GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 8 maart 2011
Zaaknummer: HV 200.074.253/01
Zaaknummer eerste aanleg: 99849/ FA RK 10-349
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.T.M. Oudenhoven,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C.M. Muris.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 30 juni 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2010, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ingangsdatum van de verzochte wijziging 1 augustus 2007 althans 1 januari 2008 zal zijn, en dat de vastgestelde bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf dat moment op nihil wordt bepaald waarbij, zoals ter zitting is aangevuld, de proceskosten in beide procedures tussen partijen worden gecompenseerd.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2010, heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek als ongegrond af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure met de door de vrouw te betalen eigen bijdrage en griffierecht daaronder begrepen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Oudenhoven;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Muris.
2.3.1. Het hof heeft de minderjarigen [dochter 1.] en [dochter 2.] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 mei 2010;
- het faxbericht met bijlage van de advocaat van de man d.d. 17 januari 2011.
3.1. Partijen zijn op 24 maart 1994 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn, voor zover hier van belang, geboren:
- [dochter 1.], op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
- [dochter 2.], op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 13 februari 2002 heeft de rechtbank Utrecht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 27 februari 2002 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, tevens de tussen partijen overeengekomen regeling vastgesteld omtrent een door de man aan de vrouw te betalen maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen van € 136,13.
Bij beschikking van 22 juli 2009 heeft de rechtbank Roermond de beschikking van 13 februari 2002 gewijzigd en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen op nihil bepaald met betrekking tot de periode 1 juli 2008 tot 1 augustus 2010.
Een tegen die beschikking ingesteld (laattijdig) hoger beroep heeft de man ingetrokken.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de beschikking van 22 juli 2009. Tevens is de man veroordeeld in de proceskosten.
3.4. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De grieven van de man betreffen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn verzoek en de proceskostenveroordeling aan de zijde van de man.
3.6. De man kan zich niet verenigen met een nihilstelling van de kinderalimentatie per 1 juli 2008 zoals destijds bepaald door de rechtbank Roermond in haar beschikking van 22 juli 2009. De man is nog steeds van oordeel dat zijn draagkracht vanaf augustus 2007 of in ieder geval vanaf 1 januari 2008 ontoereikend was om de vastgestelde maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
Volgens de man was de vrouw op de hoogte van zijn gebrek aan draagkracht.
Bij brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO) werd de man, naar zijn zeggen pas in oktober 2008, op de hoogte gesteld van het gegeven dat de vrouw, ondanks de ontbrekende draagkracht bij de man, toch een bijdrage van hem in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen wenste. De man stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de datum van de nihilstelling aangeknoopt dient te worden bij het moment dat hem de draagkracht ontbrak tot betaling van kinderalimentatie, te weten in 2007 maar in ieder geval in januari 2008.
De stelling van de vrouw komt erop neer dat de man, op het moment dat er een wijziging plaatsvond in zijn omstandigheden, een verzoek had moeten doen bij de rechtbank om de tussen partijen bestaande overeenkomst ten aanzien van levensonderhoud te doen wijzigen. Het komt volgens de vrouw voor rekening en risico van de man dat hij een dergelijk wijzigingsverzoek niet gedaan heeft, temeer nu de man op de hoogte was van het feit dat de vrouw nakoming wenste van de tussen partijen overeengekomen bijdragen in de kosten van de kinderen waardoor het bericht van het LBIO bij de man niet als een verrassing kan zijn gekomen.
3.8. Ter zitting heeft de man desgevraagd verklaard dat hij steeds op de hoogte is geweest van het feit dat de vrouw haar aanspraak op betaling van de door partijen bij convenant overeengekomen kinderalimentatie op geen enkel moment heeft prijsgegeven. De vrouw heeft dan ook meermaals aangedrongen op voldoening door de man aan zijn verplichting.
Het hof overweegt als volgt.
3.9. In dit geschil heeft het hof in de eerste plaats te oordelen over het antwoord op de vraag of de man een zodanige rechtens relevante wijziging van omstandigheden heeft aangevoerd dat gesteld kan worden dat op grond daarvan de beschikking van de rechtbank van 22 juli 2009 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd door de rechtbank reeds is meegewogen in haar beschikking van 22 juli 2009. In de procedure die geleid heeft tot de thans bestreden beschikking heeft de man geen wijziging van omstandigheden aangevoerd.
Het hof is niet gebleken van onjuiste of onvolledig gegevens op basis waarvan de rechtbank de thans bestreden beschikking en die van 22 juli 2009 heeft genomen.
Dat de betreffende aanschrijving van het LBIO de man niet in juli 2008 maar in oktober 2008 heeft bereikt mist relevantie nu de man vanaf het begin op de hoogte was van het feit dat de vrouw nakoming wenste van de tussen partijen overeengekomen bijdragen in de kosten van de kinderen. Indien de man al in 2007 geen draagkracht meer had om de overeengekomen kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen, dan had het op zijn weg gelegen reeds destijds over te gaan tot het indienen van een verzoek tot nihilstelling.
Temeer nu de man, reeds in 2007 kennis droeg van het standpunt van de vrouw omtrent de vastgelegde afspraken terzake de kinderalimentatie.
Nu geen sprake is van een wijziging van omstandigheden zal het hof het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie op een tijdstip gelegen vóór 1 juli 2008, afwijzen.
3.10. Het hof zal het verzoek van de vrouw toewijzen en de man in de proceskosten van dit hoger beroep veroordelen, nu het hof van oordeel is dat de man de vrouw lichtvaardig in deze procedure heeft betrokken. Evenals in eerste aanleg heeft de man in hoger beroep geen relevante wijziging van omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het hof gehouden zou zijn tot wijziging van de kinderalimentatie.
3.11. Het hof komt gezien het vorenstaande tot eenzelfde beoordeling als de rechtbank. Nu echter het hof van mening is dat het verzoek van de man afgewezen dient te worden in plaats van niet-ontvankelijk te worden verklaard zal het hof de beschikking vernietigen.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 30 juni 2010;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het dit geding inleidende verzoek van de man af;
veroordeelt de man in de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen, welke worden begroot op een totaalbedrag van € 431,75 waarvan € 316,-- aan salaris advocaat, € 65,-- aan verschotten en € 50,-- eigen bijdrage van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Brants, Lamers en Keizer en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2011.