ECLI:NL:GHSHE:2011:BP8131

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.071.541
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • F. Fikkers
  • A. Venhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen executoriale verkoop van in beslag genomen voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzetprocedure tegen de executoriale verkoop van in beslag genomen vrachtwagens en personenauto's. De appellanten, [X.]'s Aannemingsbedrijf G.W.W. Handelsonderneming en Verhuurbedrijf B.V. en C.A.B. Truck Trading B.V., hebben zich verzet tegen een dwangbevel dat door de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg was uitgevaardigd. De rechtbank had eerder, op 28 april 2010, de vorderingen van de appellanten afgewezen en de vordering van de Ontvanger in reconventie niet gehonoreerd, omdat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de voertuigen aan hen in eigendom toebehoorden.

In hoger beroep heeft de Ontvanger verzocht om het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof overweegt dat de appellanten in hun verzetprocedure onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun eigendom van de voertuigen. De Ontvanger had eerder executoriaal beslag gelegd op de voertuigen, en de appellanten hebben in kort geding geprobeerd de verkoop te voorkomen. Het hof concludeert dat de vordering van de Ontvanger in het incident moet worden afgewezen, omdat de appellanten nog steeds de schorsing van de executie tegen zich moeten laten gelden, ongeacht de uitspraak in het incident.

Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van bewijsvoering in eigendomsgeschillen en de voorwaarden waaronder een vordering tot uitvoerbaar bij voorraad kan worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.071.541
arrest van de tweede kamer van 15 maart 2011
gewezen in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid,
1. [X.]'S AANNEMINGSBEDRIJF G.W.W. HANDELSONDERNEMING EN VERHUURBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], en
2. C.A.B. TRUCK TRADING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
1. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG / KANTOOR ROERMOND,
kantoorhoudende te Roermond,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.C.G. Vestjens,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.]'S AUTOBEDRIJF EN HANDELSONDERNEMING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. J.J. Patelski,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 28 april 2010 tussen appellanten als eiseressen en geïntimeerden als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 90142/HA ZA 08-803)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Appellanten hebben bij voormeld exploot geïntimeerden opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 september 2010, teneinde op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen zoals in het petitum van de appeldagvaarding is vermeld.
2.2. Bij memorie van grieven hebben appellanten geconcludeerd tot - zo begrijpt het hof - vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
2.3. Geïntimeerde sub 1 heeft een incidentele memorie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad genomen.
2.4. Appellanten hebben een memorie van antwoord in het incident genomen.
2.5. Appellanten en geïntimeerde sub 1 hebben daarna de gedingstukken overgelegd voor uitspraak in het incident.
3. De beoordeling
In het incident
3.1.1. Geïntimeerde sub 1 (hierna ook de Ontvanger te noemen) heeft op 20 mei 2008 ten laste van geïntimeerde sub 2 executoriaal beslag gelegd op alle vrachtwagens en personenauto's die zijn aangetroffen op het adres waar laatstgenoemde haar bedrijfsactiviteiten uitoefent.
3.1.2. Stellende dat de in beslag genomen vrachtwagens en personenauto's aan hen in eigendom toebehoorden, hebben appellanten de Ontvanger in kort geding gedagvaard teneinde executoriale verkoop van die voertuigen op 4 november 2008 te voorkomen. Bij vonnis in kort geding van 3 november 2008 (zaaknummer 89696/KG RK 08-228) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond het beslag geschorst totdat in de door appellanten aanhangig te maken verzetprocedure onherroepelijk zal zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat op dat moment niet zonder meer was uitgesloten dat de bodemrechter tot de conclusie kon komen dat de eigendom van de in beslag genomen vrachtwagens en personenauto's niet bij appellanten berustte. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.1.3. Appellanten hebben de onderhavige verzetprocedure geëntameerd en zich op de voet van artikel 456 Rv. verzet tegen executoriale verkoop van de in beslag genomen vrachtwagens en personenauto's. Zij hebben gevorderd, kort weergegeven, voor recht te verklaren dat de in beslag genomen vrachtwagens en personenauto's aan hen in eigendom toebehoren en de Ontvanger te verbieden die voertuigen te verkopen.
De Ontvanger heeft in reconventie voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank de stelling van appellanten dat de in beslag genomen vrachtwagens en personenauto's aan hen in eigendom toebehoorden zou honoreren, gevorderd de overdracht van die voertuigen te vernietigen en appellanten te veroordelen om te dulden dat de Ontvanger zich verhaalt op die voertuigen als ware deze niet aan appellanten verkocht en geleverd.
3.1.4. Bij het bestreden vonnis van 28 april 2010 heeft de rechtbank de vorderingen van appellanten in conventie afgewezen en geconstateerd dat de voorwaarde waaronder de vordering van de Ontvanger in reconventie was ingesteld niet is ingetreden.
Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen: "Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat het, mede in het licht van de betwisting aan de zijde van de Ontvanger, op de weg van eiseressen <appellanten> lag om hun standpunt dat zij middels koop de eigendom van de auto's hadden verkregen, gemotiveerd uiteen te zetten en met stukken te onderbouwen. Eiseressen hebben dit nagelaten; zij hebben geen stukken (…) overgelegd waaruit duidelijk naar voren komt dat zij de auto's van [Y.] <geïntimeerde sub 2>hebben gekocht en dat zij daarvoor ook daadwerkelijk een koopsom hebben betaald."
De ten gunste van de Ontvanger uitgesproken proceskostenveroordeling heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.1. De Ontvanger vordert in het incident het bestreden vonnis van 28 april 2010 op de voet van artikel 234 Rv. uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Ontvanger heeft daaraan ten grondslag gelegd dat door de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure de grondslag van het in kort geding gegeven verbod om de vrachtwagens en personenauto's te verkopen is komen te vervallen. De incidentele vordering strekt ertoe de in kort geding gelaste schorsing van de executie ongedaan te maken. Volgens de Ontvanger is de uitspraak van de voorzieningenrechter door het vonnis van de rechtbank achterhaald en dient een belangenafweging te leiden tot het oordeel dat de Ontvanger gerechtigd is de executieverkoop, niettegenstaande het onderhavige hoger beroep, plaats te doen vinden. Volgens de Ontvanger verzet de aard van de bestreden uitspraak (ongegrondverklaring van het verzet tegen een dwangbevel) zich er gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2007, NJ 2008/368 niet tegen dat deze uitspraak op de voet van artikel 233 Rv. uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.2. Appellanten hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3. Het hof overweegt als volgt. De door de Ontvanger aangehaalde, hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2007 betrof een ongegrondverklaring van een verzet van een belastingplichtige tegen een ingevolge artikel 17 lid 2 van de Invorderingswet vanwege het instellen van dat verzet van rechtswege geschorst dwang-bevel. In zodanig geval verzet de aard van de verzetprocedure zich er in beginsel niet tegen dat het vonnis waarbij het verzet ongegrond is verklaard (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, omdat in wezen de deugdelijkheid van het wel voor executie vatbare dwangbevel ter beoordeling staat.
In het onderhavige geval is evenwel geen sprake van schorsing van rechtswege van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel op de voet van artikel 17 lid 2 van de Invorderingswet, maar heeft de voorzieningenrechter op vordering van derden (appellanten) schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gelast totdat in de verzetprocedure onherroepelijk over de eigendomsaanspraken van appellanten zal zijn beslist, met andere woorden: totdat in de verzetprocedure met kracht van gewijsde uitspraak zal zijn gedaan.
3.4. Daargelaten of in het onderhavige geval uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis waarbij de door appellanten gevorderde verklaring voor recht is afgewezen mogelijk is, heeft de Ontvanger bij de daartoe stekkende vordering in het incident geen belang. Toewijzing van de onderhavige vordering in het incident, in die zin dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, zal er immers niet toe leiden dat dat vonnis kracht van gewijsde verkrijgt. De Ontvanger zou in dat geval nog steeds de door de voorzieningenrechter gelaste schorsing tegen zich moeten laten gelden. De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.5. Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduit-spraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.6. De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2011 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Fikkers en Venhuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2011.