaatschappij Vola,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Post,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 april 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 179819/HA ZA 07-1502 gewezen vonnis van 20 februari 2008.
6. Het tussenarrest van 27 april 2010
Bij genoemd arrest is Vola in de gelegenheid gesteld toe te lichten welke nadere afspraken zij na afkoop van de spaarpolis met [X.] heeft gemaakt en om de in r.o. 4.11 van het tussenarrest vermelde stukken in het geding te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. Vola heeft een akte met producties en [X.] een antwoordakte met producties genomen.
7.2. Vervolgens hebben partijen wederom uitspraak gevraagd. Vola heeft daartoe de processtukken overgelegd.
8. De verdere beoordeling
8.1. In het tussenarrest heeft het hof, zakelijk weergegeven, geoordeeld:
a) dat niet is komen vast te staan dat het in hoger beroep door [X.] gevoerde verweer moet worden aangemerkt als gedekt verweer in de zin van artikel 348 Rv;
b) dat Vola ten onrechte de spaarpolis heeft doen afkopen, maar dat dit niet betekent dat de vordering van Vola niet of niet helemaal kan worden toegewezen;
c) dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties blijkt dat Vola in januari 2006 en in augustus 2008 met [X.] een betalingsregeling heeft getroffen die [X.] steeds is nagekomen en dat in verband met het verweer van [X.] dat deze betalingsregeling aan algehele opeising in de weg staat, van belang is welke nadere afspraken Vola na de afkoop van de spaarpolis met [X.] heeft gemaakt en waaruit deze afspraken blijken;
d) dat in verband met de door Vola gestelde opeisingsgrond, Vola in de gelegenheid zal worden gesteld een overzicht van het saldoverloop in het geding te brengen en de brief waarbij het krediet na de ingebrekestelling van 5 februari 2007 ineens is opgeëist;
e) dat het verweer van [X.] dat Vola haar zorgplicht heeft geschonden als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
In verband met de onder sub c en d weergegeven overwegingen heeft het hof de zaak naar de rol verwezen.
8.2. Vola heeft bij haar na het tussenarrest genomen akte een aantal stukken in het geding gebracht, te weten de brief van 20 december 2007 van de (toenmalige) procureur van [X.], mr. F.P.J.R. Jansen, aan de rechtbank Breda (productie 1), een rente- en betalingsoverzicht over de periode van 16 maart 2001 tot en met 27 november 2007 (productie 2) en correspondentie met [X.] en diens toenmalige procureur in de periode van 25 november 2005 tot en met 4 juni 2007 (producties 3 t/m 7).
8.3. [X.] heeft in zijn antwoordakte aangevoerd:
a) dat van volledige opeisbaarheid geen sprake is omdat Vola na de brief van 5 februari 2007 wederom heeft ingestemd met een betalingsregeling van
€ 50,-- per maand, met ingang van november 2009 verhoogd tot € 75,-- per maand, en dat [X.] die regeling stipt nakomt;
b) dat [X.] onder andere bij brief van 22 mei 2008 Vola (wederom) informatie heeft toegestuurd over zijn inkomen en lasten;
c) dat [X.] als gevolg van de door Vola geïnitieerde afkoop van de spaarpolis, anders dan beoogd bij aanvang van de krediettransactie, niet in staat is geweest om door die polis minimaal een eindkapitaal gelijk aan het opgenomen krediet op te bouwen;
d) dat uit zijn inkomensgegevens blijkt dat [X.] in 2000 een bruto jaarsalaris had van ruim € 28.000,-- en dat gelet op dit jaarinkomen en het bestaan van andere schulden, Vola zich van kredietverlening had dienen te onthouden.
Bij zijn antwoordakte heeft [X.] correspondentie met Vola in het geding gebracht (producties 5 t/m 7), zijn aanslag inkomstenbelasting 2000 (productie 8), zijn salarisspecificatie over de maand november 2000 (productie 9), twee uitdraaien gegevens BKR (producties 10 en 11), een persoonlijke toelichting van [X.] (productie 12) en het BKR-reglement (productie 13).
8.4. Het hof stelt vast dat in het tussenarrest al een eindbeslissing is genomen over de door Vola in haar akte aan de orde gestelde kwestie van het gedekt verweer. Aan een dergelijke beslissing is de rechter in beginsel gebonden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 november 2010, LJN BN8521, NJ 2010/634, hierover het volgende overwogen:
"De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding aan gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie (HR 4 mei 1984, nr. 12141, LJN AG4805, NJ 1985/3). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, nr. C06/250, LJN BC2800, NJ 2008/553). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn."
