9.14. Het hof overweegt het volgende.
Uit hetgeen hierboven onder rov. 9.9. en 9.11. is overwogen volgt dat, toen partijen op 23 april 1996 besprekingen gingen voeren over het conceptvaststellings- overeenkomst, weliswaar zeer wel mogelijk is dat aan de [E.]-groep het hierboven besproken derde en vierde uitgangspunt voor ogen stond, maar niet kan worden aangenomen dat dit ook voor de [X.]-groep het geval was. De [E.]-groep mocht daar dan ook niet vanuit gaan, doch diende zich ervan te vergewissen dat ook de [X.]-groep deze uitgangspunten deelde.
[H.], [A.] en [K.] hebben dienaangaande verklaard dat [A.] tijdens de bespreking van artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst het delen van de (meer)waarde die de prioriteitsaandelen in Uni-Invest vertegenwoordigen, uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld en daarop aanspraak heeft gemaakt. Daar staat echter tegenover dat de getuigen [I.], [M.] en [C.] verklaren dat dat niet het geval is geweest. In dit verband is van belang dat het hof ook aan de verklaring van [M.] bewijswaarde toekent. Immers tegenover de stelling van de [E.]-groep dat [M.] niet aanwezig was bij de bespreking op 23 april 1996, staat de getuigenverklaring van [M.] dat hij in ieder geval op 23 april 1996 ’s middags bij die bespreking aanwezig is geweest. De [E.]-groep heeft de onjuistheid van deze verklaring van [M.] niet aangetoond. De aanwezigheid van [M.] bij de bespreking van 23 april 1996 wordt bovendien bevestigd door de getuigen [C.], [L.] en [I.], zij het dat [I.] andere data noemt waarop de bewuste bespreking plaatsvond. De verklaring van [M.] vindt ook steun in de urendeclaratie (prod. 1 memorie na enquête en toelichting daarop in de memorie na enquête punt 93).
Voorts heeft de getuige [L.] verklaard dat, indien het delen van die (meer)waarde aan de orde zou zijn gesteld, dat zeker zou hebben geleid tot een uitvoerige discussie over de beschermingsconstructie die in [O.] International BV opgesloten lag. Het belang dat de [X.]-groep in 1996 (via [O.] International BV ) in Uni-Invest had, werd immers niet alleen bepaald door het bezit van de prioriteitsaandelen in Uni-Invest (te zamen met een groot pakket gewone aandelen Uni-Invest), maar ook door twee andere beschermingsconstructies (Golden Parachute en Poison Pill).
[C.] zelf heeft als getuige verklaard dat, indien [A.] het delen van de bewuste (meer) waarde aan de orde had gesteld, hij daarmee niet akkoord zou zijn gegaan en artikel 8a dan ook anders geformuleerd zou moeten worden.
In verband met deze verklaringen van [I.], [M.], [L.] en [C.] kan bij de bewijswaardering geen doorslaggevende betekenis worden gehecht aan de verklaringen van [H.], [A.] en [K.] ten gunste van de [E.]-groep.
9.14.1. Doorslaggevend bewijs ten gunste van de [E.]-groep kan ook niet worden ontleend aan de omstandigheid dat tijdens de bespreking van 23 april 1996 op verzoek van [I.] de tweede zin aan artikel 8a is toegevoegd. Volgens [M.], [C.], [L.] en [I.] staat die toegevoegde zin niet in verband met het feit dat [A.] haar aanspraak op de (meer)waarde van de prioriteitsaandelen op de bewuste bespreking ter sprake bracht, maar in verband met de wens van [I.] om voortaan gevrijwaard te zijn van aansprakelijkheidstellingen zijdens de [E.]-groep van hem persoonlijk omdat hem werd verweten dat de levering van 49% aandelen in [O.] International BV aan Dover Trustco NV niet had plaatsgevonden. Volgens [M.] had de [X.]-groep zich al voorafgaande aan de bespreking met de [E.]-groep voorgenomen in de vaststellingsovereenkomst tevens te regelen dat [I.] verlost zou zijn van eventuele aansprakelijkheden van hem jegens de [E.]-groep.
Toevoeging van die tweede zin paste weliswaar ook bij het hierboven genoemde door de [E.]-groep gehuldigde, maar door de [X.]-groep betwiste derde uitgangspunt, maar, nu niet bewezen is dat dit een gezamenlijk uitgangspunt van partijen was bij de bespreking van artikel 8a kan ook niet worden geconcludeerd dat de afstand van het recht zijdens de [E.]-groep op levering van 49% van de aandelen in [O.] International BV in verband met dit uitgangspunt tussen partijen is overeengekomen.
