4.6. Ad a) het verweer van de man, dat partijen elkaar ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (met uitzondering van de inboedelgoederen) bij notariële akte van 28 oktober 1992 finale kwijting hebben verleend; grieven 1 tot en met 7
4.6.1. Bij notariële akte van 28 oktober 1992 zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“De comparanten (hierna ook te noemen: partijen) verklaarden:
(…)
dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, reeds tussen partijen is verdeeld, met uitzonderling van het hierna omschreven registergoed met de hypothecaire schuld, welke werd aangegaan ten behoeve van de aankoop van voormeld registergoed, zoals hierna vermeld;
(…)
De comparanten verklaarden tenslotte:
dat met de onderhavige verdeling van het registergoed met de hypothecaire schuld de verdeling der ontbonden huwelijksgemeenschap, echter met uitzondering van de verdeling der inboedelgoederen, waaromtrent tussen partijen nog geen volledige overeenstemming is bereikt, is voltooid en dat partijen uit dien hoofde, niets meer van elkaar te vorderen hebben, en elkaar dienaangaande over en weer volledige kwijting en decharge verlenen;
(…)”
4.6.2. Volgens de man volgt uit deze notariële akte dat de vrouw geen aanspraak meer kan maken op pensioenrechten. Partijen hebben immers blijkens de akte verklaard niets meer van elkaar te vorderen te hebben. Zij hadden de wil met de akte de afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap definitief te regelen.
Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man naar een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba van 2 juni 2009, waarin het hof in een volgens de man vergelijkbare casus overwoog dat met de kwijtingsverklaring afstand gedaan is van het recht verrekening van de pensioenrechten te vorderen. Verder voert hij aan dat hij zich er nooit bij neergelegd zou hebben, dat hij niet alle goederen heeft gekregen waar hij volgens de verdeling recht op had en dat de voormalige echtelijke woning op een te laag bedrag is getaxeerd, als die kwijtingsbepaling er niet was geweest. Ten slotte wijst hij op het feit dat de toenmalige raadslieden van partijen ook betrokken zijn geweest bij de definitieve redactie van de kwijtingsbepaling.
4.6.3. Het hof stelt het volgende voorop. Indien de betekenis van een in een overeenkomst opgenomen beding onderwerp van geschil is, behoeft het beding uitleg. Die uitleg kan niet op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van het betrokken beding worden gegeven; het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het Haviltex-criterium).
Naar het oordeel van het hof leidt uitleg op basis van deze maatstaf ertoe, dat de man er niet van mocht uitgaan en de vrouw niet hoefde te begrijpen dat de kwijtingsbepaling ook zag op de pensioenrechten. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Blijkens de als productie 3 door de vrouw in eerste aanleg overgelegde brief van 6 mei 1992 waren partijen onder meer – kort gezegd – verrekening van pensioenaanspraken overeengekomen conform de aan de brief gehechte berekening van PGGM. Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat er na de brief van 6 mei 1992 geen onderhandelingen meer zijn geweest en dat partijen bij de notaris niet hebben gesproken over de verdeling van de pensioenaanspraken. Nu de vrouw op geen enkele wijze de suggestie heeft gewekt dat zij van deze post afstand wenste te doen, mocht de man in redelijkheid niet die betekenis aan de kwijtingsbepaling toekennen, dat de kwijting ook de pensioenaanspraken betrof. In het licht van wat partijen over en weer hebben aangevoerd is aannemelijk, dat zij samen met hun toenmalige advocaten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap onderling hebben geregeld, dat eerdergenoemde brief van 6 mei 1992 een weergave is van die onderlinge regeling en dat partijen de gang naar de notaris hebben gemaakt uitsluitend om de woning aan de vrouw te laten toedelen. In die zin is de notariële akte een uitwerking van de eerder overeengekomen regeling, waarin weliswaar aanvullingen op die regeling zijn opgenomen, maar er is geen enkele aanwijzing dat ermee ook afwijkingen van die regeling zijn beoogd.
Het oordeel van het hof wordt niet anders vanwege de betrokkenheid van de toenmalige advocaten bij de definitieve redactie van de kwijtingsbepaling. Niet valt in te zien hoe uit hun betrokkenheid af te leiden valt dat met de kwijtingsbepaling in de notariële akte afstand werd gedaan van de pensioenaanspraken.
Zo al zou komen vast te staan dat de man niet alle goederen heeft gekregen waar hij volgens de verdeling recht op had en dat de voormalige echtelijke woning op een te laag bedrag is getaxeerd, dan mag het zo zijn dat de man zelf de conclusie heeft getrokken daar vanwege de kwijtingsbepaling verder geen werk van te maken, maar dat betekent nog niet dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de vrouw afstand deed van haar aandeel in de pensioenaanspraken.
Het beroep ten slotte dat de man doet op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba is tevergeefs, omdat partijen in het geval waarover het Gemeenschappelijk Hof te oordelen had niet waren overeengekomen de pensioenaanspraken te verdelen.
Grieven 1 tot en met 7 van de man falen.