8.5. Een situatie zoals in deze uitspraak bedoeld is in het onderhavige geval niet aan de orde. Het hof licht dit als volgt toe.
8.6. In het tussenarrest heeft het hof in r.o. 4.4 overwogen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat het in hoger beroep door [X.] gevoerde verweer als gedekt verweer in de zin van artikel 348 Rv moet worden aangemerkt aangezien de brief van 20 december 2007 van de procureur van Vola geen direct inzicht geeft in de proceshouding van [X.] in eerste aanleg, terwijl de brief van dezelfde datum van de procureur van [X.], die dat inzicht mogelijk wel zou kunnen verschaffen, blijkbaar niet (meer) ter beschikking staat van partijen. Thans blijkt dat Vola erin is geslaagd om alsnog een afschrift van de brief van de (voormalige) procureur van [X.], mr. F.P.J.R. Jansen, boven tafel te krijgen. Zij heeft deze brief als productie 1 bij haar akte na tussenarrest in het geding gebracht. Nu Vola daar een beroep op doet, zal het hof beoordelen of op grond van de inhoud van deze brief de op dit punt gegeven eindbeslissing moet worden heroverwogen.
8.7. In zijn brief van 20 december 2007 schrijft mr. F.P.J.R. Jansen aan de rechtbank Breda:
"Middels deze kan ik u berichten dat partijen een regeling hebben getroffen, welke onder meer inhoudt dat dezerzijds niet langer verweer wordt gevoerd. De comparitie behoeft derhalve geen doorgang te vinden. Beide partijen verzoeken de Rechtbank thans eindvonnis te wijzen en de zaak hiertoe naar de rol te verwijzen."
Het hof is van oordeel dat hieruit onvoldoende duidelijk blijkt dat [X.] in eerste aanleg een proceshouding heeft aangenomen waaruit ondubbelzinnig voorvloeit dat hij zijn verweer tegen de vordering van Vola had prijsgegeven, maar enkel dat [X.] in verband met een getroffen regeling zijn verweer niet langer voert. Als die regeling later ter discussie komt te staan, kan aan [X.] niet worden tegengeworpen dat hij zijn oorspronkelijke verweer niet meer kan voeren. Dit betekent dat de eindbeslissing op goede grond is gegeven en dat deze wordt gehandhaafd.
8.8. In r.o. 4.8 van het tussenarrest heeft het hof beslist over de consequenties van de afkoop van de spaarpolis door Vola en is geoordeeld dat [X.] een eventuele schade niet in deze procedure kan vorderen of verrekenen. Als reactie hierop heeft [X.] in zijn antwoordakte aangevoerd dat hij als gevolg van de door Vola geïnitieerde afkoop van de spaarpolis niet in staat is geweest om door die polis minimaal een eindkapitaal gelijk aan het opgenomen krediet op te bouwen zoals beoogd bij aanvang van de krediettransactie. Dat doet echter niet af aan de beslissingen van het hof op dit punt.
8.9. In r.o. 4.10 van het tussenarrest heeft het hof het verweer van [X.] dat Vola zich gezien zijn financiële situatie van kredietverlening had dienen te onthouden, bij gebreke van een financiële onderbouwing door [X.] als onvoldoende onderbouwd verworpen. In zijn antwoordakte heeft [X.] alsnog een financiële onderbouwing gegeven. Dat [X.] de thans gegeven onderbouwing niet eerder heeft gegeven komt voor rekening van [X.], nu mag worden aangenomen dat [X.] steeds de beschikking heeft gehad over deze informatie en de hiervoor onder r.o. 8.3 vermelde stukken waarmee hij zijn financiële situatie staaft. Het hof laat de financiële onderbouwing wegens het late stadium waarin deze wordt gegeven als strijdig met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing, aangezien nieuwe feiten in beginsel niet later dan bij memorie van grieven of memorie van antwoord naar voren behoren te worden gebracht. Zoals in het tussenarrest is overwogen, komt het hof aan bewijslevering niet toe.
8.10. Het hof komt daarmee toe aan beantwoording van de vraag of voldaan is aan de vereisten voor algehele opeising zoals geregeld in artikel 3 van de Algemene Voorwaarden van Vola (in het tussenarrest onder r.o. 4.5.4 weergegeven) en aan de beoordeling van het door [X.] gevoerde verweer dat de met hem getroffen betalingsregeling aan algehele opeising in de weg staat.