De bewuste afstand van recht zijdens de [E.]-groep ligt bovendien geheel in de lijn met de strekking van de vaststellingsovereenkomst. Immers de vaststellings- overeenkomst strekte ertoe de ongedaanmakingsverplichtingen te regelen in verband met de buitengerechtelijke ontbinding van de in 1992 tussen partijen overeengekomen samenwerking (zie artikel 1 en considerans van de vaststellingsovereenkomst) en daarbij paste dat de [E.]-groep afstand deed van haar recht op levering van 49% van de aandelen in [O.] International BV. 9.14.2. Het hof acht voorts het volgende van belang.
Indien de [E.]-groep met de formulering van artikel 8a, eerste zin, van de vaststellingsovereenkomst – zoals [H.], [J.] en [A.] verklaren - uitdrukkelijk hebben bedoeld dat de [E.]-groep hoe dan ook zou delen in de helft van de (meer)waarde van de prioriteitsaandelen in Uni-Invest, dan had het voor de hand gelegen dat zij zulks op enigerlei wijze in dat artikel of anderszins tot uitdrukking hadden gebracht, ook indien dit delen van de meerwaarde - conform de visie van de [E.]-groep - besloten lag in het “samen-uit samen-thuis” principe.
Immers, anders dan in 1991, werd de verhouding tussen partijen in 1996 niet meer gekenmerkt door wederzijds vertrouwen; integendeel, [M.] spreekt van een argwanende sfeer. [K.] heeft verklaard dat [A.] er beducht voor was dat [C.] haar een kunstje zou flikken. [I.] heeft verklaard dat er tussen partijen veel wantrouwen bestond. Gelet daarop en op het feit dat ook de [E.]-groep werd bijgestaan door terzake kundige raadslieden en de vaststellingsovereenkomst een zuiver commerciële transactie betrof had van de [E.]-groep mogen worden verwacht - en had dus de [X.]-groep mogen verwachten - dat de [E.]-groep aangaande het delen van bedoelde (meer)waarde duidelijke afspraken met haar zou maken, te meer nu de [E.]-groep stelt dat zij in verband met haar recht op deling van die (meer)waarde afstand heeft gedaan van haar recht op levering van 49% van de prioriteitsaandelen.
Het maken van duidelijke afspraken op dit punt had de [X.]-groep te meer van de [E.]-groep mogen verwachten, wanneer in aanmerking wordt genomen dat na de totstandkoming van de vaststellings-overeenkomst de [E.]-groep omtrent de inhoud van de door haar gestelde verdeling (de verdelingsmaatstaf) geen eenduidig standpunt heeft ingenomen: enerzijds heeft zij gesteld dat artikel 8a inhoudt “dat de [E.]-groep naar rato van haar bezit meeprofiteert van de meerwaarde die het belang van de [X.]-groep heeft omdat zij ook de prioriteitsaandelen houdt” (zie brief d.d. 1 december 1998 van mr. [H.]: productie 5 bij pleidooi) en anderzijds heeft zij in dit geding gesteld dat zij recht heeft op de helft van die meerwaarde, dit laatste kennelijk op basis van het door haar gehuldigde, maar door de [X.]-groep betwiste uitgangspunt dat het belang van de [X.]-groep in Uni-Invest gelijkwaardig is aan dat van de [E.]-groep. Het aandelenbelang van de [E.]-groep in Uni-Invest ten tijde van de de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst was echter niet gelijkwaardig aan dat van de [X.]-groep, maar aanzienlijk hoger (zie rov. 9.11. ) en werd nadien nog hoger omdat het bedrag van f 72 miljoen dat de [X.]-groep in het kader van de ontvlechting aan de [E.]-groep zou betalen deels werd voldaan in gewone aandelen Uni-Invest, zoals blijkt uit de verklaring van getuige [L.] (proces-verbaal van getuigenverhoor pag. 10).
Dit alles doet mede afbreuk aan de waarde van het door de [E.]-groep bijgebrachte getuigenbewijs dat zij bij de bespreking op 23 april 1996 aan [C.] uitdrukkelijk heeft voorgehouden aanspraak te maken op de helft van bedoelde meerwaarde en dat [C.] daarmee (al dan niet stilzwijgend) heeft ingestemd.
9.14.3. De conclusie is dat de [E.]-groep er niet in is geslaagd de door haar gestelde feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie wettigen dat, toen partijen overeenstemming bereikten over artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst, partijen tevens zijn overeengekomen dat de [E.]-groep voor de helft zou delen in de (meer)waarde van de prioriteitsaandelen in Uni-Invest.