8.11. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat uitgegaan wordt van de ingebrekestelling van 5 februari 2007. Bij haar akte heeft Vola bij productie 7 een brief overgelegd die zij op 4 juni 2007 aan [X.] heeft verzonden. Het hof stelt vast dat Vola bij deze brief het gehele uitstaande saldo ineens heeft opgeëist. Aangezien [X.] blijkens het als productie 2 door Vola bij haar akte in het geding gebrachte rente- en betalingsoverzicht op dat moment na ingebrekestelling meer dan twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijn, kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3 van de Algemene Voorwaarden van Vola.
8.12. Ten aanzien van de met [X.] getroffen betalingsregeling geldt het volgende. Deze betalingsregeling is vastgelegd in de brief van Vola aan [X.] van 13 januari 2006 (prod 5 akte Vola). In die brief schrijft Vola onder meer het volgende:
"Onze maatschappij neemt met ingang van uiterlijk 31 januari 2006 genoegen met een aflossingsbedrag van € 50,00 per maand.
Deze regeling geldt voor een periode van 6 maanden. Na genoemde periode zullen wij bekijken of uw regeling opnieuw moet worden bezien.
(…)
Wij gaan uitsluitend akkoord onder de volgende condities:
- Wij behouden ons het recht voor de regeling te allen tijde te herzien.
- Enige wijzigingen in uw financiële positie dienen direct aan ons gemeld te worden. (…)"
Hoewel uit het door Vola in het geding gebrachte rente- en betalingsoverzicht over de periode van 16 maart 2001 tot en met 27 november 2007 blijkt dat [X.] zich steeds aan deze afbetalingsregeling heeft gehouden en in ieder geval tot december 2007 € 50,-- per maand aan Vola heeft voldaan, staat dit niet aan de algehele opeising op 4 juni 2007 in de weg. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de hiervoor aangehaalde brief van 13 januari 2006 blijkt dat de regeling voor een beperkte termijn is aangegaan (zes maanden) en [X.] zich niet heeft gehouden aan de aan de betalingsregeling verbonden condities. In het bijzonder blijkt nergens uit dat [X.] Vola na de overeengekomen termijn van zes maanden, doch vóór 4 juni 2007, heeft voorzien van actuele financiële gegevens. Dit terwijl Vola bij haar verzoek om informatie van 1 juni 2006 [X.] uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd dat indien hij de gevraagde gegevens niet zou verschaffen, de oorspronkelijke overeenkomst zou herleven. Zo schrijft Vola in deze brief onder meer aan [X.] (prod 6 akte Vola):
"In verband met de herziening van de met u getroffen betalingsregeling zenden wij u een vragenlijst. Deze vragenlijst dient volledig ingevuld binnen tien werkdagen na heden te worden geretourneerd. U dient uw inkomen, vaste lasten en eventuele overige schulden middels kopieën aan te tonen.
(…)
Mocht u geen gehoor geven aan het bovenstaande, dan herleven de oorspronkelijke contract-voorwaarden en bent u maandelijks het contractueel overeengekomen termijnbedrag ad € 243,24 verschuldigd."
Het voorgaande betekent dat Vola het krediet op 4 juni 2007 op goede grond heeft opgeëist. Dat [X.] Vola bij brief van 22 mei 2008 (wederom) informatie zou hebben toegestuurd over zijn inkomen en lasten en Vola medio augustus 2008 - dus na de datum van het bestreden vonnis - wederom heeft ingestemd met een betalingsregeling, leidt niet tot een ander oordeel omdat door de algehele opeising op 4 juni 2007 de overeengekomen kredietverlening is geëindigd en [X.] het recht heeft verloren om in termijnen te betalen.
8.13. De slotsom is dat de grieven falen. Gelet op de vermindering van eis zal het hof de veroordeling onder 4.1 in het bestreden vonnis vernietigen en [X.] veroordelen tot betaling van de verminderde vordering. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X.] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
vernietigt in het dictum van het vonnis waarvan beroep de veroordeling onder 4.1;
in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [X.] om aan Vola te betalen een bedrag van € 34.800,21, vermeerderd met een variabele rente, ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding 0,588% per maand, welke rente het maximum dat volgens het besluit Kredietvergoeding is toegelaten voor doorlopende kredieten met een kredietlimiet van € 38.571,32 niet zal overschrijden, over het verschuldigde bedrag vanaf 20 augustus 2007 tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vola begroot op € 1.060,-- aan verschotten en op € 1.737,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Gründemann en Van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2011.